direct naar inhoud van Regels
Plan: Boschweg ong. te Bunde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0938.BP04005-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Boschweg ong. te Bunde' van de gemeente Meerssen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0938.BP04005-VG01 met de bijbehorende regels bijlage.

1.3 aan huis verbonden beroep

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar functie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die passend is bij de woonfunctie. Hieronder dienen niet te worden begrepen detailhandel, escortbedrijven of seksinrichtingen.

1.4 aan huis verbonden bedrijf

het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit ter plaatse, in een gedeelte van de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar functie behoudt en de desbetreffende bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die passend is bij de woonfunctie. Het gaat enkel om bedrijven die niet vergunning- of meldingplichtig zijn in het kader van milieuwetgeving.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 ambacht(elijke)

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen waarbij het accent niet ligt op massavervaardiging, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.

1.8 ander bouwwerk

bouwwerken, geen gebouw zijnde.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

een in de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat het deel van het bestemmingsvlak dan wel van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.12 begane grond

de eerste bouwlaag boven het peil.

1.13 bestaand
  • bij bouwwerken: bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • bij gebruik: bestaand op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan of het betreffende planonderdeel.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijgebouw (aangebouwd en vrijstaand)

een gebouw dat in stedenbouwkundig en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat het functionele gebruik van het gebouw in relatie tot het hoofdgebouw niet relevant is, maar wel ten dienste staat van het hoofdgebouw.

1.17 bijgebouwgrens

de grens van de (bouw)aanduiding 'bijgebouwen'.

1.18 borstwering

het bovenste deel van de gevel wat boven de zoldervloer uitsteekt, waarop de muurplaat rust.

1.19 (bouw)aanduiding 'bijgebouwen'

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag (voor woningen)

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grondlaag en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder;

ter verduidelijking:

bij bepaling van één bouwlaag gelden de bepalingen zoals die zijn opgenomen in het bouwbesluit en de bouwverordening en overige zich onder de kap bevindende ruimten met een maximale hoogte van 3.20 meter voor woningen en 4.50 meter voor andere gebouwen.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 carport/overkapping

een bouwwerk met tenminste een dak en niet of aan maximaal twee zijden van wanden voorzien, inclusief bestaande wanden.

1.28 cultuurhistorische waarde

de aan het bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

ter verduidelijking:

daarbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals die tot uitdrukking kunnen komen in archeologische elementen, bodemprofiel en reliëf (met name oude akkers), beplanting, verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop of te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop of verhuur of leasing, alsmede het verkopen en/of leveren en/of bewaren van goederen aan personen die, die goederen kopen respectievelijk huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

ter verduidelijking:

dienstverlening door een horecabedrijf, een coffeeshop en een sekswinkel worden hieronder niet begrepen.

1.30 doeleinden van openbaar nut

kleinschalige nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, kabels en leidingen, straatvoorzieningen, telefooncellen e.d.

1.31 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van het gebouw;

ter verduidelijking:

  • de zorgvuldigheid gebiedt na te gaan of bepaald gebruik niet is uitgesloten;
  • achtererf is het gedeelte dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;
  • zijerf is het gedeelte dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen;
  • voorerf is het gedeelte dat voor de voorgevelrooilijn is gelegen, zijnde gelegen voor het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen'.

1.32 escortbedrijf

bedrijf gevoerd door een natuurlijk persoon, groep van personen, en/of rechtspersoon die prostitutie aanbiedt, die uitgeoefend wordt op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte of woning.

1.33 extensief recreatief medegebruik

vormen van recreatief medegebruik gericht op natuur- en landschapsbeleving, die plaatsvinden in gebieden met weinig of geen recreatieve voorzieningen en waarbij per oppervlakte-eenheid weinig mensen aanwezig zijn.

1.34 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, situering, afmetingen of bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.36 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meerdere personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.

1.37 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.38 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.39 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, waaronder electriciteitsvoorzieningen, gasregelstations en pompinstallaties.

1.40 onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 meter boven peil is gelegen.

1.41 ondergronds bouwen

het bouwen en in gebruik nemen van de ruimte onder het peil.

1.42 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een ander bouwwerk: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;

ter verduidelijking:

over het algemeen kan aangenomen worden dat het peil bij bestaande bebouwing gelijk is aan de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer.

1.43 perceel

een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en openbare register, de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt.

1.44 ruimtelijke kwaliteit

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.

1.45 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden.

onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan:

een (raam-)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.46 serre

een voornamelijk uit glas bestaande uitbouw/constructie aan een woonhuis, welke meestal een geheel vormt met het huis en die via deuren in directe verbinding met de tuin staat en waarbij het glas is gevat in ijzer, hout, aluminium of kunststof.

1.47 stedenbouwkundig beeld

ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de aansluitende terreinen, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen.

1.48 verblijfsgebied

gedeelte van één of meer bouwwerken op een perceel met dezelfde bestemming, met ten minste één verblijfsruimte bestaande uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen aan elkaar grenzende ruimten anders dan een toilet-, bad-, technische of verkeersruimte.

1.49 verblijfsrecreatie

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf zoals recreatiewoningen, Bed en Breakfast, logeergebouw, door personen die elders een woon- of verblijfplaats hebben.

1.50 verblijfsruimte

ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte, van één of meer bouwwerken op een perceel met dezelfde bestemming, waarin dezelfde kenmerkende activiteiten plaatsvinden.

1.51 voorgevel

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de openbare weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.

1.52 voorgevelrooilijn

de bouwgrens/lijn die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens, die uitgezonderd toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;

ter verduidelijking:

onder bouwgrens valt zowel de grens van een bouwvlak als de grens van de aanduiding 'bijgebouwen'.

1.53 waterhuishoudkundige voorziening

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc.

1.54 welstandscommissie/stadsbouwmeester

door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke commissie/deskundige, die aan het bevoegd gezag advies uitbrengt ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, in strijd is met redelijke eisen van welstand.

1.55 weg

een voor het rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeergelegenheden.

1.56 woonwagen

voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.57 woning/wooneenheid

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden; hiervan is ook sprake bij een kamerverhuurbedrijf, waarbij de kamers afzonderlijke wooneenheden vormen, indien daarbij centrale voorzieningen aanwezig zijn, zoals een keuken, een douche en andere centrale voorzieningen.

1.58 zolder

ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken, met een borstwering van maximaal 1.00 meter hoog, en die in functioneel opzicht deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.1.2 het bebouwingspercentage

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover in de verbeelding van het plan bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.1.3 het bedrijfsvloeroppervlakte

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

2.1.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.5 het bruto vloeroppervlakte van een bouwlaag

op de vloer van de bouwlaag, tussen de binnenzijde van de gevelmuren (en/of gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.1.6 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.7 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van een goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.8 de hoogte van een bouwlaag

de afstand tussen de scheidende vloerdelen gemeten van bovenkant afgewerkte vloer tot bovenkant afgewerkte vloer.

2.1.9 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.10 de lengte, breedte, diepte van een bouwwerk

de buitenwerks (tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren) gemeten afstand.

2.1.11 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.1.12 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten, en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0.50 meter wordt overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouw- en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1.00 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden,
  • b. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. de landschappelijke inpassing in de vorm van gebiedseigen groenvoorzieningen, zoals hagen, bomen en opgaande/afschermende beplanting, een en ander overeenkomstig het landschapsplan zoals weergegeven in Bijlage 1 van de regels;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. extensief recreatief medegebruik.

3.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 14.4.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor Natuur aangewezen gronden:

  • a. mag niet worden gebouwd, uitgezonderd het oprichten van afrasteringen in de vorm van een open constructie met een maximale bouwhoogte van 1 meter;
  • b. is het verlenen van een omgevingsvergunning voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan uitgesloten.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 13.1.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Gebruik van de grond

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de grond:

  • a. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
  • b. als sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanege of lig- en speelweide;
  • c. ten behoeve van agrarische doeleinden;
  • d. voor het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
  • e. voor het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
  • f. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • g. voor het opslaan van mest(stoffen) uitgezonderd in mestzakken, als daarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • h. voor het oprichten van boogkassen, hagelnetten en teeltondersteunende voorzieningen;
  • i. voor opslagdoeleinden, zoals onder andere het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen alsmede tuinafval, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  • j. als terrein voor het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, behouden het bepaalde in artikel 7 van de Grondwet;
  • k. voor terras, tennisbaan, zwembad en manegebak;
  • l. voor het winnen van bosstrooisel en mos;
  • m. voor het scheuren van grasland.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Verbodsbepaling

Het is verboden op of in de voor Natuur aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, het ophogen , egaliseren van de bodem, uitgezonderd de aanleg van drinkpoelen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;
  • e. het verrichten van exploratie- en exploratieboringen ten behoeve van de delfstoffenwinning
  • f. het geheel of gedeeltelijk aanleggen van oeverbeschoeiingen en het graven, aanleggen en/of dempen van waterlopen;
  • g. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van graften, bosstroken en/of grasbanen;
  • h. het vellen of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  • i. het gebruik van bestrijdingsmiddelen.

3.5.2 Normaal onderhoud en gebruik

Het bepaalde in 3.5.1 is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden waarvoor een vergunning is verleend vanuit de Natuurbeschermingswet;
  • f. werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van een Beheerplan Natura 2000.

3.5.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig nadelig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
  • b. bijgebouwen, carports en overkappingen;

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen, erven en verharding;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen uitsluitend voor het toegestane gebruik en met inachtname van het parkeerbeleid uit artikel 14.3.2;
  • f. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • g. doeleinden van openbaar nut.

4.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 14.4.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor Wonen aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. vrijstaande woningen;
  • b. bijgebouwen;

en de daarbij behorende andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.

4.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. het hoofdgebouw dient in het bouwvlak te worden gebouwd en bijgebouwen mogen in het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak mag maximaal één woning worden opgericht;
  • c. in het bouwvlak mag in ten hoogste in 2 bouwlagen worden gebouwd;
  • d. de hoogte van een bouwlaag mag niet meer bedragen dan 3.75 meter;
  • e. de voorgevel dient in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd, met dien verstande, dat de voorgevel nimmer meer dan 3.00 meter uit de naar de weg gekeerde bouwgrens mag worden gebouwd;
  • f. de voorgevelbreedte van de woning dient ten minste 5.50 meter te bedragen;
  • g. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 7.50 meter;
  • h. gebouwen dienen plat of met een kap van ten minste 30° en ten hoogste 60° te worden afgedekt. Overkappingen en serres mogen worden afgedekt met een kap van ten hoogste 30°;
  • i. vrijstaande woningen dienen op ten minste 3.00 meter uit de zijdelingse perceelsgrenzen te worden gebouwd, waarbij de tussen de woning en de zijdelingse perceelsgrens liggende perceelsgedeelten op 3.00 meter of meer achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gerekend tot de aanduiding 'bijgebouwen'.

4.2.3 Regels met betrekking tot de aanduiding 'bijgebouwen'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen (waaronder begrepen carports en overkappingen) in 1 bouwlaag en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Bijgebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd;
  • b. voor zover bijgebouwen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1.00 meter te bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag het totale vlak per bouwperceel voor ten hoogste 50% bebouwd worden, waarbij het totale oppervlak aan bijgebouwen (waaronder begrepen carports en overkappingen) per woning ten hoogste 70 m² mag bedragen;
  • d. bijgebouwen mogen altijd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' achter de achterste bouwgrens van het (hoofd)bouwvlak worden gesitueerd. Bij vrijstaande woningen mogen tussen de achterste bouwgrens van het (hoofd)bouwvlak en de weg, bijgebouwen (waaronder begrepen carports en overkappingen) slechts aan één zijde naast het (hoofd)bouwvlak (tussen het bouwvlak en de zijdelingse perceelsgrens) worden gebouwd. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient daarbij minimaal 3.00 meter te bedragen, uitgezonderd daar waar deze afstand in de bestaande situatie kleiner is. In deze gevallen moet de bestaande afstand in acht worden genomen;
  • e. de bebouwingsdiepte mag bij vrijstaande woningen maximaal 20.00 meter en bij halfvrijstaande woningen maximaal 15.00 meter bedragen;
  • f. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw (waaronder begrepen carports en overkappingen) zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het woonhuis plus 0.25 meter;
  • g. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw zal ten hoogste 3.00 meter bedragen;
  • h. de bouwhoogte van een bijgebouw zal ten hoogste 5.00 meter bedragen;
  • i. de oppervlakte van zwembaden, mits niet overdekt, mag niet meer bedragen dan 60 m²;
  • j. het aantal tennisbanen per bouwperceel mag, mits niet overdekt, ten hoogste 1 bedragen.

4.2.4 Overige regels met betrekking tot bebouwing

Voor het bouwen gelden de volgende overige regels:

het bouwvlak c.q. de voorgevelrooilijn mag niet door bebouwing, waaronder begrepen carport/overkapping, worden overschreden, met uitzondering van overschrijding ten behoeve van:

    • 1. de bouw van erkers, waarbij de erker niet meer dan 70% van de voorgevel beslaat en/of maximaal 40% van de zijgevel van de woning, mits de diepte van de erker niet meer bedraagt dan 1.50 meter, de bouwhoogte van de erker niet meer bedraagt dan de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw, de afstand tot de bestemming 'Verkeer' niet minder dan 3.00 meter bedraagt, gemeten vanuit de bouwgrens en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 1.00 meter bedraagt;
    • 2. aansluitende luifels boven de voordeur en kappen op erkers, mits deze vanuit het stedenbouwkundig beeld en afmeting van ondergeschikte betekenis zijn en de afstand tot de bestemming 'Verkeer' niet minder dan 3.00 meter bedraagt, gemeten vanuit de bouwgrens;
    • 3. ondergeschikte onderdelen van het gebouw, als schoorstenen, lichtkoepels en antennes, met uitzondering van liftopbouwen en luchtbehandelingsinstallaties;
  • k. binnen het bestemmingsvlak mag de bouwhoogte van andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, ten hoogste 3.00 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of de bijgebouwgrens niet meer dan 1.00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of bijgebouwgrens niet meer dan 2.00 meter mag bedragen.

4.2.5 Voorwaardelijke verplichting trillingshinder spoorlijn

Het bouwen van de woning op de voor 'Wonen' aangewezen gronden is alleen toegestaan als uit trillingsonderzoek blijkt dat in de te realiseren woning sprake is van een acceptabele hindersituatie met betrekking tot trillingen van de nabijgelegen spoorlijn.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 13.1.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Gebruik van de grond

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van parkeervoorzieningen aan derden en het gebruik van de grond anders dan voor:

  • a. tuin/ erf;
  • b. parkeer- en/of groenvoorzieningen;
  • c. opslagdoeleinden, ten behoeve van normaal bij de bestemming van de grond behorend gebruik. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt de opslag van explosie- en/of brandgevaarlijke goederen en stoffen.

4.4.2 Gebruik van opstallen

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van opstallen voor:

  • a. gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • b. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • c. groothandel;
  • d. detailhandel;
  • e. horeca;
  • f. dienstverlening;
  • g. opslagdoeleinden, anders dan ten behoeve van normaal bij de bestemming van de grond behorend gebruik. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt de opslag van explosie- en/of brandgevaarlijke goederen en stoffen.

4.4.3 Aan huis verbonden beroep

Het verbod om de voor Wonen aangewezen gronden en opstallen te gebruiken als beroepsmatige werk- en/of opslagruimte is niet van toepassing op het gebruik van ruimten binnen de woning of in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. ten minste 50% van het vloeroppervlak met woonfunctie van de woning gehandhaafd blijft alsmede bij woningen met een vloeroppervlak van minder dan 240 m² een vloeroppervlak met woonfunctie van 100 m² behouden blijft;
  • b. degene die de activiteiten uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. dit gebruik mag geen ernstige of onevenredige nadelige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • d. de ruimtelijke uitstraling is in overeenstemming met de woonfunctie;
  • e. in de parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen terrein, overeenkomstig de richtcijfers uit de ASVV/CROW;
  • f. er is geen sprake van een grote verkeersaantrekkende werking. De aanwezige infrastructuur moet hierop berekend zijn;
  • g. er mag geen detailhandel plaatsvinden.

4.4.4 Landschappelijke inpassing

Het gebruiken en/of laten gebruiken van de woning op de voor Wonen aangewezen gronden is alleen toegestaan als de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het landschapsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels binnen 2 jaar na afgifte van de omgevingsvergunning is uitgevoerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf onder de voorwaarden dat:

  • a. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning inclusief de daarbij behorende bijgebouwen tot een maximum van 50 m² in gebruik mogen worden genomen door de (semi-)bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
  • b. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling dienen te passen in een woonomgeving;
  • c. dit gebruik geen ernstige of onevenredige nadelige hinder mag opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • d. de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met de woonfunctie;
  • e. er geen strijd met het Bouwbesluit of de gemeentelijke bouwverordening ontstaat;
  • f. de bedrijfsactiviteiten betreffen alle activiteiten die gerangschikt kunnen worden onder de opsomming uit Bijlage 2 bij de regels 'Lijst van bedrijfsactiviteiten aan huis verbonden bedrijf';
  • g. de bedrijfsactiviteiten niet betreffen:
  • 1. het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunning vereist is, alsmede alle activiteiten die onder het regime van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer vallen;
  • 2. alle activiteiten die niet gerangschikt kunnen worden onder g.1. komen in principe in aanmerking voor een omgevingsvergunning mits de activiteit zonder werknemers in dienst wordt uitgeoefend;
  • a. er geen detailhandel ter plaatse mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteiten;
  • b. in de parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen terrein, overeenkomstig de richtcijfers van de ASVV/CROW;
  • c. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking. De aanwezige infrastructuur moet hierop berekend zijn;
  • d. aan de omgevingsvergunning de voorwaarde wordt verbonden dat de vergunning komt te vervallen als de gronden c.q. bebouwing gedurende een aaneengesloten periode van minimaal twee jaar niet meer als zodanig zijn gebruikt.
  • e. aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden ter voorkoming van hinder voor de omgeving. Deze voorwaarden betreffen in ieder geval:
  • 1. vastlegging van werktijden;
  • 2. vastlegging maximum personeelsbestand;
  • 3. vastlegging parkeren van motorvoertuigen van personeel, klanten en zaakvoerder;
  • 4. vastlegging maximum werkvloeroppervlak;
  • 5. frequentie en plaats van laden en lossen;
  • 6. beperking omvang reclame-uiting / bedrijfsnaamuiting tot maximaal 50 cm x 50 cm x 2 cm (dikte) aan voorgevel op maximaal 2.00 meter hoogte;
  • 7. beperking van emissies (geluid, stof, geur) naar de omgeving;
  • 8. verbieden/beperken van opslag en/of activiteiten op onbebouwd perceel.
  • a. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 11.1.

4.5.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een verblijfsrecreatieve voorziening in de vorm van Bed en Breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een verblijfsrecreatieve voorziening in de vorm van Bed en Breakfast onder de voorwaarden dat:

  • a. de hoofdfunctie wonen gehandhaafd blijft;
  • b. de voorziening ten behoeve van Bed en Breakfast binnen de bestaande bebouwing dient te worden gerealiseerd, niet zijnde vrijstaande bijgebouwen;
  • c. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand of complex behouden dienen te blijven;
  • d. de voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent mede dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan;
  • e. Bed en Breakfast aan maximaal 8 personen mag worden aangeboden;
  • f. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, overeenkomstig de richtcijfers van de ASVV/CROW;
  • g. belangen van derden niet onevenredig nadelig mogen worden geschaad of kunnen worden geschaad.
  • h. ter voorkoming van permanente bewoning een maximale aaneengesloten verblijfsduur van individuen wordt gehanteerd van 12 weken. Daarnaast dient met een initiatiefnemer een overeenkomst te worden gesloten waarin wordt bedongen dat indien sprake is van permanente bewoning een boeteclausule in werking zal treden;
  • i. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 11.1.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen.

5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 14.4.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk, de bodem van gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie zal worden verstoord voor een oppervlakte van meer dan 25.000 m² en tot een diepte groter dan 40 cm beneden maaiveld, geldt voor de van toepassing zijnde waardecategorie 6, het bepaalde in artikel 5.2.2.

5.2.2 Waardecategorie 6

Voor waardecategorie 6 dient aan burgemeester en wethouders een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

De omgevingsvergunning voor het bouwen wordt uitsluitend verleend indien:

  • a. uit dit rapport blijkt dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad of door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veilig gesteld;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

Burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden aan de vergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

Het voorgaande is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • f. een of meerdere bouwwerken met een totale oppervlakte kleiner dan 250 m² of een of meerdere bouwwerken die zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kunnen worden geplaatst;
  • g. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,00 m mag bedragen.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplicht

Bij toepassing van een in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid is het verboden op of in de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verstoren van de bodem voor een oppervlakte en op een diepte groter dan 40 cm beneden maaiveld. Onder het verstoren van de bodem wordt onder meer verstaan het rooien, verwijderen of aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen uitgezonderd hiervan zijn fruitbomen in het kader van normaal agrarisch onderhoud en niet voorkomend op de kaarten kleinschalige landschapselementen, het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze drijven van voorwerpen in de grond en het scheuren van grasland, waarbij voor het laatste geldt dat als niet dieper wordt gescheurd dat de in de tabel genoemde waarden hiervoor geen omgevingsvergunning nodig is;
  • b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of andere ondergrondse constructies;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. het afgraven van gronden en/of het ophogen of verlagen (egaliseren) van het terrein;
  • f. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers e.d.;
  • g. het tot onder maaiveld slopen van gebouwen en andere bouwwerken of het slopen van gedeelten daarvan, anders dan voor de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning.

5.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 5.3.1 is niet van toepassing voor de werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  • b. welke ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen omgevingsvergunning vereist was;
  • c. welke noodzakelijk zijn ten behoeve van het beheer/onderhoud van de aanwezige archeologische waarden;
  • d. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • e. op gronden die door burgemeester en wethouders archeologisch zijn vrijgegeven.

5.3.3 Voorwaarden

De in artikel 5.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

5.3.4 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 5.1.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig nadelig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

5.3.5 Voorschriften aan vergunning

Burgemeester en wethouders kunnen de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen.

Artikel 6 Waarde - Beekdal

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor Waarde - Beekdal aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en versterking van de natuurlijke waterhuishouding, betreffende zowel het oppervlaktewater als het grondwater, en de daarvan afhankelijke landschappelijke en natuurlijke waarden, alsmede de realisering van een veerkrachtig watersysteem geschikt voor waterconservering en opvang van hoge waterafvoeren.

6.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 14.4.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de voor Waarde - Beekdal aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken van geringe omvang, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van een watergang of regenwaterbuffer,

met dien verstande, dat:

  • 9. het oppervlak per bouwwerk ten hoogste 20 m² mag bedragen;
  • 10. de bouwhoogte ten hoogste 3.50 meter mag bedragen.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor Waarde - Beekdal aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, uitgezonderd de aanleg van drinkpoelen;
  • c. het scheuren van grasland, voor zover het betreft waardevolle graslandvegetaties;
  • d. het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;
  • e. het aanbrengen en/of aanleggen van oeverbeschoeiingen en het graven en/of aanleggen van waterlopen;
  • f. het verrichten van werkzaamheden welke beschadigingen tot gevolg kunnen hebben aan vochtige bronbiotopen.

6.3.2 Normaal onderhoud en gebruik

Het bepaalde in artikel 6.3.1 is niet van toepassing voor de werken en werkzaamheden:

  • a. werkzaamheden, normale werkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. het periodiek kappen van hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het op dat tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande bodemgebruik.

6.3.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 6.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien voor de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 6.1 genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig nadelig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Verbodsbepaling overschrijding bouwgrens

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de bouwgrens wordt overschreden, uitgezonderd overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

8.2 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
8.2.1 Maximale maten

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

8.2.2 Minimale maten

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

8.2.3 Uitzonderingen

In het geval van (her)oprichting van bouwwerken is het bepaalde in 8.2.1 en 8.2.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

8.3 Bouwregels voor zwembaden en jacuzzi's

Het is niet toegestaan voor de voorgevel of in het verlengde daarvan zwembaden, jacuzzi's en vergelijkbare bouwwerken te bouwen. Voor het overige geldt voor het bouwen van zwembaden het bepaalde in 8.4.2 onder c.

8.4 Ondergronds bouwen
8.4.1 Algemeen

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

8.4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak en onder bijgebouwen toegestaan;
  • b. ondergrondse bouwwerken dienen minimaal 3.00 meter uit de perceelsgrens te worden opgericht;
  • c. in aanvulling op het bepaalde sub a en b zijn niet-overdekt zwembaden toegestaan onder de volgende voorwaarden:
  • 1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de voorgevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 m uit de perceelsgrens;
  • 2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen als opgenomen in de regels behorende bij de desbetreffende bestemming in acht wordt genomen;
  • 3. de oppervlakte van niet-overdekte zwembaden mag niet meer dan 60 m² bedragen;
  • 4. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  • a. de bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3.50 meter onder peil.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of het laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

9.2 Gebruiksverbod

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van opstallen voor het beroepsmatig verlenen van diensten op het gebied van prostitutie en/of een seksinrichting en/of escortbedrijf.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 milieuzone - bodembeschermingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding milieuzone - bodembeschermingsgebied is duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden als bijzondere bescherming van de bodem noodzakelijk. Het streven is naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige bijzondere biotische, abiotische en cultuurhistorische waarden stellen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met dan wel afstemming te worden gezocht met het beleid ter zake van de Omgevingsverordening Limburg en het Provinciaal Omgevingsplan Limburg.

10.2 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied zijn de gronden mede bedoeld voor bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening. Hierop zijn geen aanvullende bouw- en gebruiksregels van toepassing.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemene voorwaarden bij afwijken

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels van het bestemmingsplan, dient het onderstaande in acht te worden genomen:

  • a. er wordt geen substantiële afbreuk gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse;
  • b. belangen van derden worden niet onevenredig nadelig geschaad of kunnen niet onevenredig nadelig geschaad worden;
  • c. er vindt geen onevenredige nadelige aantasting plaats van:
  • 1. de milieusituatie;
  • 2. het woonmilieu en de leefbaarheid ter plaatse;
  • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende grond;
  • 4. de verkeersveiligheid;
  • 5. de parkeerbalans in de directe omgeving, waarbij de parkeernormen overeenkomstig de richtcijfers van de ASVV/CROW in acht worden genomen.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot niet meer dan 2.00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de verbeelding, ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

Artikel 13 Algemene procedureregels

13.1 Procedureregeling nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen wordt de volgende procedure gevoerd:

  • a. het ontwerpbesluit ligt gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  • b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze bekend;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid van belanghebbenden om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit bij het college naar voren te brengen gedurende de termijn van terinzagelegging;
  • d. Burgemeester en wethouders maken aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing op die zienswijzen bekend.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Burgemeester en wethouders

In deze regels wordt, voor zover het de afwijkingsregels betreft, onder burgemeester en wethouders mede verstaan elk ander bevoegd gezag ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

14.2 Wettelijke regels

Indien en voor zover in deze regels of in de verbeelding wordt verwezen naar wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

14.3 Gemeentelijke regels
14.3.1 Algemeen

Indien en voor zover in deze regels of in de verbeelding wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

14.3.2 Bouwen en parkeernormen

Ten aanzien van bouwen en parkeernormen geldt dat:

  • a. op eigen terrein in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
  • b. de op het tijdstip van aanvraag van de omgevingsvergunning geldende parkeernorm moet worden gehanteerd. De gemeente beschouwt de ASVV, CROW in het kader van dit bestemmingsplan als een gemeentelijke regeling.

14.3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van;
  • 1. de situering, en afmetingen van bebouwing;
  • 2. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • 3. voorzieningen ter voorkoming van hemelwater- problematiek in verband met nieuwe bebouwing;

een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp);

  • b. De onder a. genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
  • 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing; en
  • 2. ter voorkoming van onevenredige nadelige aantasting van de omliggende waarden; en
  • 3. ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken; en
  • 4. ter voorkoming van de onevenredige nadelige aantasting van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse; en
  • 5. voor zover van toepassing in verband met maatwerk ten aanzien van het agrarisch bouwperceel en de verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik.

14.4 Voorrangsregels
14.4.1 Strijdigheid belangen

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, gaat het belang van de dubbelbestemming voor. De dubbelbestemming vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid. Kan bij wijziging niet aan deze criteria voldaan worden en/of wordt op enig vlak onevenredige nadelige schade aangebracht dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

14.4.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. Concreet wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming;

  • I. Waarde - Archeologie;
  • II. Waarde - Beekdal;

Uitzondering hierop, in de vorm van nevenschikking, is mogelijk, wanneer compensatie van eventueel verlies aan kwaliteit is gegarandeerd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 vergangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als de regels van het bestemmingsplan Boschweg ong. te Bunde van de gemeente Meerssen.