Plan: | Bergbezinkbassins Geulle Rothem |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0938.BP05009-VG01 |
Topografische ondergrond met kadastrale perceelgrenzen en plangebied Geulle en Rothem
Op twee locaties binnen de gemeente Meerssen is de gemeente voornemens een bergbezinkbassin te realiseren. Deze locaties zijn gelegen aan de Hussenbergstraat te Geulle en nabij de Kruisdonk te Rothem.
De beoogde ontwikkeling is conform de vigerende 'Beheersverordening Kernen' niet mogelijk omdat ondergronds bouwen en de bouw van bergbezinkbassins ter plaatse niet is toegestaan. Om de beoogde ontwikkeling toch mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Met deze bestemmingsplanherziening wordt de planologische basis geboden voor de realisatie van twee bergbezinkbassins in de gemeente Meerssen.
Locatie ten opzichte van Hussenberg, Geulle
Locatie ten opzichte van de kern Rothem
Het geldend planologisch regime voor het plangebied is de beheersverordening 'Kernen', door de gemeenteraad vastgesteld op 27 februari 2014. Op de betreffende gronden rusten de besluit-vlakken 'Natuur', 'Verkeer', 'Waarde – Ecologie' en 'Waarde - Archeologie'.
Uitsnede vigerende beheersverordening - locatie Hussenbergstraat, Geulle
Binnen het besluit-vlak 'Natuur', gelegen op de locatie te Geulle zijn de gronden bestemd voor instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden alsmede voor de bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast en zijn water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Bouwen binnen 'Natuur' is niet toegestaan, uitgezonderd het oprichten van voorzieningen, zoals in de vorm van hekwerken ter bescherming van waterputten in waterwingebieden. Het bouwen van een bergbezinkbassin valt niet onder deze uitzonderingen en is daarom niet toegestaan. Bovendien sluiten de algemene bouwregels het ondergronds bouwen buiten het bouwvlak en het aanduidingsvlak 'bijgebouwen' uit.
Op het besluit-vlak 'Natuur' is tevens het besluit-vlak 'Waarde - Ecologie' van toepassing. De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en versteking van de samenhang tussen abiotische (niet-levende natuur) en biotische (levende natuur) kenmerken van de bestreffende besluitgebiedsdelen. Op deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in afzonderlijke arikelen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van een watergang of regenwaterbuffer met een maximum oppervlakte van 20 m2.
Ter plaatse is tevens het besluit-vlak 'Waarde – Archeologie' gelegen. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen en/of terreinen.
Uitsnede vigerende beheersverordening - locatie Kruisdonk, Rothem
De locatie nabij de Kruisdonk te Rothem is het besluit-vak 'Verkeer' van kracht. De gronden binnen het besluit-vlak 'Verkeer' zijn bestemd voor bewegend en stilstaand verkeer en de daarbij behorende voorzieningen, zoals bouwwerken voor de verkeersgeleiding, waaronder verkeersborden en -portalen, kunstwerken in de vorm van viaducten e.d. Verder zijn deze gronden onder andere bestemd voor duurzaam bodem- en waterbeheer, en tevens voor wateropvang/buffering en infiltratie. Een bergbezinkbassin past binnen deze bestemming. De algemene bouwregels sluiten echter het ondergronds bouwen buiten het bouwvlak en het aanduidingsvlak 'bijgebouwen' uit. Gezien het voorgaande is het bouwen van een bergbezinkbassins op de beoogde locatie uitgesloten.
Op de locatie is eveneens het besluit-vlak 'Waarde – Archeologie' gelegen. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen en/of terreinen.
Binnen de archeologische categorie 3 dient archeologisch onderzoek plaats te vinden wanneer ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden waarbij verstoring plaatsvindt dieper dan 0,3 meter (buiten bebouwde kom) of 0,5 meter (binnen bebouwde kom), met een oppervlakte groter dan 250 m2. Binnen deze besluitvlakken is ondergronds bouwen zodoende eveneens niet toegestaan, zonder dat - na onderzoek - met een omgevingsvergunning wordt afgeweken van de bouwregels als verbonden aan deze 'dubbelbestemming'.
Op deze locatie gelden eveneens de milieuzones bodembeschermingsgebied en grondwaterbeschermingsgebied. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' is duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden als bijzondere bescherming van de bodem noodzakelijk.
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden mede bedoeld voor bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening. Hierop zijn geen aanvullende bouw- en gebruiksregels van toepassing. Deze beschermingsgebieden sluiten het ondergronds bouwen ten behoeve van het bergen van hemelwater niet uit.
De gebruiksregels staan op beide locaties waterhuishoudkundige voorzieningen toe. Echter de bouwregels van de beheersverordening staan de realisatie van het onderhavige initiatief niet toe. Het ondergronds bouwen past niet binnen de geldende bouwmogelijkheden. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen heeft derhalve besloten om deze ontwikkeling te regelen in een afzonderlijk bestemmingsplan dat de beheersverordening ter plaatse van onderhavig plangebied vervangt. Onderhavig bestemmingsplan zal te zijner tijd integraal worden verwerkt in het planologisch regime voor de kernen Geulle en Rothem.
In deze toelichting wordt ingegaan op de ruimtelijke inpasbaarheid en wordt uiteengezet dat de voorgestane ontwikkeling geen afbreuk doet aan de aanwezige waarden ter plaatse van het plangebied, maar juist leidt tot een kwaliteitsverbetering van het gebied en de directe omgeving. Tevens wordt onderbouwd dat het plan niet strijdig is met andere beleidsvelden.
In de hierna volgende hoofdstukken van dit bestemmingsplan komen onder meer de volgende elementen aan de orde:
Ligging plangebied nabij Geulle en nabij Rothem (bron: Google Maps)
Geulle en Rothem zijn dorpen die deel uit maken van de Limburgse gemeente Meerssen. De hoofdkernen Meerssen en Bunde binnen de gemeente Meerssen vormen een stedelijke omgeving ten noorden van Maastricht. Geulle ligt in de Maasvallei, op de rechteroever van het Julianakanaal en grenst in het oosten aan het Bunderbos. Rothem is gelegen ten zuiden van de kern Meerssen tussen de snelwegen A2 en A79.
huidige uitloop riooloverstort
Het plangebied bij de kern Geulle is gelegen ten noordwesten van het buurtschap Hussenberg, in het noorden van de gemeente Meerssen. Het plangebied ligt aan de Hussenbergstraat aan de Singerberg.
De beoogde bergbezinkbassin is gesitueerd in het bos op de rand van het bebouwd gebied en het buitengebied. Hier bevindt zich ook de huidige overstort. Deze bestaat uit een taludbak uitgevoerd in beton met een krooshek en uitloop op grasbetontegels. Aan het einde van de grasbetontegels is een grote uitsnijding (erosievorming) in de berg ontstaan.
huidige situatie te Rothem
Het plangebied bij de kern Rothem is gelegen in het zuidelijk deel van de gemeente Meerssen. Het plangebied is gelegen ten westen van Rothem, tussen de bebouwing van Rothem en de A2.
De beoogde bergbezinkbassin is gesitueerd tussen de Maastrichterweg en de Emmaweg, ten noorden van de Kruisdonk-Klinkenberg. Deze gronden zijn ingericht als busbaan met groen en een parkeerterrein.
Het planvoornemen gaat uit van de aanleg van een bergbezinkbassin in Geulle en een bergbezinkbassin in Rothem.
Geulle
Ter hoogte van de Hussenbergstraat-Slingerberg te Geulle bevindt zich een overstort van het rioolstelsel van de gemeente Meerssen. De overstort loost bij hevige neerslag op de Hussebeek. De Hussebeek, zijnde een primaire watergang van het Waterschap Roer en Overmaas, betreft een zeer kwetsbare beek met een KRW doelstelling. Tijdens het overstorten komt het water met een behoorlijke kracht vrij uit de buffer waardoor erosie plaatsvindt.
Riooloverstorten op de beek en de erosie in het Natura 2000-gebied Bunder- en Elsloërbos zijn niet gewenst. De gemeente Meerssen is voornemens dit knelpunt op te heffen door middel van de aanleg van een nieuwe buffer.
Om de nieuwe berging aan te kunnen leggen dienen graafwerkzaamheden uitgevoerd te worden. Vooralsnog is ervan uitgegaan dat de buffer wordt uitgevoerd in beton. Vanwege de ligging in het bos en om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren dienen bomen gekapt te worden. Om enig inzicht te hebben in de benodigde inhoud van de nieuw aan te leggen buffer heeft er een inventarisatie van de afwaterende oppervlaktes plaatsgevonden. De nieuwe buffer krijgt een inhoud van circa 210 m3. Vooralsnog wordt aangenomen dat de berging een diepte krijgt van 1,5 meter, wat globaal neerkomt op een bak met een ruimtebeslag van 20 bij 10 meter.
Rothem
Tussen de Maastrichterweg en de Emmaweg wordt een bergbezinkbassin aangesloten op het rioolsysteem. Hiervoor wordt behalve een bergbezinkbassin ook nieuwe riolering gerealiseerd. De nieuw te realiseren riolering wordt aangesloten op bestaande riolering. Voor de te bouwen ondergrondse waterberging wordt een kuip in de grond gegraven. Waarna het bergbezinkbassin wordt afgedekt en de openbare ruimte weer opnieuw wordt ingericht.
De nieuwe buffer krijgt een totale lengte van circa 55 meter en gelegen op een diepte van circa 4,5 meter.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vormt het Rijksbeleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit. Met deze structuurvisie wordt de onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' reeds ingezette decentralisatie verder doorgezet. Dit houdt in dat verantwoordelijkheden worden overgedragen aan provincies en gemeenten. Deze overheden kunnen met hun regionale kennis en onderlinge samenwerkingsverbanden opgaven zelf integraal, doeltreffend en met kwaliteit aanpakken.
Voor het formuleren van het ruimtelijke Rijksbeleid zijn een drietal criteria leidend geweest. Er is beleid opgesteld indien:
In de Structuurvisie is vervolgens een drietal doelen voor de middellange termijn (tot 2028) geformuleerd:
Concurrentiekracht
Nederland wil in 2040 tot de top 10 van de meest concurrerende economieën van de wereld behoren. Van belang daarvoor is een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dat betekent onder meer dat moet worden ingezet op sterke stedelijke regio's, optimale bereikbaarheid en goede (logistieke) verbindingen met het buitenland.
Belangrijke innovatieve economische sectoren voor Nederland zijn onder meer Water, Agro & Food, High Tech Systemen en Materialen, Life Sciences & Health, Chemie, Energie, Logistiek en Creatieve Industrie.
Bereikbaarheid
Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden (waaronder knooppuntontwikkeling), meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange termijn (2040) op te vangen. Daarbij moet worden gekozen voor een integrale benadering die de mobiliteitsgroei in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling faciliteert. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid
De ruimtelijke verschillen in Nederland nemen toe onder invloed van urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening. Deze toenemende regionale verschillen hebben consequenties voor de verstedelijking in Nederland. Vraag en aanbod van woningen, bedrijventerreinen en kantoren zijn daardoor niet overal in evenwicht (kwantitatief en kwalitatief).
De ambitie voor 2040 is dat woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.
Voorts is het nodig onze bijzondere waarden en internationaal onderscheidende kwaliteiten te koesteren en te versterken, hetgeen vraagt om de borging van natuurwaarden, biodiversiteit, cultuurhistorische waarden en een goede milieukwaliteit. De ambitie voor 2040 is het bieden van een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Belangrijke onderdelen daarvan zijn ook een blijvende bescherming tegen extreme weersomstandigheden en overstromingen en het voorzien in voldoende zoetwater in droge perioden.
Op basis van voorgaande doelstellingen zijn vervolgens 13 nationale belangen benoemd. Voor onderhavig bestemmingsplan zijn vooral de volgende belangen relevant:
Onderhavig planvoornemen voorziet in de aanleg van bergbezinkbassins bij de kernen Geulle en Rothem. Het planvoornemen is dermate kleinschalig dat er geen rijksbelangen in het geding zijn. De afwegingen en keuzes met betrekking tot de milieukwaliteit en betrokken belangen komen in dit bestemmingsplan uitdrukkelijk aan de orde, waarmee wordt voorzien in transparante en zorgvuldige besluitvorming.
De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van twee bergbezinkbassins. Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.
Uitsnede POL 2014
Legenda POL 2014
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak de van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. In het bebouwd gebied gaat het om de zones “bedrijventerrein”, “stedelijk centrum” en “overig bebouwd gebied” en in het landelijk gebied gaat het om de “goudgroene natuurzone”, de “zilvergroene natuurzone”, de “bronsgroene landschapszone” en het “buitengebied”.
De locatie van onderhavige ontwikkeling is gelegen in het landelijk gebied en ligt voor Geulle in de zone “goudegroene natuurzone”, "steilere helling" op de rand met bebouwd gebied, “overig bebouwd gebied”, en voor Rothem in de zone “buitengebied”.
In de “goudgroene natuurzone” staat beschermen en versterken van de natuur centraal, met bijzondere aandacht voor de Natura2000 gebieden en de natuurbeken. Ook de hydrologisch gevoelige natuurgebieden vragen om aandacht. De buitenbegrenzing van de goudgroene natuurzone is vrij nauwkeurig begrensd, maar omvat op bestemmingsplanniveau ook andere functies. In de zone “buitengebied” ligt het accent op de ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties in de landbouw, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond. Ten behoeve van de werkzaamheden binnen het Natura2000 is het plan getoetst aan de Natuurbeschermingswet. Zie hiervoor paragraaf 4.10. Uit de toets blijkt dat ter plaatse van de ingreep geen beschermd habitat is aangewezen. Omdat de ingreep een positief effect heeft op de waterhuishouding van het gebied draagt de ingreep bij aan de bescherming van het "buitengebied". Het planvoornemen past zodoende binnen het provinciale beleid zoals opgenomen in het POL 2014.
Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.
De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk "Ruimte" aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk "Ruimte" is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Op grond van de Omgevingsverordening Limburg geldt voor het plangebied de 'normering regionale waterlast' met een normering van 1:25. De norm is uitgedrukt als de maximale kans per jaar dat wateroverlast mag optreden. Dit houdt in dat de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren moeten zijn ingericht op deze normering. Het is aan de beheerder van de regionale wateren om te zorgen dat deze wateren aan de normering voldoen. De beheerder brengt, vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de veiligheidsnorm, periodiek verslag uit aan gedeputeerde staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen onder zijn beheer.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bodembeschermingsgebied Mergelland. Op het bodembeschermingsgebied en het grondwaterbeschermingsgebied is de beschermingsregeling, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg van toepassing (zie ook paragraaf 4.9).
Doordat het plavoornemen zich richt op het tegengaan van erosie en het beter beheersen en voorkomen van lokale en ook regionale wateroverlast, past het planvoornemen binnen de Omgevingsverordening.
Op grond van de 'Structuurvisie Buitengebied', vastgesteld 31 mei 2012, ligt de locatie in Geulle binnen het gebied 'Bunderbos en Watervalderbeekdal'. De hoofdfuncties binnen dit gebied worden gevormd door natuur, waterhuishouding, recreatie en landbouw. Maatregelen binnen dit gebied dienen zicht te richten op:
De locatie te Rothem valt binnen het geboed 'Landgoederenzone'. De hoofdfuncties binnen dit gebied worden gevormd door recreatie, natuur, landbouw en bosbouw. Maatregelen binnen dit gebied dienen zicht te richten op:
Het voorgaande zal in acht moeten worden genomen. Met het planvoornemen wordt erosie vorming tegen gegaan en slechts beperkte (ondergrondse) bebouwing opgericht.
In de “Toekomstvisie, gemeente Meerssen 2020” wordt een beeld geschetst van wat de gemeente in de komende 10 tot 15 jaar wil betekenen, voor de inwoners van de gemeente zelf en voor de regio.
De gemeentelijke toekomstvisie heeft de volgende doelstellingen:
Deze toekomstvisie is een herijking van de toekomstvisie van 2004. De herijking van de toekomstvisie laat dan ook duidelijke keuzes zien. Meerssen wil met nadruk een woon- en leefgemeente zijn en zet in op het behoud van haar vitale leefkernen en een landelijke en rustige woonomgeving.
De gemeente Meerssen ambieert een woongemeente te zijn met een landelijk karakter. Deze kernwaarden zijn leidend in de visie van de gemeente op de integrale inrichting van haar fysieke, maatschappelijke en economische ruimte. De missie luidt als volgt: “Meerssen streeft naar een kwalitatieve versterking van het woon- en leefklimaat, respectievelijk van het landelijke karakter van de gemeente.” De ambities zijn daarmee gedefinieerd. Het streven naar hoogwaardig wonen en leven in de gemeente Meerssen bepaalt de inhoud van de gemeentelijke beleidsdomeinen. Meerssen is niet alleen duidelijk in wat zij wil bereiken, maar maakt ook duidelijk wat zij niet wil, waar zij zich niet op concentreert en waar zij van afziet.
Ruimte
De fysieke ruimte van de gemeente Meerssen moet hoogwaardig zijn. De natuur, de gebouwen en de wegen zijn het tastbare decor en directe ondersteuning van een hoge kwaliteit van leven. De gemeente Meerssen moet bij voorkeur na afstemming met de overige Heuvellandgemeenten en onafhankelijk van de keuzen van die gemeenten in de regio fysiek groener, rustiger, schoner en beter onderhouden zijn. Het landschappelijke natuurschoon dient in dat opzicht de aantrekkelijkheid van de woonomgeving. Verkeer - en vervoersmaatregelen zijn er voor alles op gericht de gemeente naar binnen toe zo rustig en verkeersarm te houden als maar mogelijk is, maar naar buiten toe goed te ontsluiten.
De ruimte voor economische bedrijvigheid is in de woongemeente Meerssen letterlijk beperkt. Meerssen is een woongemeente en geen werkgemeente. De fysieke inrichting faciliteert alleen de economische bedrijvigheid die gericht is op de kwaliteit van het wonen, bewonen en leven. De facilitering van de detailhandel wordt fysiek zoveel als mogelijk ondersteund.
Het realiseren van bergbezinkbassins vindt ondergronds plaats. Het planvoornemen draagt bij aan de in stand houding van de waterhuishouding en daarmee aan de kwaliteit van de fysieke ruimte. Met het planvoornemen is zijn geen negatieve effecten te verwachten op de (zichtbare) fysieke leefomgeving.
Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen. Van de andere kant wordt milieubeleid ook steeds meer in andere beleidsvelden geïncorporeerd. Ook in de ruimtelijke planvorming is derhalve structureel aandacht nodig voor milieudoelstellingen. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen.
In het plangebied worden geen geluidsgevoelige bestemmingen gerealiseerd (zoals woningen). In het kader van de Wet geluidhinder is ten behoeve van deze bestemmingen geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Ook produceren de bergbezinkbassins geen geluid dat van invloed kan zijn op omliggende voor geluid gevoelige functies. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het realiseren van bergbezinkbassins.
De gemeente Meerssen heeft een bodembeheersplan laten opstellen. Dit bodembeheersplan heeft tot doel hergebruik van schone en licht verontreinigde grond als bodem te reguleren conform het regime van de ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet. Het bodembeheersplan beschrijft de regels voor grondverzet binnen en tussen de onderscheiden bodemkwaliteitszones in de gemeente Meerssen. Verder beoogt het bodembeheersplan op milieuhygiënisch verantwoorde wijze onderzoeksvrijstellingen te verlenen bij de beoordeling van aanvragen voor omgevingsvergunningen.
Voorafgaand aan een directe ontwikkeling dient een verkennend bodemonderzoek uit te wijzen of de bodem niet is verontreinigd en of deze geschikt is voor de beoogde bestemming. Voor de locaties in Geulle en Rothem zijn de benodigde onderzoeken uitgevoerd.
Een verkennend bodem- en asbestonderzoek is door Aelmans Eco B.V. aan de Slingerberg te Geulle uitgevoerd om de milieuhygiënische kwaliteit van de grond te bepalen. Dit teneinde een uitspraak te kunnen doen omtrent de te nemen veiligheidsmaatregelen. Zie hiervoor de separate Bijlage.
In de bodem zijn bijmengingen met kooldeeltjes aangetroffen. Onder de grasbetonverharding is een laagje stol aangetroffen. In het grondmengmonster zijn licht verhoogde gehalten aan PAK en PCB aangetoond. Deze overschrijden de AW2000, doch niet de bodemindex dan wel de interventiewaarden. In één boring zijn licht verhoogde gehalten met PAK en cadium aangetoond. De concentratie overschrijdt hierbij de bodemindex van 0,5. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk aangezien het reeds een separaat onderzocht grondmonster betreft.
Asbest
Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbestverachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk bodemonderzoek en het historisch bodemonderzoek is geen verder onderzoek naar asbest verricht. Op basis van vorenstaand kan de hypothese "onverdacht" met betrekking tot asbest worden bevestigd.
Conclusie
Gesteld kan worden dat ondanks de verhoogde concentraties in zowel de boven- en ondergrond, deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen vormen voor de voorgenomen herinrichting van het terrein. Tijdens de graafwerkzaamheden dient rekening gehouden te worden met de bodemlagen en dienen de veiligheidsaspecten in acht te worden genomen.
Een aanvullend bodemonderzoek naar de kwaliteit van de bodem is uitgevoerd ter plaatse van het leidingtracé voor de aanleg van riolering vanaf de Ambyerweg tot in de Maastrichterweg en het bergbezinkbassin te Rothem. Het onderzoek is een aanvulling op het ‘Verkennend bodem en asfaltonderzoek reconstructie Ambyerweg te Meerssen' (Antea Group, kenmerk 275602, 28 november 2014).
De nieuw te realiseren riolering wordt aangesloten op bestaande riolering en een nog te bouwen ondergrondse waterberging. Bij het graven van de bouwkuip voor de ondergrondse waterberging komt grond vrij. Deze grond is reeds onderzocht middels een AP04-onderzoek 'In-situ partijkeuring grond waterberging te Meerssen (Antea Group, kenmerk 275602, 4 november 2015). Omdat de werkstrook voor de damwand en de heistelling ten behoeve van de aanleg van het bergbezinkbassin groter is dan eerder onderzocht, is dit gebied in januari 2016 aanvullend onderzocht.
Plaatselijk zijn sterke verontreinigingen aan barium, minerale olie, PAK en/of PCB's in de funderingslagen (stol, puin- of slakkenlaag) onder de wegen aangetroffen. Visueel en analytisch is geen asbest aangetroffen. Daar de waterbuffer niet ter plaatse van deze sterk verontreinigde funderingslagen wordt aangelegd en een eventuele funderingslaag tijdens deze keuring buiten beschouwing wordt gelaten, kan gesteld worden dat de vrijkomende grond niet sterk verontreinigd is.
Onder de parkeerplaats binnen het werkgebied van het bergbezinkbassin blijkt plaatselijk een stollaag als fundering aanwezig te zijn. Deze stollaag bevat licht verhoogde gehalten aan zware metalen, minerale olie, PAK en PCB's. Tevens is een sterk verhoogd gehalte aan zink in de stol aanwezig. Deze sterke verontreiniging met zink in de stollaag onder de klinkerverharding heeft een omvang van meer dan 25 m3.
In de ondergrond van de oostelijke groenstrook is ter plaatse van boring 211 een sterke PAK-verontreiniging aanwezig. Deze verontreiniging is verticaal gezien de ontgravingsdiepte van 1,0 m -mv. niet ingekaderd tot beneden de interventiewaarde. Indien ter plaatse dieper gegraven gaat worden, is aanvullend onderzoek ter inkadering van de PAK-verontreiniging noodzakelijk.
Tijdens de graafwerkzaamheden t.b.v. de aanleg van het nieuwe ontwerpriool en waterberging zal binnen het werkgebied van het bergbezinkbassin meer dan 25 m3 sterk verontreinigde stol worden ontgraven (ca. 110 m3). Derhalve is in het kader van de Wet bodembescherming noodzakelijk om een BUS-melding of plan van aanpak te verrichten.
Asbest
De parameter asbest maakte deel uit van het meeste recente verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de onderzoekslocatie (Antea Group, 2015). Er zijn visueel geen asbest verdachte plaatmaterialen aangetroffen. Tevens zijn er t.p.v. het nieuwe ontwerpriooltracé, m.u.v. zeer plaatselijk sporen beton, geen asbestverdachte bijmengingen aangetroffen in de opgeboorde/opgegraven grond en is er geen verder asbestonderzoek uitgevoerd. De veldwaarnemingen komen overeen met de waarnemingen tijdens eerder onderzoek in de directe omgeving waarin de locatie is aangemerkt als asbest onverdacht. In de opgeboorde grond ter plaatse van het werkgebied van het bergbezinkbassin zijn, m.u.v. plaatselijk sporen tot matige bijmengingen aan beton of baksteen en korrelmix, geen asbestverdachte bijmengingen aangetroffen.
Omdat afwijkende mate aan bijmengingen zijn aangetroffen en er onder de busbaan sprake is van een funderingslaag bestaande uit korrelmix, dient te worden overwogen om alsnog een asbestonderzoek inclusief een analyse te verrichten.
Conclusie
Ter plaatse van de werkzaamheden in funderingslagen en bodem is overwegend sprake van een verhoogde veiligheidsklassen. De in het rapport (zie bijlage 5) bepaalde veiligheidsklassen voor de grond en funderingen zijn voorlopige veiligheidsklassen. Tijdens de uitvoeringsfase is milieukundige begeleiding nodig bij het ontgraven van de sterk verontreinigde stolfundering als ook de fundering onder de busbaan onder milieukundig toezicht te ontgraven. Ten behoeve van de aanwezigheid van asbest kunnen zodoende meteen de juiste maatregelen getroffen worden. Op dit moment is aanvullend bodem- en asbestonderzoek niet noodzakelijk.
Conform de Wet Luchtkwaliteit (binnen de Wet Milieubeheer) die vanaf 15 november 2007 in werking is getreden, zijn er meer mogelijkheden om kleine bouwprojecten door te laten gaan. Voor projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden. Het project draagt dan niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging.
Daarnaast is op 16 januari 2009 het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10) en/of voor stikstofdioxide (NO2). Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen.
Het planvoornemen heeft gelet op de aard van de ontwikkeling geen invloed op de luchtkwaliteit. Ook worden bergbezinkbassins niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van luchtkwaliteit. Geconcludeerd wordt dan ook dat voor het plangebied geen onderzoek luchtkwaliteit hoeft te worden uitgevoerd.
uitsneden risicokaart
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van twee bergbezinkbassins. Hiermee wordt geen kwestbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk gemaakt. Voorts zijn de bassins ook niet aan te merken als een risicobron. Om die reden vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Er zijn geen hoogspanningslijnen in de nabijheid van de plandelen aanwezig.
Binnen het plangebied zijn geen boven- of ondergrondse hoofdtransportleidingen gelegen die planologische bescherming dan wel zonering behoeven om hun functioneren veilig te stellen.
Sinds 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) van kracht. Het doel van deze wet is te voorkomen dat archeologische waarden uit het verleden verloren gaan. Ingevolge deze wet zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het bodemarchief binnen hun grondgebied. Voor een goed beheer van dit bodemarchief gebruikt de gemeente een archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart geeft een gemeentebreed overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. De kaart maakt inzichtelijk waar en bij welke ruimtelijke ingrepen een archeologisch onderzoek verplicht is en wordt als toetsingskader gebruik voor ruimtelijke procedure.
uitsneden en legenda archeologische waardenkaart
Op 24 maart 2011 heeft de gemeenteraad van Meerssen het gemeentelijk beleid vastgesteld op basis van een archeologische inventarisatie en waardenstelling. Volgens de kaart ligt het plangebied binnen een gebied met een waardecategorie 3 'Overige monumenten en gebieden met zeer hoge trefkans' (locatie Geulle en zuidelijk deel locatie Rothem) en 5 'Gebied met een middelhoge trefkans of met een lage trefkans met kans op bijzondere dataset' (noordelijk deel locatie Rothem). Voor waardecategorie 3 geldt bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening bij bodemingrepen dieper dan 50 cm beneden maaiveld (-mv) in de bebouwde kom en 30 cm –mv in het open buitengebied en een verstoringsoppervlak groter dan 250 m² een onderzoeksplicht. Voor waardecategorie 5 geldt bij ruimtelijke plannen met bekende verstoring en voorafgaand aan vergunningverlening bij bodemingrepen dieper dan 50 cm –mv in de bebouwde kom en 40 cm – mv in het open buitengebied en een verstoringsoppervlak groter dan 1.000 m² een onderzoeksplicht.
Indien zich in een gebied waarvoor een vergunning wordt gevraagd zich meerdere waardecategorieën bevinden, geldt de vrijstellingsgrens voor de categorie met de meeste waarde. Dit betekent dat voor het hele plangebied een waardecategorie 3 geldt. Op basis van dit beleid is ter plaatse van de locatie te Rothem onderzoek noodzakelijk. Ter plaatse van de locatie te Geulle is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De al aanwezige geroerde grond en het te roeren oppervlak leiden hier niet tot de noodzaak voor verder onderzoek.
Gelet op het bovenstaande heeft ADC ArcheoProjecten een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie te Rothem. Het onderzoeksrapport is als losse Bijlage beschikbaar. Volledigheidshalve worden de resultaten van het bureauonderzoek en de conclusie die daaruit wordt getrokken hieronder grotendeels integraal overgenomen.
Conclusie
Gezien de ter plaatse geldende verwachting en de omvang en diepte van de voorgenomen ingreep is vervolgonderzoek noodzakelijk. Een inventariserend veldonderzoek wordt uitgevoerd door middel van een verkennend booronderzoek. Het doel van dit onderzoek is de op basis van het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachting aan te vullen en te toetsen.
In dit project wordt in de uitvoering archeologisch onderzoek met civieltechnisch graafwerk gecombineerd. Het archeologisch onderzoek dient uitgevoerd te worden onder duidelijke voorwaarden die goed onderzoek moet waarborgen, vastgelegd in het programma van eisen. Dit programma van eisen is getoetst en goedgekeurd door Archeocoach, zie Bijlage 8.
Bij het gravende archeologische onderzoek worden de proefsleuffase en de definitieve archeologische documentatie gecombineerd tot een vlakdekkend onderzoek. De verplichting tot archeologische begeleiding, uitgewerkt in een programma van eisen, is onderdeel van de vergunning, voor de werkzaamheden op de locatie te Rothem.
De bescherming van de archeologische waarden is in dit bestemmingsplan geborgd door de toepassing van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
Op de kaart met cultuurhistorische elementen van de provincie Limburg zijn de Hussenbergstraat en de Slingerberg, ten noorden van de locatie Geulle, aangeduid als een weg ouder dan of gelijktijdig met middeleeuwse verkaveling. Aan deze weg staan nabij het plangebied tevens enkele monumenten.
De Emmaweg, ten oosten van de locatie Rothem, is aangeduid als een weg uit de periode 1810-1955. Verder zijn in of nabij het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of monumenten gelegen. Met het planvoornemen verandert de geografische situatie verandert voor beide locaties niet.
Ten zuiden van de locatie in Geulle is een grondwaterbeschermingsgebied gelegen. De locatie Rothem is gelegen binnen het grondwaterbeschermingsgebied. Binnen deze gebieden wordt er naar gestreefd dat het grondwater een zodanige kwaliteit behoudt dat het geschikt is als grondstof voor de drinkwatervoorziening en andere hoogwaardige toepassingen. Deze gebieden zijn van zodanige omvang dat de waterwinputten minimaal 25 jaar zijn beschermd tegen een mogelijke verontreiniging.
De bodemingrepen blijven boven de grondwaterstand. Bovendien draagt het planvoornemen bij aan de bescherming van het grondwater. Dit aspect heeft dan ook geen negatief invloed op het planvoornemen.
Het grondgebied van de gemeente Meerssen is gelegen in het bodembeschermingsgebied Mergelland. In dit gebied wordt gestreefd naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige – en bijzondere – biotopische, a-biotopische en cultuurhistorische waarden stellen. Op het bodembeschermingsgebied is de beschermingsregeling, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014 van toepassing.
De planlocatie in Rothem is gelegen binnen het bodembeschermingsgebied. Het planvoornemen draagt bij aan de bescherming van het bodem door het tegengaan van erosie. Dit aspect heeft dan ook geen invloed op het planvoornemen.
Geulle
Riooloverstorten op de beek en de erosie in het Natura 2000-gebied zijn niet gewenst. De gemeente Meerssen is voornemens dit knelpunt op te heffen door middel van de aanleg van een nieuwe buffer.
Projecten en plannen die mogelijk effect hebben op de natuur in Nederland dienen getoetst te worden in het kader van de bestaande natuurwetgeving, namelijk de Flora en faunawet en de Natuurbeschermingswet. In het kader van de natuurwetgeving heeft Royal HaskoningDHV een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de aanleg van een buffer op het Natura 2000-gebied Bunder- en Elsloërbos. De resultaten hiervan zijn in bijgevoegd rapport beschreven (zie Bijlage 3).
Het effect van het oppervlakteverlies/ruimtebeslag is op deze locatie gezien het feit dat hier een bestaande buffer aanwezig is en er geen habitattype is toegekend, minimaal van invloed op de omgeving. De bestaande buffer sluit aan op de bestaande riolering, hier hoeft geen transportleiding te worden aangelegd. Daarnaast is de aanwezige begroeiing van lage kwaliteit. De bomen die hier staan betreffen voornamelijk bosopslag en weinig tot geen volwassen exemplaren.
Op basis van de Voortoets Natura 2000 KRW-berging en erosieknelpunt Slingerberg (20 maart 2015) heeft de Provincie voldoende inzicht gekregen in de voorgenomen ingreep en de effecten op de habitats in het Bunder- en Elsloerbos.
Omdat ter plaatse van de ingreep geen beschermd habitat is aangewezen en het gegeven dat de ingreep een positief effect heeft op de waterhuishouding van het gebied is het aannemelijk dat de ingreep niet zal leiden tot (significant) negatieve effecten. Een vergunningaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet hoeft naar het oordeel van de Provincie niet te worden aangevraagd.
De soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. In bestemmingsplannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen, waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet geen ontheffing zal worden verleend. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met gebiedsbescherming. Deze bescherming geschiedt op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 2005 zijn hierin ook alle Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden als 'Natura 2000-gebieden' opgenomen.
Quickscan flora en fauna
De quickscan flora en fauna is uitgevoerd in het kader van een bestemmingsplanwijziging en heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.
De initiatiefnemer is voornemens om een riooloverstort en regenwaterbuffer op de onderzoekslocatie te realiseren. Om de nieuwe berging te kunnen realiseren dienen graafwerkzaamheden uitgevoerd te worden ten behoeve van de aan te leggen beton constructie. Daarnaast dienen enkele bomen gekapt te worden.
De effecten voor de voorgenomen ontwikkeling kunnen verdeeld worden in tijdelijke effecten die optreden tijdens de aanleg en permanente effecten die optreden in de vorm van ruimtebeslag na uitvoering. De negatieve effecten samenhangend met de sterke erosie door de grote piekafvoeren die momenteel optreden in de grubbe, worden door middel van deze ontwikkeling verholpen. Daardoor ontstaat er een betere, meer natuurlijke situatie.
Het verstoren van broedvogels dient voorkomen te worden. De aanleg van een nieuwe buffer maakt het kappen van bomen noodzakelijk. Ter voorkoming van negatieve effecten voor broedvogels dienen de kapwerkzaamheden van de bomen en het verwijderen van het overige struweel buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) uitgevoerd te worden. Indien op de locatie waarbinnen de werkzaamheden uitgevoerd gaan worden beschermde vaatplanten groeien dan kunnen deze verplant worden buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden. Nadere bomeninspectie heeft uitgewezen dat geen jaarrond beschermd vogelnesten aanwezig zijn. Mogelijk is er een vaste vliegroute van vleermuizen aanwezig, maar deze blijft echter hoe dan ook behouden. Overige vaste rust- en verblijfplaatsen van strenger beschermde dieren of beschermde planten zijn afwezig.
Ook is gebleken dat tijdens drie inventarisatiebezoeken IVN geen enkele waarneming van of aanwijzing voor de aanwezigheid van de Hazelworm heeft aangetroffen.
Conclusie
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling kan redelijkerwijs worden gesteld dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Met betrekking tot de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen.
Dit rapport en de aanvullingen zijn als losse bijlage beschikbaar (Bijlage 4).
Ruimtelijke plannen moeten expliciet rekening houden met aanwezige watersystemen en waterketens in relatie tot aanwezige hydrologische waarden. Deze waarden zijn als zodanig vastgelegd in Europees beleid, rijksbeleid en provinciaal beleid. Het rijk heeft voor ruimtelijke plannen de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld. Hierin wordt verwoord hoe er in het plan met water en ruimte rekening wordt gehouden (m.n. veiligheid en wateroverlast), mede in relatie tot de waterhuishouding en het waterbeleid.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. In deze waterparagraaf wordt beschreven op welke wijze in de plangebieden met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan.
In het kader van deze toelichting zijn de belangrijkste aandachtspunten het vasthouden van gebiedseigen (hemel)water. Het planvoornemen betreft de realisatie van twee ondergrondse bergbezinkbassins met elk een vermogen van ca. 200 m3. Voor beide locaties is bodemonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de draagkracht.
Voor de dimensionering van bergingsvoorzieningen zijn doorgaans de volgende parameters van belang:
Voor de afvoer van hemelwater geldt het uitgangspunt 'hydrologisch neutraal ontwikkelen'. Dit houdt in dat het hemelwater niet versneld mag worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Voor behandeling van dit water geldt de waterkwantiteitstrits, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 4 het minst wenselijk is:
Deze trits dient te worden doorlopen en er dient beargumenteerd te worden voor welke optie wordt gekozen. 'Vasthouden' betekent infiltratie in de bodem. Als hergebruik en (volledige) infiltratie niet mogelijk zijn, is het noodzakelijk om water te bergen of af te voeren naar oppervlaktewater.
Op de locatie in Geulle is een wateroverstort aanwezig. De overstort loost bij hevige neerslag op de Hussebeek. Tijdens het overstorten komt het water met een behoorlijke kracht vrij uit de buffer waardoor erosie plaatsvindt. Op deze locatie is een grote uitsnijding in de berg ontstaan. Met de realisatie van een bassin wordt het water hier langer vastgehouden zodat dit verdere erosie vorming tegen gaat.
Om wateroverlast bij hevige regenval tegen te gaan wordt ook bij Rothem een bergbezinkbassin gerealiseerd. Deze wordt aangesloten op het rioolsysteem. Het hemelwater wordt opgevangen en tijdelijk vastgehouden ter plaatse.
Het planvoornemen heeft zodoende een positieve bijdrage op de waterhuishouding ter plaatse.
In het kader van het planvoornemen is voor de locatie te Geulle een geotechnisch grondonderzoek uitgevoerd. In het rapport van Geonius Geotechniek B.V. d.d. 16 april 2015 wordt de conclusie getrokken dat de grond draagkrachtig genoeg is.
De huidige overstort met uitstroom zal vervangen worden door een betonnen bak met een waterbergend vermogen van ca. 200 m3. De betonnen bak zal ca. 2,0 à 3,0 m onder het huidige maaiveld te komen liggen en wordt aan de bovenkant met grond bedekt.
Tijdens het grondonderzoek is in de sondeer- en boorgaten naar de actuele grondwaterstand gepeild. Deze werd tot de maximaal verkende diepte van ca. NAP +81,7 m niet aangetroffen. Dit betreft een éénmalige opname en dient te worden opgevat als oriënterend gegeven. De grondwaterstand kan van seizoen tot seizoen kan verschillen en in nattere jaargetijden mogelijk hoger wordt aangetroffen dan thans het geval is. Het verloop van de grondwaterstand kan alleen middels (langdurige) peilbuismetingen worden verkregen.
De resultaten van het grondonderzoek zijn opgenomen als Bijlage bij deze toelichting.
In het kader van het planvoornemen is voor de locatie te Rothem een geotechnisch grondonderzoek uitgevoerd. In het rapport van Geonius Geotechniek B.V. d.d. 20 oktober 2015 wordt ingegaan op de draagkracht van de grond en de diepte van het grondwater, (zie Bijlage).
Op 19-10-2015 is in de peilbuis naar het grondwater gepeild. Deze werd aangetroffen op een niveau van 6,52 m- top peilbuis, ofwel NAP +44,26 m. De grondwaterstand kan van seizoen tot seizoen kan verschillen en in nattere jaargetijden mogelijk hoger wordt aangetroffen dan thans het geval is. Exacte grondwaterstanden kunnen alleen middels langdurige peilbuismetingen worden verkregen.
Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.
De functie van de bergbezinkbassins richt zich op het tijdelijk opslaan van hemelwater bij hevige neerslag. De grootte en dimensionering van de bergbezinkbassins zijn hier op berekend. Hiermee wordt juist wateroverlast voorkomen.
Omdat het planvoornemen niet voorziet in de toevoeging van verhardingen, maar juist in de realisatie van waterbergende voorzieningen, is een watertoets niet noodzakelijk.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een drietal zaken de opzet en inrichting van de planregels, te weten:
Bij het opstellen van de inhoud van de regels wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het 'Handboek gebiedsgerichte besluiten' van de gemeente Meerssen.
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
Het bestemmingsplan 'Bergbezinkbassins Geulle Rothem' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een topografische ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan.
De structuur van het bestemmingsplan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het plan dient dan ook eerst naar de verbeelding te worden gekeken. Vervolgens kan in de regels worden teruggelezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. Op de verbeelding zijn aangegeven:
Het plangebied is ingevuld met de bestemmingen 'Natuur' en 'Verkeer'. Een nadere toelichting op deze bestemmingen wordt gegeven in paragraaf 5.5.2.
De regels zijn conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd:
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die in de regels worden gebruikt en wellicht voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient daaruit te worden overgenomen.
Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 voorschriften gegeven die in het plan letterlijk zijn overgenomen.
Voor elke bestemming die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Op de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden “met daaraan ondergeschikt”. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels – voor zover van toepassing – minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.
Nadere eisen
Nadere eisen kunnen worden gesteld aan bijvoorbeeld de situering van bouwwerken ten behoeve van bepaalde criteria, zoals een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het opnemen van nadere eisen. Nadere eisen kunnen alleen worden gesteld als er in de regels ook een primaire eis wordt gesteld. De nadere eisen moeten verband houden met deze eis. De nadere eisenregeling hoeft niet in alle bestemmingen te worden geregeld.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan wordt afgeweken, de maximale aanpassing die met de afwijking kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder afwijking wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn deze opgenomen in hoofdstuk 3.
Specifieke gebruiksregels
In specifieke gebruiksregels kunnen bepaalde gebruiksvormen als verboden gebruik worden benoemd.
Afwijking van de gebruiksregels
Van de gebruiksregels kan ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik worden afgeweken. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via afwijking geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. De afwijking dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen via een wijzigingsbevoegdheid of bestemmingsplanherziening te worden geregeld.
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). In de meeste gevallen zal het gaan om het wijzigen van de op een perceel gelegde bestemming. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien wijzigingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3.
Anti-dubbeltelbepaling
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening wordt de zogenaamde 'anti-dubbeltelregel' opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Voor het hele plangebied en alle bestemmingen geldt een aantal algemene bouwregels. Zo wordt bijvoorbeeld geregeld dat het verboden is de bouwgrenzen te overschrijden, behoudens uitzonderingsgevallen.
Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen het bevoegd gezag, in deze meestal burgemeester en wethouders, gerechtigd is om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene procedureregels
In deze bepaling wordt aangegeven welke procedures moeten worden doorlopen bij het stellen van nadere eisen. De procedure voor het wijzigen van een plan of het verlenen van omgevingsvergunningen is al bij wet geregeld.
Overige regels
Onder de overige regels is bepaald dat indien in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen het de regelingen betreft zoals die gelden op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Daarnaast zijn voorrangsregels opgenomen. Indien een strijdigheid tussen een bestem-ming en dubbelbestemming aan de orde is, dan gaat het belang van de dubbelbestem-ming voor. Tevens is een prioriteitsstelling ten aanzien van de dubbelbestemmingen on-derling opgenomen.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen. Als laatste wordt de slotregel opgenomen, zoals eveneens voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan dient te worden aangehaald.
De bergbezinkbassins moeten binnen de bestemming worden gebouwd. Door middel van aanduidingen wordt de locatie waar bergbezinkbassins zijn toegestaan aangegeven. In de bouwregels wordt ondergronds bouwen geregeld. Dit sluit aan bij de planologische regeling uit de geldende beheersverordening van het aansluitende gebied (bestemmingsplan Buitengebied). Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken.
Natuur
Verkeer
De wegen (gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen), parkeervoorzieningen en het openbare gebied krijgen de bestemming 'Verkeer'. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor nuts-, speel-, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen. De reden daartoe is dat de exacte ligging van deze voorzieningen in dit kader niet relevant is. Het herinrichten van wegen kan daardoor op een eenvoudige manier geschieden, zonder dat de beheersverordening onwenselijke en ongefundeerde barrières oproept. Ten behoeve van het ondergronds bouwen van waterbergingen wordt een aanduiding 'bergbezinkbassin' opgenomen. Deze staat een bouwdiepte van maximaal 5,00 meter toe.
Waarde – Archeologie
Deze dubbelbestemming is verdeeld in de categorieën 3 en 5, hetgeen te maken heeft met het onderliggende gemeentelijke archeologische beleid en de te beschermen waarden. Deze dubbelbestemming leidt ertoe dat diepere bodemingrepen pas mogen plaatsvinden, nadat er archeologisch onderzoek is uitgevoerd dat voldoet aan een goedgekeurd programma van eisen. Dit in verband met de kans op archeologische vondsten (zie paragraaf 4.7).
De dubbelbestemming is als volgt opgenomen in dit bestemmingsplan:
Waardecategorie volgens beleid | Dubbelbestemming | Vrijstellingsgrens | Diepte binnen kom |
3. Overige monumenten en gebieden met zeer hoge trefkans | Waarde – Archeologie | 250 m2 | 50 cm |
5. Gebied met middelhoge trefkans of met een lage trefkans met kans op bijzondere dataset | Waarde – Archeologie | 1.000 m2 | 50 cm |
Waarde - Ecologie
Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan of besluit waarop het betrekking heeft. Dat kan een bestemmingsplan, een wijzigingsplan, een omgevingsvergunning of een buitentoepassingverklaring van een beheersverordening zijn.
Met het planvoornemen is geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat de gemeenteraad niet verplicht is om een exploitatieplan op te stellen of dat het kostenverhaal anderszins verzekerd dient zijn. Bovendien is de gemeente eigenaar van de voor de aanleg van de bergbezinkbassin benodigde gronden. Voor de kosten die uit de ontwikkeling voortvloeiten zijn door de gemeente gelden gereserveerd.
Aangenomen mag worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan. Met het planvoornemen worden twee bergbezinkbassins aangelegd ten behoeve van een duurzame waterberging van de omliggende gebieden. Met een goede gestructureerde afvoer van water wordt voorkomen dat op percelen wateroverlast kan ontstaan. Dit herbergt het maatschappelijk belang van het planvoornemen.
Met onderhavig bestemmingsplan is aangetoond dat er met deze ontwikkeling geen problemen te verwachten zijn, er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het plangebied en het nieuwe gebruik gepaard gaat met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
Gelet hierop wordt er vanuit gegaan dat tegen het planvoornemen naar verwachting geen overwegende bezwaren bestaan, althans dat die voldoende in de besluitvorming zijn meegewogen. Onderhavig bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure:
a. Voorbereiding:
Vooroverleg met diensten van rijk en provincie
b. Ontwerp:
1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
Mogelijkheid om zienswijzen in te dienen
c. Vaststelling:
Vaststelling door de Raad
2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
Mogelijkheid om beroep in te stellen
d. Beroep:
(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
Reactieve aanwijzing
Beroep bij Raad van State
In het kader van het ontwerp is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. Na vaststelling van het bestemmingsplan kunnen belanghebbenden beroep aantekenen bij de Raad van State. Hiervoor dient in de fase van het ontwerp een zienswijze te zijn ingediend of dient het plan ten opzichte van het ontwerp te zijn gewijzigd of redelijkerwijs niet in staat te zijn geweest zienswijze in te dienen. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen, wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.
p.m.