direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kernen
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Algemeen

1.1 De noodzaak van een nieuwe beheersverordening

De gemeente Meerssen streeft naar uniformiteit in haar planologische regelgeving voor de kernen. Dit is de afgelopen jaren ook al gebeurd bij de actualisatie van de bestemmingsplannen voor de kernen. Als eerste is begonnen met een bestemmingsplan voor de kernen Meerssen, Rothem en Weert (vastgesteld in 2003). Dit werd gevolgd door de bestemmingsplannen voor de kernen Geulle (vastgesteld in 2009), Ulestraten (vastgesteld in 2009) en Bunde (vastgesteld in 2011). Deze laatste drie bestemmingsplannen zijn opgesteld op basis van een set gemeentelijk standaardplanregels. Bij het opstellen van het bestemmingsplan 'Kom Bunde' heeft telkens een verbetering van deze standaardregels plaatsgevonden. Inmiddels is ook de beheersverordening voor het plangebied Meerssen, Rothem en Weert vastgesteld (d.d. 29 mei 2013), die ook is opgesteld op basis van de standaardregels met wederom een verbeteringsslag daarvan. Dit betekent dat sinds de plannen voor Geulle en Ulestraten de gemeentelijke standaardregels op detailniveau zijn aangepast/verbeterd en dat er kleine verschillen bestaan in de regelingen voor de kerngebieden. Om te komen tot een uniforme regelgeving voor het gehele stedelijke gebied van de gemeente Meerssen, dus voor alle kernen, wordt dit in één planologisch toetsingskader gedaan.


Op basis van artikel 3.38 Wro kan de gemeente bepalen om, in plaats van een bestemmingsplan, een beheersverordening op te stellen. Deze mogelijkheid kan alleen worden gebruikt als in het gebied geen ruimtelijke ontwikkeling is voorzien. Met andere woorden: weinig tot geen planologische veranderingen plaatsvinden dan wel in de toekomst zullen plaatsvinden. De beheersverordening 'Kernen' voldoet aan dit vereiste en de gemeente Meerssen heeft dan ook besloten voor dit gebied een beheersverordening op te stellen.


Verder is er voor enkele locaties binnen het besluitgebied een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld. Deze worden ook meegenomen in deze beheersverordening. De beheersverordening is gedigitaliseerd om te voldoen aan de Wro en te komen tot een betere interne en externe informatievoorziening. Hiermee is onderhavige beheersverordening een up-to-date en digitaal raadpleegbaar ruimtelijke plan voor de kernen Bunde, Geulle, Meerssen, Rothem en Ulestraten.

1.2 Besluitgebied: ligging en omgeving

De gemeente Meerssen ligt ten noorden van Maastricht in het zuiden van de provincie Limburg. De gemeente Meerssen bestaat uit de woonkernen Bunde, Geulle, Meerssen, Rothem en Ulestraten en enkele kleinere "gehuchten", waaronder Kasen, Brommelen, Moorveld, Schietecoven en Weert. Het besluitgebied is het gebied waarop de beheersverordening van toepassing is. Het besluitgebied van beheersverordening 'Kernen' wordt gevormd door de kernen van Bunde, Geulle, Meerssen, Rothem, Ulestraten en Weert met inbegrip van de kleinere gehuchten.

De kern Meerssen is gelegen op de grens van het Maasdal en het Geuldal aan de rivier de Geul op ongeveer 50 meter boven NAP. Eveneens kruisen bij Meerssen de snelwegen A2 en A79. Ten zuiden van de kern loopt de spoorlijn Maastricht - Heerlen. De kern Meerssen heeft een station. Dit geeft aan dat Meerssen een gunstig gelegen plaats is. Dit zorgt er onder andere voor, dat er veel forensen wonen die werken in Maastricht, Parkstad of Sittard.

In het zuidwesten van de gemeente Meerssen ligt de kern Bunde. De rijksweg A2, ten oosten van de kern, vormt de fysieke scheiding tussen de kernen Bunde en Meerssen. Hier is ook een op-/afrit aanwezig. De kern wordt doorsneden door de spoorlijn Maastricht - Eindhoven. De kern Bunde heeft een station. Ook deze kern is daardoor op (inter)nationaal niveau goed ontsloten. Ten noorden van Bunde is het Bunderbos gelegen, wat zich van zuid naar noord, parallel aan het spoor, uitstrekt over een lengte van meer dan 5 kilometer, tot aan de kern Elsloo. Ten noorden van Bunde ligt het grotere gehucht Kasen, op het hoger gelegen heuvelplateau van de Kruisberg/Dennenberg. Ten westen van de kern Bunde vormt de Maas de landsgrens met België en is tevens het Julianakanaal gelegen. Ten zuiden van de kern ligt het beekdal van de Geul. Net zoals in de kern Meerssen wonen veel forensen in de kern Bunde.

De kern Geulle ligt in het noorden van de gemeente Meerssen. De Maas, ten westen van de kern, vormt hier de grens met België. De spoorlijn Eindhoven-Maastricht snijdt de kern doormidden in een hoger (Geulle-boven) en een lager (Geulle-beneden) gelegen deel. Het Julianakanaal snijdt vervolgens het lager gelegen deel nogmaals in tweeën. Het deel ten westen van het kanaal, waaronder de kern Geulle aan de Maas, ligt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld in 2013). De twee delen worden gevormd door diverse gehuchten, met ten oosten van het spoor (Geulle-boven) Hussenberg, Snijdersberg, Moorveld, en ten westen van het spoor (Geulle-beneden) Broekhoven, Hulsen, Oostbroek, Westbroek en Brommelen. Ten oosten van de kern loopt de rijksweg A2.

De kern Ulestraten is gelegen in het noordoosten van de gemeente Meerssen, met het ten zuidwesten daarvan gelegen gehucht Schietecoven. De Ulestraten is gelegen nabij de luchthaven Maastricht Aachen Airport.

Het besluitgebied omvat in hoofdzaak de gronden die zijn gelegen binnen de bebouwde kom. Het betreft voornamelijk woonkernen. De perceelsgrenzen gelden veelal als grens van de beheersverordening. Deze grens is mede bepaald aan de hand van het bestemmingsplan 'Buitengebied' en de plangrens van de vigerende bestemmingsplannen en beheersverordening.

De bestaande planologische situatie binnen het besluitgebied dienst als basis voor de onderhavige beheersverordening.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen en beheersverordening

Voor het besluitgebied van de voorliggende beheersverordening vigeren diverse bestemmingsplannen en een beheersverordening. Daarnaast zijn in de afgelopen jaren enkele ontwikkelingen mogelijk gemaakt door middel van een herziening, ontheffing of afwijking.


De beheersverordening 'Kernen' vervangt alle vigerende bestemmingsplannen, ontheffingen en afwijkingen die in het betreffende besluitgebied gelden:

Plannaam   Datum vaststelling  
bestemmingsplan Kom Geulle   4 juni 2009  
bestemmingsplan Kom Ulestraten   4 juni 2009  
herziening bestemmingsplan Huisvesting woonwagenbewoners   17 september 2009  
bestemmingsplan Beekerweg/Gen Eijcke   17 september 2009  
1e herziening bestemmingsplan Beekerweg/Gen Eijcke   10 maart 2010  
bestemmingsplan Centrumplan Ulestraten   16 december 2010  
bestemmingsplan Kom Bunde   7 juli 2011  
bestemmingplan Hoeve Klinkenberg   31 januari 2013  
2e herziening bestemmingsplan Beekerweg/Gen Eijcke deel Burgemeester Visschersstraat 98, Ulestraten   25 april 2013  
beheersverordening Meerssen, Rothem en Weert   29 mei 2013  
bestemmingsplan uitbreiding supermarkt St. Rochusstraat 18-22   30 januari 2014  
bestemmingsplan Tussen de Bruggen 93-97   30 januari 2014  

1.4 De beheersverordening

1.4.1 Verschil bestemmingsplan - beheersverordening

Gemeenten hebben sinds de introductie van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in beginsel de keuze tussen het vaststellen van een bestemmingsplan of een beheersverordening. De keuze voor een beheersverordening is afhankelijk van het karakter van het besluitgebied. De beheersverordening is namelijk geïntroduceerd voor gebieden waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien (art. 3.38 Wro). Daarbij zal het meestal gaan om gebieden die 'af' of 'uitontwikkeld' zijn.

Bij planologisch weinig dynamische gebieden kan bijvoorbeeld gedacht worden aan natuurgebieden, maar ook volledig ontwikkelde (nieuwbouw)wijken. Voor dergelijke gebieden werden de kosten voor het maken van een bestemmingsplan door de wetgever te hoog geacht. Het instrument beheersverordening is dan ook ontwikkeld om voor planologisch weinig dynamische gebieden op een snelle en effectieve wijze het bestaande gebruik vast te leggen. Cruciaal verschil met een bestemmingsplan is dat in een beheersverordening het bestaande feitelijke gebruik of de bestaande planologische situatie en dus geen planologisch relevante ontwikkelingen worden vastgelegd. Het vastleggen van deze situatie betekent niet dat een beheersverordening geen enkele ontwikkeling toestaat.


In de 'Handreiking beheersverordening' van de Vereniging Nederlandse gemeenten is onder meer aangegeven dat het begrip 'bestaand' op twee manieren kan worden gedefinieerd. Gebruik in enge zin is het gebruik dat feitelijk bestaand is op het moment van vaststellen van de beheersverordening. Gebruik in ruime zin gaat uit van het vigerende bestemmingsplan. Al het in het vigerende bestemmingsplan toegelaten gebruik en al de op basis van het bestemmingsplan toegestane bouwwerken worden in deze uitleg als bestaand beschouwd, waaronder begrepen nog niet gerealiseerd gebruik en nog niet gerealiseerde bebouwing.


In onderhavige beheersverordening wordt primair gekozen voor het vastleggen van de feitelijke situatie, waarbij op onderdelen ruimere vigerende planologische mogelijkheden behouden blijven. Voorts wordt op (ondergeschikte) onderdelen ook voorzien in beperkte uitbreidingsmogelijkheden ten aanzien van bebouwing en gebruik, aansluitend op de huidige behoeften van de inwoners. Ook reeds vergunde, maar nog niet gerealiseerde bebouwing wordt in deze beheersverordening gezien als bestaande bebouwing.

1.4.2 Juridische status en procedure

De beheersverordening is, zoals de benaming al aangeeft, een verordening. Het betreft een gemeentelijke verordening, die wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Net als een bestemmingsplan dient een beheersverordening conform de eisen van het Besluit ruimtelijke ordening zowel op papier als digitaal te worden vastgesteld. Behalve enkele eisen ten aanzien van de digitale raadpleegbaarheid is een beheersverordening vormvrij.

De voorbereidingsprocedure voor een beheersverordening is niet voorgeschreven in de Wet ruimtelijke ordening. Inspraak en terinzagelegging van een ontwerp beheersverordening ten aanzien waarvan inspraakreacties kunnen worden ingediend is dus niet verplicht. Uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding heeft de gemeente Meerssen ervoor gekozen dit voor de beheersverordening 'Kernen' wel te doen.

1.5 Uitgangspunten voor de beheersverordening Kernen

Zoals reeds aangegeven wordt in de beheersverordening 'Kernen' aangesloten bij de voorheen geldende bestemmingsplannen en beheersverordening, inclusief de hierin opgenomen bebouwingsmogelijkheden. Verder kunnen ingevolge artikel 3.38, vierde lid van de Wro binnenplanse afwijkingsmogelijkheden worden opgenomen in de beheersverordening. Daarnaast kan een “aanlegvergunningstelsel” en “sloopvergunningstelsel” worden opgenomen.

Qua mogelijkheden in de juridische regeling zijn er nauwelijks verschillen, gezien het uitgangspunt dat er in het besluitgebied geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden. Uitsluitend vigerende plannen worden overgenomen. Concreet betekent dit dat er geen uitwerkings- en/of wijzigingsbevoegdheden kunnen worden opgenomen in een beheersverordening.

De bestaande woningen en overige aanwezige functies zullen overeenkomstig de vigerende gebruiks- en bouwmogelijkheden worden vastgelegd en geregeld. Omdat de vigerende plannen vrij recent zijn, zijn de wijzigingen ten opzichte van het huidige regime zeer beperkt.

De beheersverordening 'Kernen' is er dus hoofdzakelijk op gericht om de vigerende bestemmingsplannen en beheersverordening op onderdelen te verbeteren en de bestaande situatie te regelen in één planologisch toetsingskader.

Verder wordt in onderhavige beheersverordening het volgende meegenomen:

  • Het verwijderen van de mogelijkheid tot het realiseren van (nieuwe) extra woningen, naar aanleiding van het provinciaal beleid (zie paragraaf 3.3.2 en 3.3.3) dat ervoor zorgt dat er geen contingent is voor extra woningen. De vigerende bouwtitels blijven behouden.
  • Het opnemen van een regeling voor gastouderopvang. Binnen de gemeente wordt door burgers regelmatig een verzoek ingediend voor het realiseren van geregistreerde gastouderopvang. In de praktijk is echter gebleken, dat er onduidelijkheden bestaan over de planologische aspecten die aan deze vorm van kinderopvang zijn verbonden. Hierbij moet met name gedacht worden aan de vraag in hoeverre een dergelijke gastouderopvang binnen het vigerende bestemmingsplan/beheersverordening past. Gastouderopvang verschilt wezenlijk van het veel grotere ('aan huis gebonden beroep') kinderdagverblijf. Bij gastouderopvang is in de meeste gevallen immers slechts sprake van een opa en/of oma die op hun kleinkind(eren) passen. De ruimtelijke impact van een dergelijke opvang is vrijwil nihil. Het verplicht stellen van een omgevingsvergunning zou in die gevallen veelal disproportioneel zijn. In de nieuwe beheersverordening zal derhalve de bepaling worden opgenomen, dat gastouderopvang rechtstreeks is toegestaan binnen de woonbestemming. Hiermee kan worden aangesloten bij hetgeen door zowel burgers als de gemeente gevoelsmatig als het meest passend wordt ervaren.
  • Aangezien het niet mogelijk is in een beheersverordening wijzigingsbevoegdheden op te nemen betekent dit voor het besluitgebied 'Kernen' concreet dat de algemene wijzigingsbevoegdheden uit de vigerende bestemmingsplannen (alle bestemmingen naar 'Water', 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'/ 'Bedrijf'/'Bedrijf - Hovenier'/ 'Maatschappelijk'/'Wonen - Woonwagenstandplaats' naar 'Wonen', 'Waarde - Ecologie' naar 'Natuur') niet worden overgenomen in onderhavige beheersverordening. Indien blijkt dat in de toekomst een andere bestemming op een locatie gewenst is dan zal hiervoor een afzonderlijke procedure worden doorlopen.
  • In het vigerende bestemmingsplan voor Ulestraten zijn drie specifieke wijzigingsbevoegdheden opgenomen om bepaalde ontwikkelingen (waaronder wonen) in het centrumgebied mogelijk te maken. Deze komen dan ook te vervallen, hetgeen betekent dat voor deze ontwikkelingen te zijner tijd een afzonderlijk bestemmingsplan zal moeten worden opgesteld. Een deel van deze ontwikkelingen is inmiddels ook al met een afzonderlijk bestemmingsplan gerealiseerd en is overgenomen in deze beheersverordening. Concreet gaat het om de gebieden die in het bestemmingsplan 'Kom Ulestraten' zijn aangeduid als 'wijzigingsbevoegdheden 2 en 3' die inmiddels zijn gerealiseerd op basis van het afzonderlijke bestemmingsplan 'Centrumplan Ulestraten' (vastgesteld d.d. 16 december 2010).
  • Ook in het vigerende bestemmingsplan 'Kom Bunde' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de herstructurering/herverkaveling van het bedrijventerrein Meerstraat mogelijk te maken. Deze kan ook niet worden overgenomen in de beheersverordening. Te zijner tijd is een eventuele herstructurering van het bedrijventerrein middels een afzonderlijke procedure mogelijk te maken.
  • Datzelfde geldt voor de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen voor de bouw van maximaal 50 woningen ten zuiden van het sportcomplex in Bunde (voormalige gemeentewerf).
  • Het is uitdrukkelijk niet de wens het gebied geheel op slot te zetten. Om behoud of verdere ontwikkeling van het voorzieningenniveau mogelijk te maken worden bestaande mogelijkheden voor aanwezige voorzieningen overgenomen. Zo zijn ingevolge het geldende bestemmingsplan op enkele woonpercelen andere functies zoals detailhandel en dienstverlening toegestaan. Deze mogelijkheden worden overgenomen. Functiewisseling van maatschappelijke voorzieningen en de wisseling van verschillende vormen van respectievelijk horeca en detailhandel blijft eveneens behouden.
  • Ook ten aanzien van de vigerende bouwmogelijkheden voor uitbreiding van woningen, bedrijven, e.a. wordt gekozen voor behoud van mogelijkheden.
  • In de beheersverordening is, net als in de geldende plannen, een regeling ten aanzien van bijgebouwen opgenomen. Op het bouwperceel is een maximum oppervlakte aan bijgebouwen toegestaan, waarbij een relatie wordt gelegd met de omvang van het perceel en het daarop gelegen bouwvlak. Op deze manier wordt de ondergeschiktheid van de bebouwing (hoofdgebouw in bouwvlak en bijgebouwen in bijgebouwvlak, waarbij het bijgebouw ruimtelijk ondergeschikt dient te zijn aan het hoofdgebouw) en volledige bebouwing van percelen voorkomen.
  • Ondanks dat de planologische regeling zoals opgenomen in onderhavige beheersverordening op enkele punten op detailniveau afwijkt van de regeling uit de vigerende plannen, is toch sprake van een conserverende regeling. De punten waarop de nieuwe regeling afwijkt van de oude, zijn hiervoor beargumenteerd. De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, waarmee kan worden geconcludeerd dat de bestaande situatie opnieuw wordt vastgelegd, met in achtneming van een afstemming van de regeling op actuele wetgeving en inzichten en op de gemeentelijke standaard.

1.6 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de beschrijving van het besluitgebied, waarbij de ruimtelijke en functionele structuur van het besluitgebied wordt toegelicht. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het relevante (boven)gemeentelijke beleid behandeld. Hoofdstuk 4 gaat daarna in op de diverse sectorale aspecten zoals externe veiligheid, water en flora en fauna. In Hoofdstuk 5 komt de juridische beschrijving van de beheersverordening aan bod, waarbij de gehanteerde systematiek wordt toegelicht. Hoofdstuk 6 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan, waarna in Hoofdstuk 7 tenslotte de procedure wordt belicht.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis

2.1.1 Historisch kader voor Meerssen

Meerssen is een woonkern in het Heuvelland van de provincie Limburg met ongeveer 5840 inwoners. Sinds 1 januari 1982 is het de hoofdplaats van de toen gevormde gelijknamige fusiegemeente Meerssen. Samen met Weert en Rothem vormt de plaats een dichtbevolkt gebied ten noorden van de provinciehoofdstad Maastricht. Meerssen was tot 2010 een zelfstandig dekenaat. Per 1 januari 2010 heeft het Bisdom Roermond het dekenaat Meerssen opgeheven en is de parochie Meerssen toegevoegd aan het dekenaat Maastricht.


In de Romeinse tijd werd het gebied rond Meerssen reeds bewoond. Met name in Maastricht was er al sprake van een Romeinse nederzetting. In Meerssen vestigden in die tijd de eerste bewoners zich aan de oever van de Geul. In die tijd was het gebied nog zeer drassig en hierdoor kreeg Meerssen de naam Marsna of ook wel Marsana of Marna, wat zoiets betekende als moeras.


In later tijden werd Meerssen een soort buitenverblijf van verschillende Frankische vorsten zoals bijvoorbeeld Karel de Grote en werd Meerssen steeds belangrijker. Het lag immers niet ver van het centrum van het Frankische Rijk dat Aken als hoofdstad had. Meerssen was daarom ook de plek waar Lodewijk de Duitser verbleef tijdens de onderhandelingen over het verdrag van Meerssen in 870. Na de dood van Lotharius II werd toen Neder-Lotharingen verdeeld tussen het West-Frankische en het Oost-Frankische Rijk. Omstreeks het midden van de 10e eeuw was het allodium Meerssen eigendom van koningin Gerberga, dochter van keizer Hendrik I en echtgenote van Lodewijk van Overzee, koning van Frankrijk. In 968 schonk Gerberga haar bezittingen, inclusief kapel en daaraan verbonden kapittel aan de benedictijner abdij van Sint-Remigius te Reims.


In 1222 vond in de kloosterkapel te Meerssen het 'bloedwonder' plaats als gevolg waarvan een pelgrimage ontstond ter ere van het H. Sacrament. Die pelgrimage maakte opgang toen in 1465 het H. Sacrament - bewaard in een schrijn - gered werd uit de vlammen door een passerende boerenknecht. De kerk viel dat jaar ten prooi aan de vlammen door toedoen van 'soldeniers' van de heer van Borgharen, die betrokken waren in de strijd van Luikenaars tegen Brabant. De toevloed van pelgrims noopten de benedictijnen van Reims tot het bouwen van een grotere kerk. De thans nog bestaande gotische kerk werd in de 14e eeuw gebouwd naar ontwerp van onbekende Franse bouwmeesters. Meerssen is tot heden pelgrimsoord gebleven.

2.1.2 Historisch kader voor Bunde

In de Romeinse periode liep het wegtraject Maastricht - Keulen via Rothem en Meerssen naar Valkenburg. Tussen Bunde en Meerssen takte hiervan een zijweg af over Kasen naar Roermond, Venlo en Nijmegen. Langs deze wegen lagen op enige afstand van elkaar Romeinse villa's. De wegen bevorderden de economische ontwikkeling, waarvan het ontstaan van grotere en kleinere nederzettingen de gevolgen waren.

Vanaf de vijfde en zesde eeuw maakt Bunde deel uit van het Frankische en later van het Karolingische Rijk. De periode daarna maakt de proosdij Bunde onder andere deel uit van de abdijkerk van St. Remigius te Reims (10e tot en met 16e eeuw), van het Land van Valkenburg (17e en eerste helft 18e eeuw) (de poort van de hoeve Ingenope is een restant uit deze periode) en het Land van Overmaas. In 1794 viel Maastricht met het omringende platteland in handen van de revolutionaire legers van de Franse Republiek (1794-1814). In 1815 werd Bunde overgedragen aan de prins van Oranje.

Bunde heeft in de loop der tijd slechts een beperkte groei van het inwonertal gekend. Pas op het eind van de 19e eeuw werd het inwonertal van Ulestraten en Geulle gepasseerd. Bunde was en bleef een sterk op de landbouw georiënteerde kern, waarvan sedert het begin van de 20ste eeuw een toenemend aantal inwoners werk vond in de meer geïndustrialiseerde buurgemeenten.

2.1.3 Historisch kader voor Geulle

De plaats Geulle is ontstaan langs de oostelijke rand van de Maasvallei en ligt zowel verspreid boven op het plateau als beneden in het dal. Het omvat de vroegere plaatsjes Hulsen, Oostbroek, Westbroek, Brommelen en Broekhoven in het dal (Geulle-Beneden) en Hussenberg, Snijdersberg en Stommeveld op het plateau (Geulle-Boven).

Er is een fysieke scheiding aanwezig tussen deze twee gedeelten die gevormd wordt door het Bunderbos, een langgerekt hellingbos waarlangs ook de spoorlijn van Maastricht naar Sittard loopt; het station langs deze lijn is in 1938 opgeheven.

De oorspronkelijke kern van Geulle, waar ook de eeuwenoude parochiekerk Sint Martinus en het voormalige gemeentehuis staan, ligt in het uiterste westen en langs de Maas, waardoor deze kern tegenwoordig Geulle aan de Maas wordt genoemd.

Hier vormt het Julianakanaal sinds de twintiger en dertiger jaren van de vorige eeuw de scheiding, wat Geulle dus verdeelt in drie gedeelten. Een stalen monumentale boogbrug verbindt deze kern met de rest van de plaats.

Geulle ontleent zijn naam aan het riviertje de Geul, dat vroeger onder of tegenover het dorp in de Maas stroomde, maar dat nu ongeveer 5 kilometer zuidelijker doet, aan het Voulwames te Bunde, omdat volgens de overlevering de Maas de bedding van de Geul heeft overgenomen.

De geschiedenis van Geulle is nauw verweven met die van het kasteel in Geulle aan de Maas en zijn bewoners. Telgen uit voorname adellijke geslachten, die de voormalige heerlijkheid Geulle bestuurd hebben. Daarmee wil evenwel niet gezegd zijn, dat de geschiedenis van dit dorp slechts teruggaat tot de Middeleeuwen. Zij beslaat een indrukwekkende periode van duizenden jaren.

Uit vondsten in de buurplaatsen Elsloo en Stein, is het aannemelijk, dat de zogenaamde Bandkeramiekers er nederzettingen hebben gehad. Zij leefden 3000 jaar vóór Christus. Met nog meer zekerheid valt aan te nemen, dat Kelten en Eburonen in deze streek gewoond hebben en dat hun overheersers, de Romeinen, dankbaar gebruik hebben gemaakt van de strategische hoogten rondom Geulle. Een van de Romeinse heirbanen, die van Tongeren naar Nijmegen zou via de Snijdersberg en Moorveld hebben gelopen. Zeker is ook, dat de plaats veel te lijden heeft gehad van binnenvallende Noormannen, die nabij de Geul verslagen werden door koning Arnulf.

2.1.4 Historisch kader Ulestraten

Archeologische vondsten uit de jonge steentijd, de ijzertijd (Keltische graven op een hellend perceel ten oosten van Klein-Berghem), de Romeinse periode en de Frankische tijd wijzen op sporen van menselijke activiteit in Ulestraten.

De naam Ulestraten komt waarschijnlijk van Ula (potten), een plaats waar potten worden gebakken. Dit vermoeden lijkt bevestigd door het feit dat op de plaats waar het gemeenschapshuis is gebouwd, een Romeinse pottenbakkerij is ontdekt. Het is dan ook aannemelijk dat bandkeramiekers ook in Ulestraten reeds een nederzetting hadden. In de literatuur worden verschillende, als Romeins beschouwde wegen op het grondgebied van Ulestraten gesitueerd. Een traject liep over de Wijngaardsberg via de Trichterstraat naar Genzon en van daar via Schimmert, Heisterbrug en Doenrade tot uiteindelijk Heinsberg (D.)

Het verleden van Ulestraten, in 1335 voor het eerst schriftelijk vermeld, blijft lang in nevelen gehuld. Ulestraten raakt verankerd in het wijdvertakte stelsel van leenverhoudingen in het Land van Valkenburg, waarover de landsheer van deze plaats zijn feodale rechten uitoefent. Deze leenverhoudingen zijn sterk aan verandering onderhevig.

Vóór de vestiging van de heerlijkheidsrechten in Ulestraten bevinden zich in en rond deze plaats een tweetal bescheiden Valkenburgse lenen: de Hoef van Suytendael en de Oenselderhof. De drie belangrijkste Ulestratense bouwwerken uit de periode van het Ancien Régime (de Ulestraterhof, kasteel Vliek en hoeve Wijngaardsberg), zijn nooit als leen van Valkenburg geregistreerd. Laatstgenoemde hoeve is gelegen boven aan de helling van de Wijngaardsberg, een naam die onverbrekelijk verbonden is met de eeuwenlange wijnbouw op de zuidelijke plateauhellingen tussen Ulestraten en Meerssen.

Tot de komst van de Fransen blijft Ulestraten, samen met Geulle en Bunde, in handen van de familie Van Hoensbroek. Gravin Anna van Hohenzollern, geboren van Hoensbroek-Geulle, is de laatste vrouwe van Ulestraten.

De komst van de Franse republikeinse legers maakt in 1794 een einde aan het ondoorzichtige stelsel van feodale verhoudingen. Ulestraten wordt in 1795 ingedeeld bij het kanton Meerssen binnen het departement van de Nedermaas. Als het kanton in 1800 wordt opgeheven, wordt Ulestraten een zelfstandige gemeente. De scheiding van kerk en staat is dan ook een feit.

2.1.5 Historische waarden maatstafgevend

In verband met de toegekende waarden aan de kaart van 1830 is de plaatsbepaling van de oudste bebouwing in de kernen essentieel. Voor Rijksmonumenten is het bijna vanzelfsprekend dat ze op deze kaarten zijn te traceren. Maar momenteel geldt echter hoe langer hoe meer de opvatting dat niet alleen het gebouw, maar ook de aansluitende omgeving van gelijke betekenis is. Van deze opvatting gaat deze beheersverordening in ieder geval uit. Ook wordt ingestoken op het zichtbaar maken/houden van belangrijke historische wegen en verbindingen.

Aanvullend hierop zijn de gemeentelijke monumenten en de beeldbepalende panden. Samen met de Rijksmonumenten vormen deze het historisch beeld wat als waardevol kan worden aangemerkt. Daarmee is een zekere gebiedsafbakening tot stand gekomen die aangemerkt zal worden als: waardevol. Deze waardering leidt dan ook tot kwaliteitstoetsen in de vorm van planregels.

De beheersverordening zal in deze meer van belang zijn dan de welstandsnota, met haar meer objectgerichte visie en regeling dat vorm voor gebruik gaat.

2.2 Bunde

2.2.1 Ruimtelijke structuur

Het knooppunt 'Hoolhuis' vormt de zuidoostelijke toegang tot de kern Bunde, komende vanuit de kern Meerssen, waarbij het viaduct van de A2 als poort fungeert. Hier kruisen vele wegen met verschillende functies en vormen elkaar. Zo komt de Oude Rijksweg uit Maastricht hier aan, evenals de afrit van de A2, waarvan de westelijke rijbaan de grens tussen de bebouwde kommen van Bunde en Meerssen vormt.

De spoorlijn doorkruist de kern van noord naar zuid en is een zeer bepalend element in de kern Bunde. Enerzijds is er sprake van een barrière tussen de twee aan weerszijden gelegen delen van de bebouwde kom van Bunde, anderzijds is de spoorlijn een belangrijk oriëntatie-element in Bunde. Dat wordt nog versterkt doordat de spoorlijn voor een deel ingesneden is en op het talud van de Prinses Wilhelminaweg de bebouwing evenwijdig aan de spoorlijn prominent aanwezig is.

Het centrumgebied van Bunde is gesitueerd aan het St. Agnesplein en de St. Rochusstraat, waarbij de Vliegenstraat als het aanloopgebied tot het centrum fungeert. De St. Agneskerk, is een markant gebouw uit 1960 dat in het centrum een centrale positie inneemt. Aan de voorzijde van de kerk bevindt zich het St. Agnesplein dat een vrij stenig karakter heeft.

Aan de achterzijde van de kerk ligt aan de St. Rochusstraat een pleinvormige ruimte met een overwegend groen karakter. Het hieraan gesitueerde Expo-gebouw doet thans dienst als detailhandelsgebouw. Samen met de achterliggende begraafplaats heeft het totaalbeeld een ruimtelijk open karakter.

De Vliegenstraat is onderdeel van de historische lintstructuur, waarvan ook de Pletsstraat, de Pasweg en de Roggeveldstraat deel uitmaken. Daarvan is nog veel herkenbaar, zowel in de structuur van de straat zelf (verloop en profiel) als in hoeveelheid en aard van de historische bebouwing. Het oudste deel van Bunde ligt aan de Pletsstraat, een stukje Pasweg en delen van de Burchtstraat, Patronaatstraat en Klumpkestraat.

Aan de noordelijke entree tot de kern ligt het complex 'Geuloord', een instelling met aangepaste wooneenheden waar lichamelijk gehandicapten zo zelfstandig mogelijk kunnen wonen met de aanwezige begeleiding en ondersteuning. Het gehele complex is recentelijk vernieuwd. De ligging is landschappelijk bijzonder fraai en het geheel heeft een parkachtig karakter.

Ten noorden van de Roggeveldstraat heeft eind jaren '70 van de vorige eeuw een kleine uitbreiding van de kern Bunde plaatsgevonden met vrijstaande, geschakelde en rijtjeswoningen. Het buurtje is ruim van opzet, met een ontsluiting zonder doorgaand verkeer vanaf de Roggeveldstraat uitmondend in kleine pleintjes waar omheen woningen gegroepeerd liggen als waren het hofjes.

Het deelgebied aan de zuidzijde van de Papenweg, ten westen van de spoorlijn en ten oosten van de Maastrichterlaan is één van de naoorlogse uitbreidingswijken van Bunde. De verkaveling met lanen is ruim van opzet en de combinatie van openbaar groen en voortuinen geven het gebied een groen karakter. In het centrum van de wijk liggen diverse maatschappelijke voorzieningen in een parkachtige omgeving. Hier heeft recentelijk nieuwbouw van Basisschool Franciscus plaatsgevonden.

Ten zuiden van de Beukenlaan wordt de wijk begrensd door bungalows op ruime percelen, waarmee een geleidelijke overgang naar het beekdal van de Geul wordt bewerkstelligd.

Aan de Maastrichterlaan ligt de zuidelijke entree tot de kern Bunde. Deze wordt benadrukt door de ligging van een tankstation en een bedrijfsgebouw aan weerszijden van deze entree.

Het woongebied in het westen van de kern, ten westen van de Maastrichterlaan, is in verschillende tijdsperioden ontstaan en heeft daardoor een wat onduidelijke stedenbouwkundige structuur. Hoewel er geen sprake is van een oude dorpskern of historische bebouwingsstructuur in dit deelgebied zijn er toch enkele waardevolle historische elementen die een beeld geven van de ontwikkelingsgeschiedenis van Bunde. Het betreft met name een aantal vrijstaande hoeves en herenhuizen. Deze zijn nu nagenoeg volledig omringd door moderne bebouwing. De vrijstaande herenhuizen en hoeves lijken enerzijds geïsoleerde historische fragmenten in de omringende bebouwing, anderzijds geeft dit ook goed weer dat ze vroeger vrij in het landschap lagen. Zo is hier goed zichtbaar dat de kern in historische lagen is opgebouwd.

De meest recente uitbreiding van de kern heeft in het noordoosten plaatsgevonden. In het plan zijn diverse vrijstaande nieuwbouwwoningen gerealiseerd, is het kloostercomplex gerestaureerd en het park opgeknapt. Hierbij is het kenmerkende carré van het historische kloostercomplex bestemd tot wooncomplex en de kapel tot kantoor, detailhandel in kunstvoorwerpen en/of antiek, hotel en/of restaurant.

Kasen

Ten noordoosten van de kern Bunde ligt het gehucht Kasen. Het is bereikbaar via een holle weg, die vanuit Bunde met een bochtig verloop stijgt van ca. 70 meter naar bijna 115 meter boven N.A.P. De bebouwing bestaat uit karakteristieke agrarische bebouwing, grotendeels opgebouwd uit traditionele materialen en met gebruik van bijbehorende detaillering.

Ook is er een aantal waardevolle beeldbepalende elementen, zoals kapellen, kruizen en een waterput aan de Kasennerweg (gemeentelijke monumenten). Incidenteel zijn er moderne woonhuizen. De bebouwing is hier opgebouwd uit individuele panden met wisselende bouwvolumes en verspringende voorgevels.

Tussen het gehucht Kasen en de kern Bunde ligt de villawijk Kasen. In de villawijk is sprake

van een meer organische groei en natuurlijke verdichting van oude wegen, de weg naar Kasen (de Kasennerweg) en de oude Maastrichterweg (nu deels Op de Locht genaamd). Deze historische structuur is kenmerkend en goed bewaard gebleven.

2.2.2 Functionele structuur

In Bunde concentreren de detailhandelvoorzieningen zich hoofdzakelijk langs de Vliegenstraat, het St. Agnesplein en de St. Rochusstraat. Aan het St. Agnesplein is tevens de kerk gevestigd. Buiten deze straten is sprake van zeer verspreid liggende detailhandel, onder meer langs de Papenweg, de Pletsstraat en de Kastanjelaan.

Ook de horeca is binnen de kern Bunde hoofdzakelijk gelegen aan de Vliegenstraat en de St. Rochusstraat. Verder zijn horecagelegenheden ook nog gelegen aan de Koningin Julianastraat en in de 'Auw Kerk' aan de Burchtstraat. Het betreft hier twee restaurants (een in combinatie met een friture), een cafetaria en vier cafés, waarvan twee met een zaalaccommodatie. Tenslotte is er aan de Pletsstraat nog een ijssalon gesitueerd.

In de kern Bunde zijn twee basisscholen gevestigd aan de Lindenlaan en op de hoek Lindenlaan-Pastoorslaan. In de directe omgeving van de twee basisscholen zijn een peuterspeelzaal, een kinderopvang en naschoolse opvang gesitueerd. Daarnaast zijn in Bunde kinderopvang aan de Roggeveldstraat en naschoolse kinderopvang aan de Pastoorslaan gevestigd.

Voorzieningen op het gebied van ouderenhuisvesting zijn in de vorm van seniorenwoningen centraal in de kern van Bunde te vinden aan het Monseigneur Theunissenplantsoen. Daarnaast is in Bunde een zorgcentrum gevestigd aan de Wilgenlaan. Verder is er een gemeenschapshuis (Cultureel Centrum 'De Auw Kerk') aan de Burchtstraat en de ontmoetingsruimte voor senioren aan het Mgr. Theunissenplantsoen.

De dienstverlenende voorzieningen concentreren zich met name rond de Spoorstraat. Zo zijn hier een apotheek, twee huisartspraktijken, twee fysiotherapeutpraktijken, een tandheelkundig centrum, een praktijk oefentherapie 'Caesar' en een groepspraktijk voor logopedie gevestigd. De Stichting Gehandicaptenzorg heeft op twee locaties vestigingen in de kern Bunde. Aan de Pasweg ligt een complex van aangepaste wooneenheden, waar bewoners zo zelfstandig mogelijk leven met aanwezige begeleiding en ondersteuning. Aan 't Kempke wordt een gestructureerde begeleiding in het dagelijks functioneren voor zelfstandig wonenden verzorgd.

In het oosten van de kern ligt een sportveldencomplex (voetbalvelden, tennisbanen, hockeyvelden, een scoutingcomplex en een kleine woonwagenlocatie) dat grenst aan een golfbaan. In het zuidelijk deel bevindt zich het voormalige terrein van de gemeentewerf en de brandweer. Verder is er in de kern een gymzaal aan de Lindenlaan en een fitnesscentrum aan de Papenweg gelegen.

In Bunde zijn de bedrijven hoofdzakelijk geconcentreerd op het bedrijventerrein De Meerstraat. Verspreid over de kern zijn nog enkele bedrijven gevestigd. Aan de Maastrichterlaan is een LPG-tankstation gelegen. Op drie locaties zijn kantoren gelegen, aan de St. Rochusstraat, de Vliegenstraat en de Maastrichterlaan. Binnen het plangebied is, aan de rand in Kasen, een enkel agrarisch bedrijf gesitueerd. Aan de Prinses Ireneweg is een hovenier gevestigd.

De kantoren en (agrarische) bedrijven dragen veelal bij aan een bepaalde levendigheid binnen de woonomgeving, maar in sommige gevallen kan echter sprake zijn van een minder gunstige situatie. Het betreft dan bedrijven, die binnen de (woon)omgeving niet meer thuishoren, omdat ze uit hun jas zijn gegroeid of hinder veroorzaken.

Daarnaast zijn er ook nog de zogenaamde ambachtelijke bedrijven en de aan huis gebonden

beroepen. Deze zijn verspreid over de kern gelegen.

2.3 Geulle

2.3.1 Ruimtelijke structuur

De kern Geulle is gelegen in het noorden van de gemeente Meerssen. De kern bestaat feitelijk uit een hoger gelegen deel (Geulle-Boven) en een lager gelegen deel (Geulle-Beneden en Brommelen). Niet alleen het hoogteverschil onderscheidt deze twee delen van de kern. De spoorlijn Eindhoven-Maastricht vormt samen met het bosgebied nog een fysieke scheiding tussen de twee gebieden.

Geulle heeft door de ligging nabij de rijksweg A2 een goede bereikbaarheid. Via de Cruisboomveld is de kern vanaf de A2 vrijwel direct bereikbaar. Bij het buurtschap Brommelen leidt de weg Brommelen-Pasweg naar de kern Bunde. Vanaf de wegen Westbroek en Essendijk kan men over het Julianakanaal naar Geulle aan de Maas. Aangezien Geulle is opgebouwd uit diverse buurtschappen, volgt de verkeersstructuur de historische bebouwingslinten en brengt deze met elkaar in verbinding.

Het landschap van Geulle is redelijk uniek, aangezien in een klein gebied het Maasdal, steilrand en plateau samen zijn te ervaren. Er is tevens sprake van een rijke cultuurhistorie.

Geulle-Boven

Geulle-Boven bestaat uit de buurtschappen Hussenberg, Snijdersberg en Moorveld. Aan het historisch patroon van wegen bevinden zich linten met oudere bebouwing. Bij ontginning van het hoogplateau is in de grubben lintbebouwing ontstaan.

Een typologie van sterk slingerende wegen met smalle straatprofielen, deels begeleid door een straatwand van kleinschalige, veelal vrijstaande bebouwing. In de loop der tijd zijn de linten verdicht en uitgebreid met diverse bebouwing, wat een grote diversiteit aan bebouwing heeft opgeleverd. Markant is de bebouwing van Snijdersberg, met vergezichten over het Maasdal.

Moorveld is een bebouwingslint in een gebied met zeer hoge landschappelijke waarde. De Heerenstraat is een zeer oude route uit de Romeinse tijd. Er is sprake van historische lintbebouwing met een ruime opzet. Er is een zeer grote relatie met het omringende landschap.

Via de Hussenbergstraat-Slingerweg en de Cruisboomveld-Snijdersberg staan Geulle-boven en Geulle-beneden met elkaar in verbinding. Beide wegen gaan onder het spoor door. Deze wegen vormen de hoofdontsluitingswegen van Geulle-boven.

Geulle-Beneden

Geulle-Beneden bestaat uit de buurtschappen Broekhoven, Hulsen, Oostbroek, Westbroek en Brommelen. Het gebied vormt een aaneengeschakelde zone van extensieve bebouwing vanaf Brommelen tot Broekhoven. Het kanaal en de spoorlijn vormen barrières en randen van het gebied. De uitbreiding van bebouwing heeft tot aan deze barrières en randen plaatsgevonden.

Het Marktplein neemt een centrale plaats in in Geulle-Beneden. Hier is het merendeel van de nog aanwezige voorzieningen geconcentreerd. De middeleeuwse structuur van de Hulserstraat, Essendijk en de Poortweg vormt de basis van de hedendaagse structuur.

Typerend is de structuur van Westbroek, kleinschalige bebouwing die aan één zijde van de weg zeer ver naar achteren is gelegen. Dit effect van straatruimte met weiland of boomgaardachtige voortuinen is een sterk ruimtelijk kenmerk.

Brommelen is een klein cluster woonbebouwing, dat aan de westzijde wordt begrensd door het Julianakanaal. Er is sprake van historische lintbebouwing met een ruime opzet. Door de grote hoeveelheid inbreidingen, in de loop der jaren, is het historische karakter nog nauwelijks waarneembaar. De bebouwing staat op relatief grote afstand van de weg en van elkaar. Dit geeft een open structuur. Brommelen laat zich tevens kenmerken door de grote voortuinen, als gevolg van het oude verloop van de weg met het water.

De hoofdontsluiting van Geulle-beneden wordt gevormd door Broekhoven-Processieweg, Broekveldweg-Westbroek en Hulserstraat-Oostbroek. In hoofdlijnen kan worden gesteld dat de ontsluiting van het bebouwde gebied voldoet.

2.3.2 Functionele structuur

In Geulle hebben de voorzieningen hoofdzakelijk een functie voor de eigen inwoners. Het voorzieningencentrum van de kern is gelegen in Geulle-Beneden, aan het Marktplein en de Hulserstraat. Aan dit plein of in de directe omgeving ervan zijn diverse horecagelegenheden, zoals een cafézalencentrum, een snackbar, een apotheek en diverse cafés gevestigd. Verder zijn er, behoudens de bakker en artsenpraktijk, diverse winkels aanwezig die hoofdzakelijk voorzien in de niet-dagelijkse artikelen.

 

In de open zone tussen de bebouwing aan de Hulserstraat en Westbroek, is een sportpark gelegen. Op het terrein zijn onder andere voetbalvelden, tennisbanen en een sportzaal aanwezig. Op het sportpark is ook het gemeenschapshuis gesitueerd. Bij het sportpark is tevens een visvijver gelegen.

In Moorveld zijn ook nog enkele maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Het gaat hier om een basisschool, een gemeenschaphuis en een kerk met begraafplaats.

Aan de Hussenbergstraat is het zorgcentrum Avé Maria gevestigd. De bebouwing van het zorgcentrum was verouderd en voldeed niet langer aan de behoefte naar verzorgingsplaatsen in Geulle en omgeving. Derhalve heeft het zorgcentrum een vernieuwing ondergaan, waarbij een gedeelte van het complex is vervangen door nieuwbouw. In het verzorgingshuis zijn tevens een aantal extra voorzieningen ondergebracht, waaronder een buurtwinkeltje, een kapsalon en een servicesteunpunt voor senioren.

In Geulle zijn tevens enkele verblijfsrecreatieve voorzieningen aanwezig. Bij Brommelen is een camping gelegen, deze valt echter buiten het plangebied. In de kern zelf is aan de Hulserstraat een kleinschalig bungalowpark aanwezig.

Binnen de kern Geulle is een aantal bedrijven gevestigd in de woongebieden. Ook zijn er enkele agrarische bedrijven aanwezig, verspreid door het besluitgebied. Verder zijn in de kern diverse aan huis gebonden bedrijfjes aanwezig.

2.4 Meerssen

2.4.1 Ruimtelijke structuur

De kern Meerssen wordt opgedeeld in acht deelgebieden op basis van de ruimtelijke structuur en om het een en ander overzichtelijk te houden. Deze vormen in functioneel opzicht een eenheid, te weten: het centrumgebied, de linten, Meerssen noordwest, Meerssen noordoost, Meerssen zuidwest, Meerssen zuidoost, Rothem en Weerterveld en Kruisberg.

Centrumgebied
De bestaande ruimtelijke structuur van het centrumgebied van Meerssen is een klein stedelijk gebied rond een kleinschalige, historische, meanderende wegenstructuur met overwegend gesloten bouwblokken. Het bestaat uit een menging van woonhuizen, winkels met bovenwoningen, een aantal gesloten Limburgse hoeven (die in de loop van de tijd ingebouwd zijn) en een aantal grotere bijzondere gebouwen. De meest bepalende van deze gebouwen zijn de basiliek en de proosdij. Ook zeer structuurbepalend zijn de Markt en het Proosdijpark, een besloten park aangelegd in de 'engelse stijl'.


De linten

De linten zijn de uit historisch oogpunt belangrijkste straten, die nu nog, zowel ruimtelijk als functioneel, de hoofdstructuren vormen binnen de kern. In Meerssen zijn dat (buiten het centrumgebied) de St. Josephstraat, de Bunderstraat, de Humcoverstraat en de Volderstraat. Verder vallen ook de Klinkenberg en Tussen de Bruggen in Rothem alsmede Weert in deze categorie.

Meerssen Noordwest

Dit deelgebied wordt begrensd door de A2 aan de westzijde, de Bunderstraat aan de zuid-zijde, de Humcoverstraat in het oosten en het buitengebied aan de noordzijde. De stedenbouwkundige structuur in dit gebied wordt bepaald door een oost-west gericht stratenpatroon, mede gebaseerd op de oost-west lopende hoogtelijnen. Hoewel er geen oude dorpskern of historische bebouwingsstructuur in het gebied is zijn er toch waardevolle elementen die beeldbepalend zijn en een idee geven over de ontwikkeling van de gemeenschap Meerssen.


Na 1950 vindt uitbreiding van de bebouwing plaats naar de hogere gebieden aan de noordzijde van Meerssen. De samenstelling van het gebied is over het algemeen eenduidig van aard. Het wonen in grondgebonden eengezinswoningen overheerst. De woonbuurten hebben een planmatige opzet met een grote mate van standaardisering en repetitie.


Het gebied oogt groen, mede door het openbaar groen en de voortuinen. Laatstgenoemde groenelementen komen voornamelijk voor bij (half)vrijstaande woningen.


Verspreid in het gebied zijn openbare binnengebieden aanwezig, niet zichtbaar vanaf de straat, maar wel in gebruik als bijvoorbeeld speelgelegenheid of ten behoeve van parkeren. Langs de Burgemeester Kisselsstraat ligt tegen het buitengebied aan nog een groene zone met volkstuinen en jeu de boules banen.


Meerssen Noordoost

Het ten noordoosten gelegen deelgebied van Meerssen wordt begrensd door de Lange Raarberg aan de noordzijde, de Humcoverstraat aan de westzijde, de Volderstraat en de Houthemerweg aan de zuidzijde en het buitengebied aan de oostkant. In dit gebied wordt de stedenbouwkundige structuur door het noordzuid gerichte stratenpatroon bepaald. Deze straten staan loodrecht op de hoogtelijnen, waardoor er in elke straat een hoogteverschil is waar te nemen.

Er zijn in dit deelgebied drie verschillende woonwijken respectievelijk villabuurten te onderscheiden welke in de jaren '70-'80 van de vorige eeuw zijn gebouwd. Recent is het woningbouwproject Damiaanberg gerealiseerd. Op het terrein is een uit cultuurhistorisch perspectief gezien waardevolle voormalige protestantse begraafplaats gelegen.


Het gebied heeft een zeer groen karakter. Dit is te danken aan de grote, groene voor- en achtertuin van de woningen in de villabuurten. Vooral de tuinen van de bebouwing aan de Lange en Korte Raarberg dragen hieraan bij. Op buurtniveau zijn er geen groenvoorzieningen aanwezig.


Tussen de Humcoverstraat, de Kuileneindestraat en de Kookstraat ligt het Watervalder-beekdal, een uitloper van het buitengebied dat op deze plek de kern binnendringt. In dit beekdal bepalen drie elementen de landschappelijke structuur van het gebied: de Water-valderbeek, de hoogteverschillen en het aanwezige groen. Het gebied maakt deel uit van het stroomgebied van de Watervalderbeek. De Watervalderbeek heeft als beekbegeleidende beplanting slechts een enkele, korte populierenrij, het overige deel wordt begeleid door overwegend lage begroeiing. Het profiel van het beekdal laat een sterke geaccidenteerdheid zien. Met name ten oosten van de beekloop zijn er forse hoogteverschillen in het terrein. De taluds zetten zich evenwijdig aan het tracé van de beek door naar het noorden.


Vanaf de Lange Raarberg/Vogelzang is zowel in zuidelijke als in noordelijke richting een wijd zicht op de licht glooiende weiden in het buitengebied. Op deze gronden is een enkele hoogstamboomgaard aanwezig.


Meerssen Zuidwest

Het deelgebied Meerssen-zuidwest wordt begrensd door de Bunderstraat aan de noordzijde, de Stationstaat aan de oostzijde, de Maastrichterweg aan de westzijde en het buitengebied aan de zuidzijde. Het oostwest gerichte stratenpatroon bepaalt de stedenbouwkundige structuur van dit gebied. Deze structuur wordt mede bepaald door de hoogtelijnen en de ligging in het oostwest georiënteerde Geuldal.

Nadat vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw de woningbouw in de noordelijke delen van Meerssen is gestart wordt er spoedig ook gebouwd in de zuidelijke delen van de kern.


In het gebied zelf is relatief weinig openbaar groen aanwezig. Dat geldt echter niet voor de groene ruimten aan beide uiteinden van de Proost de Beaufortstraat (stationsplein en Proostenhof). In dit gebied is sprake van een groene omgeving. Ten zuiden van de Proost de Beaufortstraat ligt een grote groene zone met daarin de Geul waar een natuurlijke ontwikkeling is ingezet; het Beneden-Geuldalproject. De Geul stroomt hier vlak langs de Proost de Beaufortstraat, waardoor het natuurgebied en het stedelijk gebied tegen elkaar aan liggen. Het privégroen bepaalt voor een groot deel het groene karakter van de buurt.


In het verkeersplan van Meerssen is de Proost de Beaufortstraat in het verlengde van de St. Josephstraat aangewezen als hoofdontsluitingsweg van de kern Meerssen. Om doorstroming van het verkeer te bevorderen en de veiligheid te kunnen waarborgen is er een knooppunt op de kruising Maastrichterweg-St. Josephstraat (rotonde) gerealiseerd.


Langs de Proost de Beaufortstraat is een doorgaande langzaam verkeersroute gerealiseerd, die via een tunnel onder de Maastrichterweg, een verbinding vormt met Bunde. De Montfortlaan is in het verkeersplan aangewezen tot centrale route voor de bus. Naast bovengenoemde wegen is er een ander belangrijk infrastructureel element aanwezig in de vorm van de spoorlijn van Maastricht naar Heerlen met het hierbij horende station.


Meerssen Zuidoost

Dit deelgebied wordt begrensd door de Volderstraat aan de noordzijde, de Stationstraat aan de westzijde en het buitengebied aan de oost- en zuidzijde.

De Kruisstraat en de Gansbaan behoren tot een van de eerste bebouwde gebieden van de kern Meerssen. Aan het begin van de 19e eeuw zijn deze straten verder ontwikkeld en hebben qua hoogte en architectuur een zeer gevarieerde bebouwingskarakteristiek. Na deze ontwikkelingen vinden er uitbreidingen plaats in het verlengde van de Gansbaan, de Hoekweg en de Veeweg.


Tussen de Geul en de Kleine Geul ligt een gebied met een monumentale carréhoeve, een sport- en tennishal, tennisbanen, sportvelden en het openluchtzwembad. Net daarbuiten ligt, aan de oostkant van de Geul, het hoofdgebouw van scholengemeenschap Stella Maris.


Het hele deelgebied heeft een zeer groen karakter. Dit is voornamelijk te danken aan het vele natuurgroen rond de sportfaciliteiten tussen de Geul en de kleine Geul (Geuleiland) en de directe nabijheid van het Proosdijpark. De bestaande groenstructuur vormt hier als het ware groene kamers, waarbinnen zich de sportfaciliteiten bevinden.


Aansluitend aan het Geuleiland is een waardevolle tuin, behorende bij de Poort der Geulvallei gelegen. Het complex en de tuin zijn beschermd op grond van de Monumentenwet. Centraal in het woongebied Herkenberg ligt een groen (speel)plein.


De Parallelweg is in het verkeersplan opgenomen in de nieuwe ontsluitingsroute rond het centrum van Meerssen. Aan de oostkant van de Parallelweg is middels een nieuwe overweg een aansluiting gemaakt op de Herkenberg, om zo vervolgens aan te sluiten op de Houthemerweg.


De spoorlijn van Maastricht naar Heerlen vormt de scheiding tussen de Herkenberg enerzijds en de Parallelweg en de omgeving van de Molenveldweg anderzijds.

2.4.2 Functionele structuur

De kern Meerssen bestaat voor het grootste deel uit woongebieden. In Meerssen Noordwest ligt een maatschappelijk cluster met verschillende maatschappelijke voorzieningen. Ten oosten hiervan ligt een verzorgingstehuis en zijn er aanleunwoningen gesitueerd. Daarnaast is een kleine concentratie aan voorzieningen in de Past. D. Hexstraat gelegen. Ten zuidoosten van het cluster ligt de algemene begraafplaats van Meerssen.


Meerssen zuidwest kent twee bijzondere terreinen met voorzieningen. Het eerste terrein is de omgeving van de school voor voortgezet onderwijs. Nabij bevinden zich ook een hondenclub en een dierenbegraafplaats. De omgeving nabij het station is het tweede bijzondere terrein. Deze zone bevat drie grotere vrijstaande bebouwingselementen met een bijzondere bestemming namelijk, het station, een apotheek en een kantoor in een ruime groene omgeving.


Meerssen zuidoost beschikt over een groot deel van de sportvoorzieningen van de kern Meerssen en is geconcentreerd tussen de Geul en de kleine Geul. Nabij het centrum zijn seniorenappartementen gelegen.


De maatschappelijke functies komen op verschillende locaties binnen het besluitgebied voor. De binnen de besluitgrenzen aanwezige bedrijven, winkels, kantoren en horecagelegenheden zijn overwegend geconcentreerd ter plaatse van de historische lintbebouwing van waaruit de kern Meerssen is ontstaan.


De aanwezige overige functies (detailhandel, horeca etc.) betreffen zaken zoals winkels, cafés, restaurants, banken en dergelijke. Het betreffen stabiele ondernemingen, welke voor het merendeel reeds jaren op dezelfde plaats aanwezig zijn. Hier zijn geen grootschalige ontwikkelingen voorzien, waardoor deze gronden deel uit kunnen maken van de beheersverordening.

2.5 Rothem

2.5.1 Ruimtelijke structuur

Dit deelgebied omvat de hele kern Rothem gelegen tussen de autosnelweg A79, de autosnelweg A2, de spoorlijn Maastricht Heerlen en de zuidtak van de Geul.


De eerste woonuitbreidingen van Rothem vinden vooral plaats aan de westzijde van de Klinkenberg. De woningen aan de Emmaweg, het Pastoor Geelenplein, maar ook aan de zuidzijde van de Klinkenberg, aan de Kuilenstraat, de Ambyerweg, de Holstraat en de Heideweg is voor 1955 gebouwd. Tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw wordt er veel gebouwd in Rothem. Het gehele gebied aan de noordzijde van de Klinkenberg wordt bebouwd, net zoals delen van de bebouwing aan de zuidzijde van de weg uit deze tijd stammen. De woonfunctie overheerst, vormgegeven in grondgebonden eengezinswoningen en enkele flats. De kleinschalige woonbuurten hebben vaak een planmatige opzet met een grote mate van standaardisering en repetitie. Begin jaren tachtig van de vorige eeuw worden er nog twee kleine invullingen gerealiseerd: Den Olieberg en de Romeinenstraat. Achter de Klinkenberg bij de gymzaal is een inbreidingsproject gerealiseerd "de Klinkenhof", bestaande uit 12 seniorenwoningen en 6 koopwoningen.


In Rothem zijn er twee bijzondere gebieden te onderscheiden. De omgeving van de kerk omvat de kerk van Rothem, de begraafplaats en de gymzaal. Daarnaast is er een bedrijvenconcentratie te vinden in de Holstraat-zuid, in de omgeving van winkelgebied Au Ciel.


In Rothem zelf zijn er weinig groenvoorzieningen aanwezig. Aan de Klinkenberg ligt een groen plein en er zijn enkele kleinere groenplekken op verloren hoekjes in de buurten. De begraafplaats naast de kerk geeft de omgeving hier een open, groen karakter. Rothem is overigens een kern die wel in ruime mate wordt omgeven door groen. Ten noorden grenst de kern aan het Geuldal, aan de oostzijde van de A79 ligt natuurgebied de Dellen en aan de zuidzijde, op Maastrichts grondgebied de zogenaamde landgoederenzone.


De hoofdontsluiting van Rothem vindt plaats via de Klinkenberg. Aan de zuidzijde van de Kinkenberg zorgt de Holstraat voor de ontsluiting van de aanliggende buurten.


Opmerkelijk is dat deze twee belangrijkste ontsluitingswegen dwars op de hoogtelijnen liggen. Rothem ligt ingeklemd tussen infrastructurele werken. Aan de oost- en westzijde van Rothem liggen respectievelijk de A79 en de A2 en aan de noordkant van Rothem ligt de spoorlijn van Maastricht naar Heerlen.

2.5.2 Functionele structuur

In Rothem bevinden de openbare voorzieningen zich rond de kerk. Dit zijn de basisschool, het gemeenschapshuis en de gymzaal. Verder is er langs de Klinkenberg een kleine concentratie van voorzieningen voor de plaatselijke behoefte aanwezig, zoals horeca en kleine bedrijven. Achter de bebouwing van de Kuilenstraat ligt een winkelcentrum met een bovenlokale functie. In Rothem is er op het gebied van sportvoorzieningen een gymzaal aanwezig achter de kerk en liggen er voetbalvelden ten noorden van de kern en de spoorlijn.

2.6 Ulestraten

2.6.1 Ruimtelijke structuur

De kern Ulestraten is gelegen in het noordoosten van de gemeente Meerssen. Het bebouwd gebied van Ulestraten is geconcentreerd in en rond de Grubbe tot aan de rand van het plateau. Op het plateau zijn het vliegveld Maastricht Aachen Airport en het lokale bedrijventerrein Bamfordweg gelegen.

Plateau, flauwe helling, beekdalbodem en steile helling zijn de vier karakteristieken die voorkomen in de kern Ulestraten. In de stedenbouwkundige uitleg van nieuwe woonbuurten is dit onderscheid meegenomen.

De kern Ulestraten heeft zich in de loop der tijd ontwikkeld vanuit de historische linten, Sint Catharinastraat, Dorpsstraat en Genzon. De lintbebouwing heeft een overwegend gesloten karakter. Elk lint heeft zijn eigen karakteristiek. Zo heeft de Sint Catharinastraat een meer stedelijk karakter met een relatief ruim profiel, mede door de functie als hoofdontsluitingsweg en de aanwezige voorzieningen. De Dorpsstraat heeft een smal wegprofiel met van de rooilijn afwijkende inbreidingen. Genzon kenmerkt zich door het grote aantal historische boerderijcomplexen en heeft een vrij open structuur. De open ruimten tussen/in de diverse bebouwingslinten zijn in de loop der tijd opgevuld met woonbebouwing. Dit geeft een diversiteit aan bebouwing in de linten.

In zowel noordelijke als zuidelijke richting zijn uitbreidingen gerealiseerd. Het merendeel van de uitbreidingen heeft plaatsgevonden in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw. Het centrum van Ulestraten is gelegen rondom het kruispunt Stint Catharinastraat – Dorpsstraat. Het centrum is echter door realisering van de uitbreidingsgebieden, niet geheel centraal gelegen in de kern.

Beeldbepalende elementen in Ulestraten zijn de diverse historische, agrarische bebouwing en de grote hoogteverschillen in maaiveld door de gehele kern heen, zoals bij de kerk, die verhoogd is gelegen ten opzichte van de doorgaande weg (Sint Catharinastraat-Pastoor van Eijsstraat).

De hoofdontsluiting van Ulestraten vindt plaats via de Sint Catharinastraat - Pastoor Van Eijsstraat, welke in zuidelijke richting de verbinding met Meerssen vormt, en Vliek - Nieuwe Vliekerweg, die naar het vliegveld en de A2 leidt en langs Schietecoven.

Schietecoven

Schietecoven wordt gevormd door historische lintbebouwing met een ruime opzet. Het gehucht is gelegen ten zuidwesten van de kern Ulestraten met op korte afstand de baan van de luchthaven.

Ook het bebouwingslint van het gehucht Schietecoven, is in de loop der tijd verdicht met diverse bebouwing. Hierdoor is het historische karakter nog nauwelijks te ervaren. Naast de inbreidingen van het lint hebben in Schietecoven geen ‘grote’ uitbreidingen plaatsgevonden.

Door de relatief ver van de weg gelegen bebouwing en de grote onderlinge afstand tussen de bebouwing, is sprake van een open structuur. Samen met de hogere ligging zorgt dit voor een grote relatie met het omringende landschap.

2.6.2 Functionele structuur

In Ulestraten hebben de voorzieningen vooral een functie voor de eigen inwoners. De meeste voorzieningen liggen geconcentreerd rondom de kruising Sint Catharinastraat - Dorpsstraat. Hier is de kerk aanwezig met daarachter het dorpsplein. Aan het dorpsplein zijn tevens het gemeenschapshuis, een cafetaria en een café-restaurant gesitueerd.

De school is meer centraal gelegen in de kern. Hier is tevens een kleine concentratie van voorzieningen aanwezig, waaronder enkele winkels, een tandartsenpraktijk en een dokterspraktijk.

Verspreid door Ulestraten zijn nog enkele horeca-, detailhandel- en dienstverlenende voorzieningen gelegen.

In het westen, aan de rand van de kern, is nog een verblijfsrecreatieve voorziening aanwezig.

Ten noordoosten van de kern zijn de voetbal- en tennisvelden gelegen, deze vallen echter buiten het besluitgebied.

In Schietecoven is een camping aanwezig, deze valt tevens buiten het besluitgebied. Hier zijn verder geen voorzieningen gevestigd.

Binnen de kern Ulestraten zijn enkele bedrijven gevestigd in de woongebieden, zoals een landbouwmechanisatiebedrijf, een Boerenbond met benzinestation, een autobedrijf met benzinestation, een transportbedrijf, een bedrijf in ramen, deuren en veranda's en een autohandelbedrijf. In de kern is tevens een aantal agrarische bedrijven aanwezig. Ten noorden van de kern is een bedrijventerrein gelegen, deze valt echter buiten het besluitgebied.

In Schietecoven is een bedrijfsverzamelgebouw gelegen. Verder bevinden zich hier geen bedrijven.

2.7 Bedrijfsterreinen Weerterveld en Kruisberg

2.7.1 Ruimtelijke structuur

Dit deelgebied, waarin de bedrijfsterreinen Kruisberg en Weerterveld zijn gelegen, wordt door de autosnelweg A2 en de spoorlijn gescheiden van de kernen Meerssen en Rothem.


Weerterveld

Aan de overkant van het bebouwingslint Weert begint de zone met bedrijventerreinen. Het eerste terrein, tot aan de Geul, wordt in zijn geheel door de papierfabriek (voorheen KNP) benut. Door de stapsgewijze uitbreidingen heeft deze bebouwing een compact, maar weinig gestructureerd karakter. Aan de andere zijde van de verlegde Geul is eind jaren tachtig van de vorige eeuw gestart met de aanleg van bedrijventerrein Weerterveld. Kenmerkend voor dit bedrijventerrein is de terrasgewijze opbouw in bouwhoogten met daartussen groencoulissen, waardoor sprake is van een goede landschappelijke in passing.


Kruisberg

Het noordelijk deel van dit deelgebied omvat het bedrijventerrein Kruisberg. Het is een zelfstandige eenheid met een lokaal karakter en ligt ingebed tussen de twee rijbanen van de A2. In het zuiden van het gebied liggen enkele burgerwoningen en ten noorden diverse bedrijven.


In Weerterveld sluit het landhuis bij de papierfabriek tezamen met de aanliggende groenstructuren, aan op de landgoederenzone van Maastricht.


De Geul vormt een structuurbepalende factor in oost-west richting. De Geul is bij de aanleg van Weerterveld en de uitbreiding van de papierfabriek verlegd en vormt samen met aanvullende groenelementen een ongeveer 30 m, brede zone met landschappelijke en ecologische betekenis, Het bedrijfsterrein Weerterveld ligt ingeklemd tussen een omringende groengordel en een grondwal langs de Fregatweg. Binnen het terrein zijn daarnaast nog enkele groencoulissen aangebracht.


Het bedrijventerrein Kruisberg ligt ingeklemd lussen de groene taluds van de twee rijbanen van de autosnelweg A2.

De verkeersontsluiting van Weerterveld is geregeld via een toegangsweg. Een van de belangrijkste knelpunten in het verleden was de ontsluiting van de papierfabriek. Na de verlegging van de Geul werd het mogelijk om ten noorden van de fabrieksbebouwing een interne ontsluiting te realiseren. De verkeersontsluiting van Kruisberg vindt plaats via de Bunderstraat en de Kruisberg. Het bedrijventerrein is voor vrachtverkeer alleen via de Kruisberg te bereiken. Het autoverkeer kan ook via de Vliegveldweg/Tunnelweg het bedrijventerrein bereiken.

2.7.2 Functionele structuur

In het deelgebied Weerterveld en Kruisberg liggen enkele horecavoorzieningen. Verder bestaat het gehele besluitgebied voornamelijk uit woongebied en zijn er enkele bedrijventerreinen. De bedrijven betreffen overwegend bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 conform de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering'. Dit type bedrijven is goed inpasbaar in woongebieden en daarmee binnen het besluitgebied op te nemen.

2.8 Bedrijfsterrein Meerstraat

2.8.1 Ruimtelijke structuur

Het bedrijventerrein de Meerstraat ligt in het westen van de kern Bunde ingeklemd tussen het Julianakanaal en de woonbuurt de Burcht. Het gebied kent een grote variatie aan bedrijven waartussen woonbebouwing ligt. Tussen het bedrijvengebied en De Burcht ligt een groene 'bufferzone'.

Het bedrijvengedeelte van de Meerstraat is nogal ongestructureerd door de grote hoeveelheid bouwvormen en de grote variatie in schaal van de bebouwing. Daarnaast werken de vele bedrijfsactiviteiten aan de straatzijde, zoals grootschalige opslag, storend in het straatbeeld, met name in de relatie tot de (bedrijfs)woningen.

2.8.2 Functionele structuur

In Bunde zijn de bedrijven hoofdzakelijk geconcentreerd op het bedrijventerrein De Meerstraat. Hier zijn uiteenlopende bedrijven gevestigd, zoals een installatiebedrijf, een transportbedrijf en een aannemersbedrijf. De bedrijven betreffen overwegend bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 conform de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering'. Dit type bedrijven is goed inpasbaar in woongebieden en daarmee binnen het besluitgebied op te nemen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Planologische kader

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het, voor de kernen van de gemeente Meerssen, relevante (inter)nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Meerssen zelf. Sommige beleidsstukken zijn op meerdere terreinen van toepassing.

3.2 Rijksbeleid en Europees beleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0001.png"

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.

De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. In de SVIR zijn deze nationale opgaven uit de nationale ruimtelijke structuur aangevuld met regionale opgaven. Meerssen is gelegen in de regio Brabant en Limburg. Binnen deze gemeente liggen de volgende opgaven van nationaal belang:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. Het tot stand brengen van de (herijkte) Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inclusief de Natura 2000-gebieden.
  • Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen. Voor de (internationale) burgerluchtvaart zijn de burgerluchthaven Maastricht en het civiele luchtruim van nationale betekenis. Voor deze luchthaven en de ruimtelijke beperkingen door buitenlandse luchthavens bekijkt het Rijk of het mogelijk is om het bevoegd gezag over te dragen aan de provincie.
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.

Ecologische Hoofdstructuur

Delen van het grondgebied van de gemeente Meerssen zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Doel van het aanwijzen van de EHS is het behouden van wilde dieren en planten en hun natuurlijke leefmilieu. Vanuit het Verdrag van Bern is het Rijk verplicht tot het bevorderen van biodiversiteit door bescherming te bieden aan bedreigde dier- en plantensoorten en maatregelen te nemen om deze in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Om dit doel te bereiken dienen gemeente in hun bestemmingsplan of beheersverordening de EHS te waarborgen. Ruimtelijke ingrepen zijn in principe niet toegestaan. Onder voorwaarden (kwaliteitsverbetering EHS) kan hiervan worden afgeweken (nee, tenzij principe).

In onderhavige beheersverordening zijn de bestaande natuurgebieden binnen de EHS bestemd als 'Natuur'.

Structuurvisie Buisleidingen

De Structuurvisie Buisleidingen is op 12 oktober 2012 vastgesteld. Deze structuurvisie bevat een ruimtelijk-economische visie op het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. De Structuurvisie Buisleidingen bevat de lange termijnvisie op het buisleidingen-transport. De structuurvisie bepaald ondermeer de ruimtereservering noodzakelijk voor een duurzaam transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Het gaat daarbij met name over het transport over land van aardgas, olie- en olieachtige producten en CO2. Deze leidingen kunnen in handen zijn van particuliere bedrijven of de overheid (leidingen van de Defensie Pijpleiding Organisatie).

Ten oosten van de gemeente Meerssen loopt een buisleidingenstrook die is opgenomen op de Visiekaart Structuurvisie Buisleidingen. Deze ligt echter buiten de gemeentegrenzen van Meerssen en ligt dus niet binnen onderhavig besluitgebied.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte genoemd, is op 30 december 2011 voor een groot deel in werking getreden en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. Uiteindelijk zal het Barro regels bevatten voor de borging van dertien nationale belangen. Het gaat hierbij om de volgende belangen:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Momenteel bevat het Barro echter alleen die regels die voortkomen uit het eerdere ontwerp van de AMvB Ruimte (d.d. 2 juni 2009) en die tevens terugkomen in de SVIR. Het gaat dan ook om regels ter bescherming van de belangen inzake Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Er is voor gekozen om de regels zoveel mogelijk door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Enkele bepalingen hebben echter betrekking op provinciaal medebewind en ontheffingsmogelijkheden. Deze regels kunnen pas in werking treden als de wet dit provinciaal medebewind en de mogelijkheid om af te wijken van de algemene regels vastlegt. In het bijzonder gaat het hier om de artikelen ten behoeve van Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde (nationaal belang 13) en de EHS (nationaal belang 10). Van deze laatste zullen de artikelen op een later tijdstip aan het Barro worden toegevoegd.

De overige belangen vanuit de SVIR zullen in de ontwerpwijziging van het Barro terugkomen. Deze zal op een nader te bepalen tijdstip in werking treden. Uitzondering hierop is het nationale belang inzake buisleidingen. Deze wordt eerst beschreven in de Structuurvisie buisleidingen alvorens hiervoor regels in het Barro worden opgenomen.

Het planvoornemen is niet in strijd met de nationale belangen zoals deze zijn uitgewerkt in het Barro. Derhalve vormt deze AMvB dan ook geen belemmering ten aanzien van de beheersverordening.

3.2.3 Modernisering Monumentenzorg (MoMo)

Belangrijke doelen van de Modernisering van de Monumentenzorg zijn het stimuleren en ondersteunen van gebiedsgericht werken, het belang van cultuurhistorie laten meewegen in de ruimtelijke ordening, het formuleren van een visie op erfgoed en het verminderen van de administratieve lastendruk. Een concrete uitwerking is onder andere de (in ontwikkeling zijnde) Rijksstructuurvisie Cultureel Erfgoed. Het ministerie van OC&W heeft in 2009 de beleidsbrief MoMo opgesteld. De beleidsbrief geeft de nieuwe visie op de monumenten-zorg weer.

De modernisering monumentenzorg is gebaseerd op 3 pijlers:

  • Pijler 1: Cultuurhistorische belangen meewegen in ruimtelijke ordening:
    Hierbij vindt een verschuiving plaats van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. De omgeving van het monument gaat een belangrijkere rol spelen.
  • Pijler 2: Krachtiger en eenvoudiger regelgeving:
    Minder, kortere en eenvoudiger procedures, afstand tussen expert en leek kleiner, meer vrijheid en keuzemogelijkheden voor monumenteneigenaren.
  • Pijler 3: Bevorderen van herbestemmingen:
    Historische gebouwen, complexen, terreinen en landschappen kunnen hun functie en daarmee hun gebruik verliezen. Dit kan leiden tot verval waardoor belangrijke cultuurhistorische waarden verloren gegaan. Het toekennen van een andere bestemming kan bijdragen aan het behoud. Eigenaren kunnen hiervoor subsidie krijgen, zowel voor het onderzoeken van de mogelijkheden voor een nieuwe bestemming als voor het wind- en waterdicht houden van de monumenten tijdens de ontwikkeling.

Concreet heeft de modernisering geleid tot aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 januari 2012, de Visie erfgoed en ruimte, de afbouw van aanwijzing beschermde stads- en dorpsgezichten en, misschien wel het belangrijkst: een verandering in de manier van de denken: cultureel erfgoed als belangrijke factor en kans in ruimtelijke ontwikkelingen. Het is dus essentieel dat ruimtelijke ordening en erfgoed elkaar in een vroeg stadium van het plantraject vinden. Cultuurhistorische waarden zullen daarvoor bewust meegenomen moeten worden in de planvorming.

In onderhavige beheersverordening zijn regelingen opgenomen voor de bescherming van de in het besluitgebied aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen (rijksmonumenten, karakteristiek/beeldbepalende objecten) en patronen (verkavelingen, wegen en paden), alsmede voor de bescherming van aanwezige kleinschalige landschapselementen en hoogstamboomgaarden. Daarnaast zijn mogelijkheden voor een doelmatig hergebruik van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen(complexen) opgenomen (ruimere bestemmingsomschrijving).

3.2.4 Monumentenwet 1988

De wettelijke bescherming van onroerende rijksmonumenten en door het rijk aangewezen stads- en dorpsgezichten is geregeld in de Monumentenwet 1988. Deze wet heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads- en dorpsgezichten en archeologische monumenten.

In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe gebouwde of archeologische monumenten aangewezen kunnen worden als wettelijk beschermd monument. Daarnaast geeft de Monumentenwet voorschriften voor het "wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen" van een beschermd monument. Die voorschriften houden in dat er niets aan het monument mag worden veranderd zonder voorafgaande vergunning.

Rijksmonumenten en historische buitenplaatsen worden beschermd op grond van artikel 6 van de Monumentenwet. Voor deze monumenten is het noodzakelijk dat in de regels van een beheersverordening een relatie wordt gelegd met de Monumentenwet en dat de in een beheersverordening opgenomen regeling is gericht op bescherming van het monument.

In onderhavige beheersverordening zijn regelingen opgenomen voor de bescherming van de in het besluitgebied aanwezige rijksmonumenten.

3.2.5 Wet op de archeologische monumentenzorg

Europese richtlijnen

Het Verdrag van Malta, ook wel de Conventie van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de grond bevinden, zoals gebruiksvoorwerpen, grafvelden en nederzettingen.

Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:

  • Tijdig rekening houden met eventuele aanwezigheid van archeologische waarden:
    Het is belangrijk dat bij de ruimtelijke inrichting van een gebied tijdig rekening gehouden wordt met mogelijk aanwezige archeologische resten. Daarom dient voorafgaand aan een nieuwe ontwikkeling onderzoek plaats te vinden naar archeologische waarden in de bodem van het plangebied. Hierdoor kunnen tijdig archeologievriendelijke alternatieven gezocht worden en wordt tevens een stukje onzekerheid tijdens de bouw van de ontwikkelingen weggenomen, doordat vooraf duidelijk is of er al dan niet archeologische resten in bodem te verwachten zijn;
  • Behoud in situ:
    Er wordt naar gestreefd archeologische waarden op de plaats zelf te bewaren (behoud in situ). In de bodem blijven de resten immers goed geconserveerd. Indien mogelijk worden de resten ingepast in de ontwikkeling, zodat ze tast- en goed zichtbaar blijven.
  • Verstoorder betaalt:
    Degene die verantwoordelijk is voor het verstoren van de grond dient te betalen voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarden, wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Doorvertaling naar Nederlands beleid

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn geïmplementeerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007). De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen volgens het principe: 'de verstoorder betaalt'.

In de Wet op de archeologische monumentenzorg is een nadrukkelijke koppeling gelegd tussen bescherming van het archeologisch erfgoed en het bestemmingsplan of de beheersverordening. De kern van het verdrag van Malta behelst dat archeologische waarden (het bodemarchief) volwaardig mee moet worden gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen.

De Wet op de archeologische monumentenzorg is onderdeel van de Monumentenwet 1988. In artikel 38a van deze wet is omschreven dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en -monumenten.

Om te inventariseren welke terreinen een archeologische verwachtingswaarde hebben zijn twee bestanden van belang:

  • 1. De Archeologische MonumentenKaart (AMK) is een (gedigitaliseerd) bestand waarop alle bekende behoudenswaardige archeologische terreinen in Nederland vermeld staan.
  • 2. De gemeente Meerssen heeft een archeologische beleidskaart voor het grondgebied van de gemeente opgesteld.

Op de AMK zijn historische dorpskernen en clusters oude bebouwing als gebieden van hoge archeologische waarde aangegeven. Dit is op grond van het belang van deze locaties, waar de wortels van de huidige dorpen of steden liggen. Binnen de contouren van de AMK-terreinen kunnen in de bodem resten van laatmiddeleeuwse (vanaf circa 1300 AD) en vroegmoderne bewoning aangetroffen worden. Ook sporen van oudere bewoning kunnen aanwezig zijn. De bewoning in de vroege en volle middeleeuwen (tot circa 1300 AD) heeft een meer dynamisch karakter gehad en de plaats en grens van die bewoning hoeft niet perse samen te vallen met die van de latere bewoning.

In onderhavige beheersverordening zijn beschermende regelingen opgenomen voor de aanwezige en te verwachten archeologische waarden, uitgesplitst naar de toegekende waarde (hoog, middelhoog, laag).

3.2.6 Natura 2000, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0003.png"

De Europese Unie (EU) heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van biologische, esthetische, genetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de EU het initiatief genomen voor Natura2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit.

Het netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Natura 2000 schrijft ook maatregelen van soortenbescherming voor. In Nederland zijn deze maatregelen vertaald in de Flora- en faunawet. Middels dit regime ziet de wetgever toe op de bescherming van zeldzame diersoorten en hun leefomgeving.

Binnen de gemeente Meerssen bevindt zich aan de westzijde het Natura 2000-gebied Grensmaas, in het zuidoosten ligt een deel van het Natura 2000-gebied Geuldal. Dwars door het besluitgebied zelf loopt het Natura 2000-gebied Bunder- en Elsloërbos.

De beheersverordening betreft een beheersplan en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die een nadelige invloed zouden kunnen uitoefenen op de Natura 2000-gebieden. De aanwezige waarden zijn onderkend en vastgelegd binnen de bestemming Natuur. Door middel van het opnemen van procedures voor omgevingsvergunningen is gewaarborgd, dat Natura 2000-gebieden zijn beschermd bij kleinschalige ontwikkelingen die binnenplans via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk zijn gemaakt.

3.2.7 Flora- en Faunawet

In de Flora- en Faunawet wordt de bescherming van soorten geregeld. Op de lijst van beschermde soorten staan alle in het wild levende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en een aantal vissen, libellen, vlinders en plantensoorten. Dit maakt de lijst zo breed dat bij alle werkzaamheden in bossen en natuurterreinen rekening moet worden gehouden met de Flora- en Faunawet.

De Flora- en Faunawet kent drie belangrijke elementen:

  • de lijst van beschermde soorten. In totaal bevat deze lijst bijna 950 soorten;
  • het verbod op het doden, verstoren of beschadigen van beschermde dieren en hun holen, nesten en eieren en het verbod op doden, beschadigen of plukken van beschermde planten;
  • de verplichting om voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en planten.

 

De Wet kent de mogelijkheid om ontheffing te verlenen. Het verlenen van ontheffing gebeurt gedeeltelijk door de provincie en gedeeltelijk door LNV. Er is een beperkt aantal ontheffingsgronden. De activiteit waarvoor ontheffing wordt aangevraagd kan aanhaken bij een omgevingsvergunning en volgt dan de uitgebreide procedure.

In de beheersverordening is door middel van het opnemen van procedures voor omgevingsvergunningen gewaarborgd, dat beschermde planten en diersoorten worden beschermd bij ontwikkelingen die binnenplans mogelijk zijn.

3.2.8 Natuurbeschermingswet

Zoals de soortenbescherming is geregeld in de Flora- en Faunawet, zo is de gebiedsbescherming geregeld in de Natuurbeschermingswet. De Natuurbeschermingswet (1998) regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.

Na de aanwijzing van de beschermde gebieden, wordt door de provincie een inventarisatie gemaakt van elk gebied. Er wordt vastgelegd welke waarden in het gebied aanwezig zijn en waar de te beschermen habitats liggen. Voor de terreinen binnen aangewezen gebieden waar een actief beheer wordt gevoerd moeten beheerplannen worden opgesteld. Dit kan pas als de provinciale inventarisaties zijn afgerond.

Op grond van de huidige wet geldt een vergunningplicht voor activiteiten die in en om Natura 2000-gebieden de beschermde natuur kunnen verstoren. Deze vergunning wordt gebaseerd op een toetsing voordat een bedrijf of activiteit zich vestigt in of om een Natura 2000-gebied. Indien de activiteit waarvoor ontheffing wordt aangevraagd aanhaakt bij een omgevingsvergunning dan dient hiervoor de uitgebreide procedure te worden gevolgd.

Door wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 is het bestaand gebruik, tot het moment dat beheerplannen voor Natura 2000-gebieden zijn opgesteld, niet vergunningplichtig. Tot het vaststellen van een beheerplan kan het bestaand gebruik dus doorgang vinden, uitgezonderd bestaand gebruik dat onomkeerbare schade aan de natuurwaarden zou veroorzaken.

3.2.9 Beleidslijn Grote Rivieren

De Beleidslijn Grote Rivieren biedt, binnen de randvoorwaarden die een veilige afvoer en berging van het rivierwater waarborgen, meer mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen het rivierbed.

Binnen het 'bergend regime' is ontwikkeling mogelijk mits de effecten op de afvoer- of bergingscapaciteit van het rivierbed volledig worden gecompenseerd. Het 'stroomvoerend regime' biedt in principe slechts de mogelijkheid om toestemming te geven aan riviergebonden activiteiten. Daarnaast zijn gebieden aangewezen als 'gebieden Wbr (Wet beheer rijkswaterstaatswerken) artikel 2a'. Op deze gebieden rust geen vergunningsplicht ingevolge de Wbr. De gebieden zijn uitgesloten van toetsing aan de Beleidslijn grote rivieren, maar maken wel deel uit van het rivierbed. Dat betekent dat deze gebieden wel onder water kunnen staan. Het Rijk is daarbij niet aansprakelijk voor eventuele schade.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0004.png"

Uitsnede kaart Grote Rivieren (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening)

 

Binnen het grondgebied van Meerssen is sprake van gebieden die vallen onder het bergend regime en het stroomvoerend regime. Op de kaart is tevens de ligging te zien van de waterkering (kade) rondom Geulle aan de Maas en Voulwames. De bebouwde kernen zijn nog aangeduid als gebieden Wbr artikel 2a. Deze gebieden maken sinds 22 december 2009 deel uit van het gedeelte van het rivierbed waar §6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is (artikel 6.16 van het Waterbesluit). Dit betekent dat het gebied is vrijgesteld van vergunningsplicht voor het gebruik van de waterstaatswerken.

De waterkeringen dienen het daarbinnen gelegen gebied te beschermen tegen een overstroming, evenwel bestaat de kans dat delen van deze gebieden overstromen.

De gronden binnen de gemeente Meerssen waarop de Beleidslijn Grote Rivieren van toepassing is, zijn gelegen ten westen van het Julianakanaal. Het besluitgebied is gelegen ten oosten van het Julianakanaal. Daarmee is de Beleidslijn Grote Rivieren niet van invloed op onderhavige beheersverordening. Bovendien voorziet de beheersverordening niet in ingrepen die van invloed zijn op de overstromingskans of andere watergerelateerde veiligheidsaspecten, zoals ook genoemd in het relevante nationale, provinciale en waterschapsbeleid.

3.2.10 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (V&W, 2009) heeft de status van een structuurvisie en is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het plan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Omdat ook voor de volgende generaties Nederland als veilig en welvarend waterland veiliggesteld moet worden, moet nu een antwoord worden gevonden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie, economie en een duurzaam waterbeheer.

Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Het doel is helder: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het dan ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Meer dan voorheen moet water bepalend zijn bij de besluitvorming. De mate waarin water bepalend is, hangt af van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied. Gemeenten en provincies wordt gevraagd het generieke beleid zoals vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (ook wel bekend als de AMvB Ruimte) lokaal en regionaal te vertalen en vast te leggen in structuurvisies, bestemmingsplannen en waterplannen.

In onderhavige beheersverordening is aan kleinschalige ontwikkelingen die via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt, de voorwaarde gekoppeld dat ook rekening gehouden moet worden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn, gericht op duurzaam waterbeheer.

3.2.11 Nationaal Milieubeleidsplan 4

In het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4), Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid (2001) wordt de wil uitgesproken om een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen. Het NMP4 heeft een reikwijdte tot 2030 en richt zich in hoofdzaak op enkele hardnekkige milieuknelpunten. De aandacht van dit milieubeleidsplan gaat hoofdzakelijk uit naar de duurzaamheid van de samenleving. Op basis van enkele hardnekkige milieuproblemen (onder andere klimaatverandering en overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen) en het uitgangspunt van duur-zaamheid is in het NMP4 een vierledige ambitie neergelegd:

  • Mondiaal: beschikbaarheid natuurlijke hulpbronnen en bescherming biodiversiteit;
  • Nederland: natuur en biodiversiteit;
  • Nederland: gezond en veilig;
  • Nederland: hoogwaardige leefomgeving.

Onderhavige beheersverordening voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die bijdragen aan het ontstaan of verergeren van milieuproblemen. Duurzaamheid staat voorop in het plan. Bij kleinschalige ontwikkelingen die binnenplans via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk zijn, is gewaarborgd dat aan de relevante milieuregelgeving wordt voldaan.

3.3 Provinciaal en regionaal beleidskader

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2006), 'Ruimte voor Limburg'

Het POL2006 (actualisatie januari 2011) is een overkoepeld Plan op Hoofdlijnen met de status van Structuurvisie, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Verkeer en Vervoerplan. Tevens bevat het de hoofdlijnen van de fysieke onderdelen van het economisch en sociaal-cultureel beleid. Voor bepaalde thema's en gebieden zijn er naast POL2006 óók POL-aanvullingen, Inpassingsplannen, Verordeningen en Beleidsnota's en dergelijke. Er is sprake van een samenhangend planstelsel. Geregeld verschijnen er nieuwe Inpassingsplannen of POL-aanvullingen, die zich meer in detail richten op specifieke thema's of gebieden en dit nader uitwerken tot bijvoorbeeld een nieuw wegtracé, waarmee tevens het POL2006 op onderdelen wordt geactualiseerd. Het is de bedoeling dat het POL2006 zijn doorwerking krijgt in beleidsnota's, programma's, verordeningen en bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0005.png"

Niet voor ieder gebied binnen de provincie Limburg gelden dezelfde beleidsbepalingen als het gaat om de kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Om die reden worden in het POL2006 tien perspectieven onderscheiden, met ieder een eigen benadering met betrekking tot de meest doeltreffende beleidsdoelen voor dat gebied. Binnen de gemeente Meerssen komen al deze perspectieven voor. In het besluitgebied zelf zijn zes van de tien perspectieven aanwezig. Daarnaast vallen de kernen Bunde, Meerssen en Rothem binnen de Grens stedelijke dynamiek.

Hierna worden de perspectieven die voorkomen binnen het plangebied één voor één toegelicht. Ook volgt een toelichting op de binnen de Grens stedelijke dynamiek gelegen stadsregio Maastricht/Zuidelijk Maasdal, die deels tot het besluitgebied behoort.

P1 : Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

De ecologische hoofdstructuur is gericht op het beschermen en realiseren van een groene structuur van bos- en natuurgebieden, met tussenliggende verbindingen en waterpartijen met ecologische waarden. De EHS maakt onderdeel uit van de Ruimtelijke Hoofdstructuur, zoals bepaald in de Nota Ruimte.

Het beleid van de provincie ten aanzien van de EHS bestaat voornamelijk uit het realiseren en beschermen van deze groene robuuste structuur. Derhalve is het in principe niet mogelijk om ontwikkelingen plaats te laten vinden die de kenmerken en waarden van deze gebieden aantasten of belemmeren. Hierbij geldt het 'nee, tenzij'-principe. Tegenstrijdige activiteiten mogen niet plaatsvinden, tenzij de noodzaak hiervan goed onderbouwd kan worden en er compensatie plaatsvindt van de aantasting of belemmering.

Gezien het voorgaande is het maar in beperkte mate mogelijk om activiteiten te ontplooien binnen de EHS in het plangebied. Om gehoor te geven aan het nationale en provinciale beleid ten aanzien van de EHS, zijn deze beperkte mogelijkheden opgenomen in onderhavige beheersverordening. Daartoe is aan de bestaande natuurgebieden binnen de EHS de bestemming Natuur toegekend.

P2 : Provinciale ontwikkelingszone groen (POG)

De POG maakt naast de EHS deel uit van de ecologische structuur van Limburg. Echter, waar de EHS voornamelijk natuur-, water- en bosgebieden betreft, heeft de POG met name betrekking op landbouwgebieden. De POG gaat uit van een ontwikkelingsgerichte basisbescherming. Dat wil zeggen dat het behoud en de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden richtinggevend zijn voor ontwikkelingen binnen de POG. De landbouw moet meer landschapsgeoriënteerd plaats vinden en het bebouwingsvrije karakter dient gehandhaafd te blijven. Daarnaast dient de toeristisch-recreatieve structuur in stand gehouden te worden.

Hoewel binnen de POG de mogelijkheden tot ontplooien van activiteiten wat ruimer zijn dan binnen de EHS, zijn ze ook hier maar beperkt. Dit geldt ook voor het plangebied. Versterken en ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden is de doelstelling en alleen activiteiten die hier aan bijdragen (bijv. functies betreffende toerisme, recreatie of landbouw) zijn toegestaan.

Om gehoor te geven aan het provinciale beleid ten aanzien van de POG, zijn deze beperkte mogelijkheden vertaald in onderhavige beheersverordening. Daartoe is aan de bestaande natuurgebieden binnen de POG de bestemming Natuur toegekend.

P3 : Veerkrachtige watersystemen

Dit perspectief is primair gericht op het bieden van ruimte aan grote waterlopen en rivieren. Daarnaast staat ook centraal het bestrijden van watertekorten, verdroging en erosie. Het ontwikkelen van functies binnen het gebied P3 is toegestaan, mits dit aansluit bij bovenstaande doelen. Met name grondgebonden landbouw en recreatie komen veel voor in dergelijke gebieden.

Aan onderhavige beheersverordening zijn regelingen toegevoegd, die zien op het tegengaan van verdroging en erosie.

P4 : Vitaal landelijk gebied

Binnen dit perspectief wordt de inrichting met name bepaald door de aanwezige landbouw in het gebied. Onderling verschillen de P4 gebieden nogal wat van elkaar qua aard en dichtheden aan omgevingskwaliteiten. Het doel van dit perspectief is het vitaal houden van het landelijk gebied. Dit kan met name geschieden door de mogelijkheden te verruimen voor bijvoorbeeld verbrede landbouw, de toeristische sector of kleinschalige diensverlenende bedrijvigheid.

De landbouw zelf krijgt ook ruimte om zich door te ontwikkelen. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven kunnen echter slechts tot een bepaald niveau doorgroeien. Het doorontwikkelen van intensieve veehouderij of glastuinbouw is binnen de P4 gebieden niet mogelijk. In onderhavige beheersverordening zijn de geschetste mogelijkheden vertaald binnen de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarden en Agrarisch - Agrarisch bedrijf.

 

P6b : Plattelandskern Zuid-Limburg

Met perspectief P6 worden plattelandskernen aangegeven. De vitaliteit van deze kernen moet behouden blijven en er wordt ruimte geboden voor de opvang van de woningbehoefte van de eigen bevolking en voor de groei van lokaal georiënteerde bedrijvigheid. In onderhavige beheersverordening zijn de geschetste mogelijkheden vertaald binnen de bestemmingen Wonen, Bedrijf, Bedrijventerrein, Gemengd en Centrum.

P7 : Corridor

Dit perspectief is gericht op de toekomstige uitbreidingen van (inter)nationale infrastructuurnetwerken. Door de toenemende verkeersdruk zouden er op termijn problemen kunnen ontstaan omtrent de bereikbaarheid van stedelijke regio's. Door langs transportassen ruimte te creëren voor toekomstige uitbreidingen en deze groen in te richten, kan een aaneengesloten beeld van verstening langs de snelweg voorkomen worden. Daarnaast kunnen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit, geluidshinder en externe veiligheid tegengegaan worden. Ook een goede koppeling tussen regionale en lokale infrastructuur en werklocaties is een speerpunt.

Bovenstaande aspecten vragen om een gebiedgericht ontwerp waarin goede afwegingen worden gemaakt. In geval van rijkswegen en provinciale wegen is het van groot belang dat het Rijk dan wel de provincie Limburg in een vroeg stadium hierbij betrokken wordt. Zo kunnen tijdig afspraken gemaakt worden over eventuele planwijzigingen ten behoeve van het uitbreiden van het wegtracé of -netwerk.

Grens stedelijke dynamiek - Stadsregio Maastricht/Zuidelijk Maasdal

Maastricht, centrum van de stadsregio Maastricht/ Zuidelijk Maasdal, heeft zich ontwikkeld tot een stad met internationale allure, met tal van internationale instituten, een hoogwaardige kennis- en onderwijsinfrastructuur en een zeer belangrijke toeristenstad gericht op cultuur en een aantrekkelijk kernwinkelgebied. Verbreding en uitbouw van de kennis- en dienstensector is een belangrijke uitdaging. Kansen liggen er zeker in het cluster health, care en cure, rond UM en AZM en met een relatie naar het Heuvelland. Er moet ook gewerkt worden aan het versterken van de stad als cultuur- en congrescentrum voor Zuid-Nederland en grensoverschrijdende regio. Een goede bereikbaarheid is hiervoor een belangrijke voorwaarde. Aanpak van de A2 is essentieel en ook uit oogpunt van milieu en leefbaarheid van groot belang. Een goede ontsluiting in westelijke richting naar het Belgische hoofdwegennet, en een grensoverschrijdend Openbaar Vervoer vormen eveneens een belangrijke uitdaging. Een goede aanhaking op het HSL-net in Luik, lightrailverbindingen met Hasselt en Heerlen en een goede verbinding met de luchthaven zijn daarnaast belangrijke opgaven op verkeersgebied.

De stadsregio heeft door haar ligging een bijzonder compact karakter. Herstructurering van woon- en werkgebieden moet ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen.

Het sleutelproject stedelijke vernieuwing Belvédère is een goed voorbeeld. Nieuwe ruimte wordt ook gecreëerd door de grensoverschrijdende ontwikkeling van de Albertknoop richting Lanaken. Daarnaast is in het gebied Panneslager ruimte gereserveerd voor bedrijvigheid die kan worden ontwikkeld op het moment dat de bedrijventerreinenvoorraad tot een bepaald niveau geslonken is. Naast inbreidingslocaties wordt de woningbehoefte opgevangen in uitbreidingslocaties zoals Lanakerveld en Poelveld.

Binnen de tot het Maasdal behorende delen van de regio is het rivierbelang van grote invloed op de ontwikkelingsmogelijkheden. De huidige oostelijke stadsrand vormt in elk geval een ruimtelijke begrenzing richting Heuvelland. Binnen de grens stedelijke dynamiek bevinden zich ook gebieden van groot landschappelijk en ecologisch belang zoals Sint Pietersberg, Cannerberg, Jekerdal en de landgoederenzone/Beneden-Geuldal.

3.3.2 Provinciale Woonvisie 2010-2015

Op grond van de Provinciale Woonvisie 2010-2015, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 1 februari 2011, dienen gemeenten regionaal samen te werken op het gebied van wonen en woningbouwprogrammering. Een hieruit voortvloeiende verplichting is om gezamenlijk een regionale Woonvisie vast te stellen voor de periode 2010-2020.

De Provinciale Woonvisie 2010-2015 gaat uit van het maken van bestuursafspraken op basis van regionale woonvisies. De provincie koos er tot voor kort voor, om dit op basis van consensus te doen. De provincie kiest nu echter voor het opstellen van een verordening (zie volgende subparagraaf), waardoor gemeenten op basis van het provinciaal belang gedwongen kunnen worden om de woningbouwprogrammering aan te passen aan de uitgangspunten van de provinciale woonvisie.

Eén van de uitgangspunten van de provinciale woonvisie voor de regio Maastricht en MergeIland is het zogenaamde "nulbeleid". Dit houdt in dat de woningvoorraad in deze regio (peildatum 01-01-2010) niet mag toenemen. Om een nieuwe woning aan de voorraad toe te voegen zal er één aan de voorraad onttrokken moeten worden. Dit kan door sloop of door een bestemmingswijziging (functieverandering) van een bestaande woning. Het onttrekken van een planologische woningbouwmogelijkheid als gevolg van een bestemmingsplanwijziging wordt in dit kader ook geaccepteerd.

Bij de ontwikkeling van nieuwe woningbouwinitiatieven dient men met dit beleid rekening te houden, omdat 'wonen' expliciet benoemd is als een provinciaal belang in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). Gelet op de voorraad woningbouwplannen in de regio Maastricht en MergeIland, zal deze voorraad vanwege het nulbeleid drastisch ingeperkt moeten worden. Kortom de woningbouwprogramma's dienen afgestemd te worden op de verwachte woningvraag met specifieke kwaliteiten.

De opgave voor de regio staat in het teken van vervangen en definitief onttrekken van woningen aan de voorraad. Er is sprake van een flinke transformatieopgave, waarin sloop zonder vervanging in toenemende mate aan de orde zal zijn.

Ingezet wordt op het programmatisch transformeren van de bestaande voorraad naar detoekomstige gewenste kwaliteiten en samenstelling. Voor de woningmarkt betekent dit een aanpassing van beleid, minder gericht op nieuwbouw: herstructurering voorop en nieuwbouw in dienst van de noodzakelijke transformatie van de woningvoorraad.

Onderhavige beheersverordening regelt uitsluitend de bestaande planologische situatie en voorziet niet in de mogelijkheid tot het ontwikkelen van één of meerdere nieuwe woningen. Hiermee wordt invulling gegeven aan het provinciaal beleid.

3.3.3 Verordening Wonen Zuid-Limburg en Beleidsregel Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg

Met name in Zuid-Limburg is zichtbaar dat de huidige woningvoorraad de werkelijke woningbehoefte ruimschoots overschrijdt. Bovendien is er in tal van bestemmingsplannen een planvoorraad vastgelegd, waarvan al zeker is dat daaraan geen behoefte meer bestaat. Verdere groei van de planvoorraad is overbodig. Het is de ambitie van de provincie om de woningmarkt weer zo ver mogelijk op orde te brengen. In dat kader hebben Provinciale Staten van Limburg op 21 juni 2013 de Provinciale Verordening Wonen Zuid-Limburg vastgesteld.

In de verordening is bepaald dat in Zuid-Limburg geen plannen (bestemmingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen of omgevingsvergunningen ter afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening) mogen worden vastgesteld voor het bouwen van nieuwe woningen (d.w.z. nieuwe bouwtitels voor woningen), tenzij die woningen voldoen aan door GS vast te stellen kwaliteitscriteria of het de toevoeging van maximaal één woning betreft.

Op 2 juli 2013 hebben Gedeputeerde Staten de beleidsregel Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg vastgesteld. Kortweg houdt de beleidsregel in dat er alleen nog nieuwe woningbouwplannen mogen worden gemaakt, als:

  • minimaal hetzelfde aantal woningen wordt gesloopt (tenzij sprake is van een herstructureringsproject waarbij al eerder sloop heeft plaatsgevonden of er sprake is van kwantitatieve toevoeging van woningen binnen een bestaand gebouw, waarbij de bebouwde oppervlakte met maximaal 10% mag toenemen), én
  • de woningen voldoen aan vier van de volgende zes kwaliteitscriteria:
    • 1. Het plan betreft een inbreidingslocatie, volledig gelegen binnen het bestaand bebouwd gebied.
    • 2. Het plan is voorzien van een gezamenlijke verklaring van de (woon)regiogemeenten, waarin staat dat het plan bijdraagt aan een versterking van de woonmilieus.
    • 3. Het plan is voorzien van een gezamenlijke verklaring van de (woon)regiogemeenten, waarin staat dat het plan bijdraagt aan kansrijke woningmarktsegmenten.
    • 4. Het plan is voorzien van een gezamenlijke verklaring van de (woon)regiogemeenten, waarin staat dat het aantal te realiseren woningen is opgenomen in de regionale woningbouwprogrammering.
    • 5. Het plan betreft een of meer van de volgende situaties:
      • a. een binnenstedelijk revitaliserings- of herstructureringsproject;
      • b. kwantitatieve toevoeging van woningen binnen een bestaand gebouw (met maximaal 10% toename van de bebouwde oppervlakte).
    • 6. Het schrappen van bestaande, harde plancapaciteit van kwantitatief minimaal hetzelfde aantal woningen als wordt toegevoegd door het nieuwe plan.
  • de verordening wonen Zuid-limburg is niet van toepassing indien het plan deel uitmaakt van de volgende projecten van strategisch belang:
    • 1. A2 en Belvedère (Maastricht);
    • 2. Zitterd Revisited (Sittard);
    • 3. Maankwartier (Heerlen).

Op de toevoeging van maximaal één woning is het verbod van toevoeging van nieuwe woningen aan de bestaande planvoorraad zoals aangegeven niet van toepassing. Deze uitzondering was nog niet opgenomen in de ontwerp-verordening. Als motivering hiervoor heeft de provincie aangegeven:

"De 'ondergrens' van de verordening is aangepast: één woning is nu vrijgesteld. Zogenaamde eenpitters vallen buiten de werking van de verordening en zijn daarom ook niet gebonden aan de kwaliteitscriteria."

"In het toestaan van 1 woning (als onderdeel van de verordening) geven Provinciale Staten gemeenten en initiatiefnemers enige flexibiliteit. Ook beogen PS hiermee te voorkomen dat kleine, langer lopende (vaak particuliere) initiatieven onevenredig zwaar worden getroffen, doordat de verordening geen generiek overgangsrecht kan bevatten om snel effectief te kunnen zijn. Wij zijn van mening dat dit geen noemenswaardige negatieve invloed zal hebben op de uitgangspunten waarvoor we de verordening in het leven hebben geroepen. Wij houden er echter rekening mee dat op basis van POL 2014 in een volgende verordening een andere ondergrens noodzakelijk kan blijken te zijn, ook als die op 0 moet worden gesteld."

"Bezien vanuit het belang van de woningmarkt op de schaal van Zuid-Limburg wordt het toevoegen van één woning niet relevant genoeg geacht om daarop provinciale sturing d.m.v. de verordening van toepassing te laten zijn."

De provincie heeft naar aanleiding van vragen van de gemeente Meerssen aangegeven het toevoegen van één woning echt als uitzonderingssituatie te zien. Onderhavige beheersverordening regelt uitsluitend de bestaande planologische situatie en voorziet niet in de mogelijkheid tot het ontwikkelen van één of meerdere nieuwe woningen. Hiermee wordt invulling gegeven aan het provinciaal beleid.

3.3.4 POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering

Enerzijds is in Limburg sprake van een krimpende bevolking (met name Zuid - Limburg), welke van negatieve invloed is op de woningvoorraadontwikkeling. Anderzijds is de ontwikkeling van grotere aantallen woningen in het landelijke gebied ook nog nodig (met name Noord- en Midden - Limburg). Daarbij is in het laatste geval het streven om nieuwe ontwikkelingen in combinatie met (en ter financiering van) het versterken van natuur en landschap, watersystemen of infrastructuur mogelijk te maken.

Dit levert voldoende aanleiding tot het vaststellen van de POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering, waarmee tevens POL2006 partieel is gewijzigd. Door de verschillen binnen de provincie is gekozen voor een regionale aanpak wat betreft gebiedsontwikkeling.

Tegen de achtergrond van de te verwachten afname van de woningvoorraad (met ca. 16.000 woningen) in Zuid-Limburg, wordt in Zuid-Limburg geen ruimte meer geboden aan ontwikkeling van uitleglocaties buiten de contour. Binnen het Nationaal Landschap Zuid-Limburg kunnen buiten de contouren van de plattelandskernen én buiten de Rijksbufferzones in de periode 2010-2030 nog slechts op beperkte schaal woningen worden ingezet in bestaande linten of clusters, voor hergebruik van vrijkomende (agrarische of niet-agrarische) bebouwing, nieuwe landgoederen of ten behoeve van verplaatsing van intensieve veehouderijen.

Bij plattelandskernen in Noord- en Midden-Limburg ziet de provincie wel nog mogelijkhe-den voor uitleglocaties buiten, maar wel aangrenzend aan de contour. Ook hier blijft wel de

voorkeur bestaan voor inbreiding (toepassing SER-ladder). De SER-ladder gaat uit van het volgende:

  • 1. Gebruik de ruimte die reeds beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering beschikbaar gemaakt kan worden.
  • 2. Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.
  • 3. Indien het voorgaande onvoldoende soelaas biedt, is de optie van uitbreiding van het ruimtegebruik aan de orde. Daarbij dienen de verschillende relevante waarden en belangen goed te worden afgewogen in een gebiedsgerichte aanpak. Door een zorgvuldige keuze van de locatie van 'rode' functies en door investeringen in kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte moet worden verzekerd dat het meerdere ruimtegebruik voor wonen, bedrijventerreinen of infrastructuur de kwaliteit van natuur en landschap respecteert en waar mogelijk versterkt.

Voor nieuwe op zichzelf staande clusters van bebouwing buiten de contour geldt een "nee, tenzij"-benadering. Voor dergelijke clusters wordt alleen kans gezien als onderdeel van een gebiedsontwikkeling die leidt tot een integrale versterking van de kwaliteit van het landelijk gebied. Deze POLaanvulling vormt het kader voor het Limburgs Kwaliteitsmenu.

In de gemeente Meerssen is rondom de volgende kernen een rode contour getrokken:

  • a. Meerssen, Rothem en Weert;
  • b. Bunde, exclusief Kasen;
  • c. Geulle, exclusief Moorveld, Brommelen en de andere linten;
  • d. Ulestraten, exclusief Schietecoven.

Onderhavige beheersverordening voorziet niet in grootschalige ontwikkelingen van nieuwe woongebieden en maakt tevens de bouw van nieuwe woningen niet mogelijk.

3.3.5 POL-herziening op onderdelen EHS

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0006.png"

Op het gebied van natuur en landschap is het POL2006 tussentijds bijgesteld. Met name de doorwerking van de Nota Ruimte maakte dit noodzakelijk. De POL-herziening op onderdelen EHS stemt de ecologische hoofdstructuur op provinciaal niveau af op die op rijksniveau en voegt daaraan toe de Provinciale Ontwikkelingsruimte Groen (POG). De EHS wordt als onderdeel van de POL-herziening EHS nauwkeuriger begrensd, dat vooral voor plantoetsing een verduidelijking betekent. De EHS uit de POL-herziening geldt hierbij als nadere detaillering van de globaal begrensde EHS uit de Nota Ruimte. Daarnaast vergroot het door differentiatie van het beschermingsregime, in met name de POG, de mogelijkheid van maatwerk bij ruimtelijke ontwikkelingen. In mindere mate geldt dit ook voor delen van de EHS.

In onderhavige beheersverordening zijn bestaande natuurgebieden binnen de EHS en POG bestemd als Natuur. Bij ontwikkelingen die binnenplans mogelijk zijn (afwijking), is gewaarborgd dat met de belangen van de EHS rekening moet worden gehouden.

3.3.6 Heuvelland: waardevol regionaal landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0007.png"

Belangrijkste uitgangspunt voor de provincie Limburg is instandhouding van het landschap van het Heuvelland in Zuid-Limburg. De provincie wil hier komen tot een meer extensieve vorm van landbouw, met daarnaast ruimte voor vergrote of nieuwe natuurgebieden rond meanderende beken en voor kleinschalige vormen van toerisme en recreatie. Uitbreiding van de kernen voor wonen en werken wordt beperkt tot het contourenbeleid.

In de Landschapsvisie Zuid-Limburg zijn voorstellen uitgewerkt om de bijzondere kwaliteiten van het Zuid-Limburgse landschap te versterken als basis voor toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied.

Kern van de landschapsvisie is een groen raamwerk, bestaande uit dalen, steile hellingen en beplantingen rondom de dorpen. Dit raamwerk accentueert de natuurlijke en cultuurhis-torische structuur van het landschap, biedt ruimte voor natuurontwikkeling en recreatie en verschaft de cultuurhistorische objecten een duurzaam ruimtelijk kader.

De landschapsvisie omvat:

  • a. een analyse van de kernkwaliteiten van het Zuid - Limburgse landschap en hun betekenis voor de inpassing van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen;
  • b. het ontwerp van een landschappelijk raamwerk voor de ontwikkeling van het landschap met concrete inrichtingsvoorstellen als typologische basis voor uitvoeringsplannen;
  • c. gedetailleerde uitwerking van drie voorbeeldgebieden.

In de landschapsvisie worden drie kernkwaliteiten onderkend:

  • a. Reliëf: het kenmerkende patroon van relatief hoog gelegen plateaus en terrassen, laag gelegen dalen en tussenliggende meer of minder steile hellingen, ontstaan door de eroderende werking van de Maas en haar zijrivieren.
  • b. Cultuurhistorie: de historische landschapsstructuur met een grote rijkdom aan cultuur-historische landschapselementen: kastelen, buitenplaatsen en watermolens (macht, rijkdom), landbouwhistorische relicten in en rondom de dorpen en gehuchten, relicten van grondstoffenwinning en (weg-)kruisen, kapellen, kerktorens en kloosters (Rooms-katholieke kerk).
  • c. Afwisseling open - besloten en het groene karakter: de samenhang tussen natuurlijke omstandigheden en occupatie is bepalend voor de afwisseling van zeer open naar besloten en het groene karakter, die het Zuid - Limburgse landschap kenmerken.

De landschapsvisie stelt voor de natuurlijke en cultuurhistorische structuur te versterken en de kenmerkende verschillen tussen plateaus en dalen te vergroten door vernatting van de dalbodems, beplanting van de dalassen, uitbreiding van de natuurlijke begroeiing op de steile hellingen en aanleg van dorpsrandbeplantingen. Steile hellingen, dalen en dorpsranden vormen een duurzaam landschappelijk raamwerk, dat het landschap ordent en de cultuurhistorische elementen een samenhangende groene context verschaft.

Voor het behoud van de meest kwetsbare kwaliteiten van het landschap zijn criteria voor de locatie en landschappelijke vormgeving van nieuwe ontwikkelingen nodig. Voor de verstedelijking betekent dit:

  • a. uitbreiding van de stedelijke bebouwing zoveel mogelijk koppelen aan de bestaande stedelijke concentraties en de hoofdinfrastructuur;
  • b. waar het rurale karakter van het landschap nog relatief ongestoord is en de dorpen en gehuchten niet door recente groei zijn beïnvloed, nieuwbouw tot het uiterste beperken;
  • c. met het oog op behoud van de openheid en beperking van het visuele effect op de omgeving, bebouwing van de hoogste delen van de plateaus vermijden;
  • d. de relatief laag gelegen terrassen en de flauwe lösshellingen onder in de dalwanden komen als eerste in aanmerking voor verdere verstedelijking. De relatief lage ligging betekent dat de visuele invloedssfeer van de verstedelijking beperkt blijft.

Voor de recreatie geldt in zekere zin hetzelfde als voor de verstedelijking. Het verdient aanbeveling de ontwikkeling van kleinschalige verblijfsaccommodatie zo veel mogelijk in bestaande bebouwing te situeren, opgenomen in de dorpsrandbeplanting of binnen de erfbeplanting van solitaire hoeves. Het plaatsen van tenten en caravans in een open terrein doet ernstig afbreuk aan het groene karakter van het landschap en is dus ongewenst.

Het landschappelijk raamwerk en een zorgvuldig op de kernkwaliteiten afgestemde inpassing van nieuwe functies maken het mogelijk behoud en ontwikkeling duurzaam te doen samengaan.

3.3.7 Provinciaal Natuurbeheerplan

In het Provinciaal Natuurbeheerplan staan de provinciale doelstellingen ten aanzien van natuur en landschap geformuleerd ten behoeve van het bieden van een kader voor de uitvoering van de Subsidieregeling Natuur en Landschapsbeheer (SNL). Daarnaast dient het Natuurbeheerplan als stimulans voor overheden, organisaties, ondernemers en particulieren bij de realisatie van provinciale doelstellingen ten aanzien van natuur en landschap.

De subsidiemogelijkheden worden in het Provinciaal Natuurbeheerplan weergegeven door middel van een tweetal kaarten, de zogenaamde 'Beheertypenkaart' en de 'Ambitiekaart'. De subsidiemogelijkheden zijn onderverdeeld in drie hoofdcategorieën te weten Natuurbeheer, Agrarisch Natuurbeheer en Landschapsbeheer. Onder natuurbeheer wordt verstaan het beheer van natuurgebieden, dat wil zeggen gebieden waar natuur(ontwikkeling) de primaire doelstelling is. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in twee subcategorieën: bestaande natuur (natuur aanwezig) en nieuwe natuur (natuurontwikkeling).

 

Agrarisch natuurbeheer is het natuurbeheer op agrarische grond. De bestemming van deze gronden blijft agrarisch. Hierbij gaat het met name om een extensievere wijze van bewerken waarbij beperkingen gelden ten aanzien van bemesting/beweiding en chemische bestrijding.

Landschapsbeheer richt zich op de aanleg (inrichting) en het beheer van landschapselementen. In het Natuurbeheerplan zijn gebieden aanwezen waar de ontwikkeling van het landschap, en hiermee de aanleg en het beheer van landschapselementen, prioriteit heeft.

In onderhavige beheersverordening is de aanleg van nieuwe natuur en van landschapselementen binnen de bestemmingen Agrarisch en Agrarisch met waarden mogelijk gemaakt. Nieuwe natuur en landschapselementen worden na realisering ook van de beschermende regeling voorzien, zoals die ook op al bestaande natuur en landschapselementen van toepassing is (dubbelbestemming).

3.3.8 Natuur- en Landschapsbeheer 2010-2020

Het ruimtelijk beleid ten aanzien van natuur en landschap is in het POL vastgelegd door middel van de POL-herziening op onderdelen EHS en de POL-aanpassing Nationaal Landschap. De nota Natuur- en Landschapsbeheer heeft als doel kaders en lijnen aan te geven voor de inzet van de provinciale middelen voor natuur en landschapsbeheer en ILG-middelen (Investeringsbudget Landelijk Gebied) voor natuur en landschapsbeheer. Concreet betreft het de volgende doelen:

  • het uiterlijk per 2020 realiseren van een duurzame ecologische structuur;
  • het per 2020 realiseren van circa 50% van de natuurkwaliteitsdoelen;
  • behoud en herstel van tenminste enkele vitale en bestendige populaties van de prioritaire plant- en diersoorten;
  • het realiseren van de juiste randvoorwaarden voor de realisatie van een duurzame ecologische structuur;
  • het behouden van de voor het Limburgse landschap karakteristieke natuur- en landschapswaarden en landschapselementen;
  • het vergroten en versterken van de kennis en betrokkenheid van burgers en gemeenten.

Zie voor de betekenis voor onderhavige beheersverordening paragraaf 3.3.7.

3.3.9 Limburgs Kwaliteitsmenu

Het Limburgs Kwaliteitsmenu is een uitwerking van het kwaliteitsdeel uit het POL en de POL aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering. Zoals reeds aangegeven zijn de plattelandskernen in Zuid-Limburg voorzien van contouren. Via het Limburgs Kwaliteitsmenu wordt geen nieuwe of extra ruimte geboden voor ontwikkelingen buiten de contour.

Het ruimtelijk beleid is vastgelegd in het POL 2006. Daarin is ook aangegeven onder welke voorwaarden ruimte bestaat voor een aantal ontwikkelingen. Een belangrijke voorwaarde is dat een eventuele ontwikkeling moet leiden tot een compensatie van het verlies aan omgevingskwaliteit, resulterend in een verbetering van de kwaliteit van het buitengebied. De kwaliteitsbijdragen dragen bij aan de realisatie van de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG) of andere door de gemeente aan te geven omgevingskwaliteiten. Dit kwaliteitsmenu geeft aan hoe een ontwikkeling moet bijdragen aan kwaliteitsverbetering.

Doel van het Limburgs Kwaliteitsmenu is om gemeenten en provincie een instrumentarium in handen te geven om noodzakelijke of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met gewenste kwaliteitsverbetering van datzelfde buitengebied. Om dit doel te bereiken dienen gemeenten het kwaliteitsmenu op gemeentelijk niveau uit te werken en in het gemeentelijke beleid, de structuurvisie, vast te leggen. De gemeente Meerssen heeft een dergelijke structuurvisie opgesteld.

3.3.10 Cultuurhistorische Waardenkaart

De provincie Limburg hecht veel waarde aan haar grote schat aan cultuurhistorie. Daarom heeft de provincie het initiatief genomen om het archeologisch, bouwhistorisch, en de historische geografie te inventariseren, en voor de hele provincie Limburg te presenteren. Het resultaat van deze inventarisatie is de Cultuurhistorische Waardenkaart Limburg. De inventarisatiegegevens van de Cultuurhistorische Waardenkaart hebben een informatieve- en signaleringsfunctie, en maken de informatie zichtbaar die momenteel voorhanden is over de Limburgse cultuurhistorie.

De Cultuurhistorische Waardenkaart bestaat uit de volgende onderwerpen: archeologie, bouwkunde en historische geografie. De gemeente Meerssen heeft de archeologische en cultuurhistorische waarden binnen de gemeente verder uitgewerkt in de Nota Archeologie-beleid gemeente Meerssen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0008.png"

Archeologie

De archeologische verwachtingswaarden binnen het plangebied lopen uiteen van geen archeologische verwachting tot zeer hoge archeologische waarden. Het grootste gedeelte van het plangebied heeft een middelhoge verwachtingswaarde. Daarnaast zijn diverse archeologische monumenten, c.q. AMK-terreinen conform de landelijke archeologische monumentenkaart (zoals de Onderste Herkenberg) en is een Provinciaal Archeologisch Aandachtsgebied binnen het plangebied aanwezig.

Een deel van de AMK-terreinen is reeds beschermd ex artikel 6 (of 4) van de Monumen-tenwet 1988. De archeologische aandachtsgebieden zijn door de provincie aangewezen. Deze gebieden zijn representatieve en relatief gave delen van de verschillende Limburgse cultuurlandschappen met een groot potentieel aan archeologische waarden. De Provincie wil zich inzetten voor het behoud en onderzoek van de archeologische waarden in deze erfgoedlandschappen, die van provinciaal belang worden geacht.

Mochten zich nieuwe (kleinschalige) ontwikkelingen voordoen binnen het besluitgebied, dan biedt de beleidskaart van de gemeente Meerssen uitsluitsel over het feit of archeologisch onderzoek vereist is alvorens de geplande ontwikkeling doorgang kan vinden. In de beheersverordening zijn nieuwe ontwikkelingen overigens alleen (indirect) mogelijk door middel van een omgevingsvergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0009.png" Bouwkunde

Wat betreft bouwkundige elementen zijn binnen de kernen van de gemeente Meerssen diverse waardevolle elementen aangegeven. Het gaat om beelden, kapellen, kruisen, Monumenten inventarisatie project (MIP-objecten) en Rijksmonumenten. De meeste van deze waardevolle elementen liggen binnen de dorpskernen.

Voor zover deze elementen niet reeds beschermd zijn door de Monumentenwet of andere wettelijke regelingen, zijn deze in onderhavig beheersverordening nader aangeduid en voorzien van een beschermende regeling.

Historische geografie

Cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn verspreid over het besluitgebied aanwezig. Het gaat zowel om vlakelementen (verkavelingspatronen, landschappen) als om lijnelementen (wegen, kanalen) en puntelementen (hoeves, wegkruizen). Het besluitgebied is volledig in cultuur gebracht. Rondom de kernen zijn met name bouwland en grasland gelegen. Op de hellingen ligt bos, heide en woeste gronden. De beheersverordening voorziet niet in aantasting van historisch-geografisch waardevolle elementen.

3.3.11 Provinciaal Verkeers- en vervoersplan

Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) van de provincie Limburg is gericht op het beleid ten aanzien van mobiliteit en de bijbehorende netwerken. Met betrekking tot de ruimtelijke ordening is met name één begrip erg belangrijk als het gaat om mobiliteit, te weten bereikbaarheid. Voor stadsregio's in Limburg, zoals Maastricht/Zuidelijk Maasdal, is het dan ook erg belangrijk om de bereikbaarheid te waarborgen. De corridors zoals benoemd in perspectief P7 (in dit geval de A2 en de A76) zorgen voor een goede bereikbaarheid van deze regio's door deze aan te sluiten op internationale infrastructurele netwerken.

Het is belangrijk om bij gebiedsontwikkeling al in een vroeg stadium in beeld te brengen wat de consequenties zijn voor de mobiliteit, de bestaande verkeersstructuur en het parkeren. Aangezien de beheersverordening niet uit zal gaan van grootschalige nieuwe (gebieds)ontwikkelingen, zijn voor de genoemde verkeersaspecten geen consequenties te verwachten.

3.3.12 Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is een aanvulling op het POL2006, met als doel een herijking en uitwerking van het waterbeleid uit het POL2006, op basis van de vernieuwde Europese en nationale kaders (de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de integrale Waterwet). Het waterplan heeft een doorlooptijd van zes jaar, parallel aan de looptijd van het Stroomgebiedbeheerplan Maas.

Het Provinciaal Waterplan kan worden gezien als een regionaal waterplan, zoals omschreven in de Waterwet en een op zichzelf staande structuurvisie op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat specifieke ambities en beleidsregels gericht op de doorwerking en uitvoering van waterbeleid. De strategische doelen zijn:

  • herstel sponswerking: het voorkomen van wateroverlast en watertekort in het regionale watersysteem, anticiperend op veranderende klimatologische omstandigheden;
  • herstel van de natte natuur: het bereiken van ecologisch gezonde watersystemen en grondwaterafhankelijke natuur
  • schoon water: het bereiken van een goede chemische kwaliteit voor water en sediment;
  • een duurzame watervoorziening: het beschermen van water voor menselijke consumptie, zodanig dat voldoende water van de vereiste kwaliteit via eenvoudige zuiveringstechnieken beschikbaar is;
  • een veilige Maas: het streven naar een acceptabel risico voor overstromingen in het rivierbed van de Maas.

Voor het plangebied zijn al deze vijf doelen van belang. De natuurlijke waarden van de natte natuurgebieden en de waardevolle beekdalen zijn in onderhavige beheersverordening beschermd worden. Ook de kwaliteit van het aanwezige water (al dan niet bestemd voor consumptie) zal worden gewaarborgd.

3.3.13 Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen

Bij besluit van 13 december 2011 hebben Gedeputeerde Staten van Limburg de 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen 2011' vastgesteld. Deze beleidsregel richt zich op de specifieke condities en voorwaarden waaronder teeltondersteunende voorzieningen in het buitengebied opgericht mogen worden. Teeltondersteunende voorzieningen zijn voorzieningen/constructies inclusief containervelden die in de land- en tuinbouw gebruikt worden met als doel het gewas te forceren tot meer groei en of de oogst te spreiden.

Permanente teeltondersteunende voorzieningen moeten binnen het bouwvlak van de van de bestemming 'agrarisch bedrijf' opgericht worden, uitgezonderd containervelden en hagelnetten. Voor zover tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen niet binnen het bestaande bouwvlak van de bestemming 'agrarisch bedrijf' opgericht kunnen worden, kan voor deze vormen van teeltondersteunende voorzieningen de bestemming 'agrarisch bedrijf' uitgebreid worden. Hagelnetten mogen ook buiten de bestemming agrarisch bedrijf opgericht worden in een bestemming agrarisch of agrarisch met waarden. Bij uitbreiding van de bestemming 'agrarisch bedrijf' dient een afweging volgens het Limburgs Kwaliteitsmenu gemaakt te worden.

Verder is het oprichten van tijdelijke en permanente teeltondersteunende voorzieningen niet toegestaan in de beekdalen (POL-kaart 4c), in het stroomvoerend en bergend regime volgens "Bijlage 1: Kaartbladen bij Beleidsregels grote rivieren" en niet op hellingen 4% volgens de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen. Het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen in Zuid-Limburg in hellingen < 4% is mogelijk mits dit niet ten koste gaat van de karakteristieke openheid van de plateaus. Bij de beoordeling hiervan is de Landschapsvisie Zuid-Limburg een hulpmiddel.

Omdat een deel van het besluitgebied, met name bij Geulle, kan worden aangemerkt als buitengebied is de beleidsregel integraal opgenomen in onderhavige beheersverordening.

3.3.14 POL-aanvulling nieuwe Wro

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Daarmee is veel veranderd in de juridische infrastructuur van de ruimtelijke ordening (andere verhoudingen tussen overheden, beperkte en andere doorwerkingsmogelijkheden, nieuw en verbeterde uitvoeringsinstrumenten en andere en snellere procedures). Deze POL-aanvulling is bedoeld om de uitvoering van het provinciaal ruimtelijk beleid op deze veran-deringen aan te passen. Vanaf 2003 heeft de provincie zich voorbereid op de inwerking-treding van de nieuwe Wro via het programma Heroriëntatie RO 2004 - 2007. Zodoende is er een praktijk ontwikkeld die niet alleen aansluit bij de nieuwe wet, maar die ook succesvol is gebleken. Het uitgangspunt bij de aanpassingen aan de Wro zal daarom zijn dat de ontwikkelde praktijk ook na 1 juli 2008 waar mogelijk en versterkt wordt voortgezet.

Met elke gemeente worden jaarlijks afspraken maken over de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen waarbij de provincie betrokken is. Die afspraken betreffen vooral de aanpassing van bestemmingsplannen en structuurvisies in verband met onder meer:

  • de provinciale speerpunten die nog niet voldoende zijn opgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen;
  • projecten waarin provincie en gemeenten samenwerken, al dan niet voortkomend uit de grote gebiedsontwikkelingen;
  • de uitvoering van nieuw provinciaal beleid.

Met de gemeente Meerssen zijn in april 2009 afspraken gemaakt over de speerpunten. Deze hebben ook betrekking op het besluitgebied. De gemeente zal de volgende onderdelen van de beheersverordening die het besluitgebied omvatten herzien:

  • het opnemen van de beleidsuitgangspunten van het bundelingsprincipe (stedelijke dynamiek en contourenbeleid);
  • aanduiden begrenzing van de stadsregio's (stedelijke dynamiek) en de contouren rondom plattelandskernen;
  • het opnemen van de beleidsuitgangspunten en aanduidingen Nationaal Landschap en Rijksbufferzone;
  • het op de juiste wijze begrenzen en bestemmen van de Ecologische Hoofdstructuur (POL perspectief 1) en Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POL perspectief 2);
  • het aanduiden en op de juiste wijze bestemmen van SEF-beken en beschermingszones langs primaire oppervlaktewateren, meanderzones en inundatiegebieden;
  • het koppelen van de BOM+ systematiek aan nieuwvestiging, uitbreiding en/of aanpassing van de agrarische bouwkavel/bestaande bebouwing;
  • in nader overleg opnemen van het provinciaal archeologisch aandachtsgebied.

Achtergrond is dat zaken die een acute bedreiging van één of meer van de provinciale belangen inhouden, het eerste worden opgepakt. De afspraken zijn vastgelegd in een bestuursakkoord, dat de Afsprakenkaders ruimtelijke plannen wordt genoemd. Deze Afsprakenkaders bevatten een jaarlijks op te stellen programma over de in dat jaar uit te voeren acties die voortvloeien uit de genoemde onderwerpen.

3.3.15 Handreiking Ruimtelijke ontwikkeling Limburg

Als antwoord op de behoefte aan dynamiek die de huidige samenleving kenmerkt, is de provincie Limburg de weg ingeslagen van een meer ontwikkelingsgerichte aansturing, om binnen de provinciale beleidskaders te komen tot meer slagvaardigheid en kwaliteit van de ruimtelijke ordening.

De Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg (januari 2007) is een hulpmiddel voor gemeenten bij het toepassen van enige beleidsvrijheid. Daarnaast wordt de Handreiking gebruikt voor de beoordeling van bestemmingsplannen en beheersverordeningen.

Ook in deze beheersverordening is de beleidsvrijheid zoals geboden en beschreven in de Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg door de provincie Limburg als inspiratiebron voor gebiedsafbakening en regelgeving gebruikt.

3.3.16 Visie Gebiedsontwikkeling Maastricht\Meerssen\Valkenburg, Eén groene weldadige stad

De Provincie Limburg heeft in samenwerking met de gemeenten Maastricht, Meerssen en Valkenburg aan de Geul de Gebiedsontwikkeling Maastricht\Meerssen\Valkenburg opgesteld ter versterking van de vrijetijdseconomie. Momenteel wordt nog samengewerkt aan het opstellen van een gezamenlijk routenetwerk en aan de Landgoederenzone.

De gebiedsontwikkeling bestrijkt het gebied tussen de gemeenten Valkenburg, Meerssen en Maastricht met het stroomdal van de Geul als centrale as. Het plangebied is van grote landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Het brede en diep uitgeslepen beekdal is voor Nederland uniek. Tussen de stedelijke kernen Maastricht, Meerssen en Valkenburg een kleinschalig, rijk cultuurlandschap aan, met parken, vijvers, vochtige beekbossen, los lopende grote grazers, steile hellingbossen, een oude mergelgroeve, open velden en weides en bebouwing met een vaak monumentaal karakter (kastelen, landgoederen). Het gebied kent een bundeling van infrastructuur: de twee autosnelwegen A2 en A79, provinciale wegen en spoorlijnen. Deze infrastructuur biedt mogelijkheden, maar heeft ook geleid tot versnippering en verrommeling. De grote potentie van het gebied is daardoor niet optimaal benut.

In 2020 is Maastricht\Meerssen\Valkenburg één groene weldadige stad waar zowel inwoners als de veeleisende bezoeker een spannend mengsel van cultuur, natuur, historie, wellness, zorg en gastronomie proeven. Rust en dynamiek wisselen elkaar op speelse wijze af. Hierdoor verblijven bezoekers er straks langer dan nu en besteden zij meer.

De visie van de gebiedsontwikkeling wordt beschreven in het visiedocument 'Eén groene weldadige stad - gebiedsontwikkeling Maastricht\Meerssen\Valkenburg'. Een belangrijk doel is de identiteit van het gebied rondom het Geuldal naar een hoger (internationaal) niveau te brengen. De vrijetijdseconomie (zowel bewoners als toeristen) is daarbij de focus.

De visie is gefundeerd op 7 thema's, waarbij met name de eerste drie de speerpunten vormen:

  • Wellness & Leisure;
  • (Semi-) Zakelijk toerisme;
  • Zorg & Hospitality;
  • (Hoogwaardige) Zakelijke dienstverlening;
  • Slowfood & Gastronomie;
  • Bereikbaarheid;
  • Landschap & Cultuurhistorie.

Aan de thema's zijn tal van projecten gekoppeld die zullen bijdragen aan de realisatie van de doelstellingen van de Gebiedsontwikkeling Maastricht\Meerssen\Valkenburg. Integrale gebiedsontwikkeling levert meer op dan de som van de individuele projecten. Bij gebiedsontwikkeling gaat het om samenhang. Maastricht, Meerssen en Valkenburg willen de versnippering in ruimte en economie opheffen door het duurzaam vervlechten en benutten van elkaars kwaliteiten.

Ook in Meerssen doen zich kansen voor op en rond het Geul-eiland. Op deelterreinen en -locaties zijn volop plannen in ontwikkeling die idealiter in samenhang worden uitgevoerd. De aantrekkingskracht van het Meerssense Geuldal ligt in de cultuurhistorische waarde van de villa's, de landschappelijke waarde van de landgoederen en het pure en ruige karakter van de natuur. Gecombineerd met het centrum van Meerssen levert dit bijzondere kansen om in te spelen op de toenemende belangstelling voor echte voeding, bewust en gezond leven en genieten. Het eiland in de Geul, direct ten zuiden van het historische centrum van Meerssen, vormt de schakel tussen Geuldal en het centrum van Meerssen en geeft invulling aan deze bijzondere kansen en vormt één van de Poorten naar het City Park. Onder het thema 'Puur genieten in sfeervol Meerssen' kunnen diverse eigentijdse producten worden ontwikkeld die zullen bijdragen aan een groter onderscheidend vermogen van en een betere concurrentiepositie voor het gebied tussen Maastricht en Valkenburg.

3.3.17 Regionale Woonvisie Maastricht en Mergelland

De Regionale Woonvisie Maastricht en Mergelland is, op verzoek van de provincie Limburg, geactualiseerd en op 4 oktober 2012 door de gemeenteraad van Meerssen vastgesteld. Zoals reeds aangegeven staat de opgave voor de regio in het teken van vervangen en definitief onttrekken van woningen aan de voorraad. Er is sprake van een flinke transformatieopgave, waarin sloop zonder vervanging in toenemende mate aan de orde is.

In de regionale woonvisie komt de overmaat aan woningbouwplannen van alle gemeenten, afgezet tegen de verwachte vraag, duidelijk naar voren. Een gezonde woningmarkt voor zowel de bestaande woningen als de nieuwbouw is gebaat bij een evenwichtige en regionaal complementaire woningbouwprogrammering, kwalitatief en kwantitatief. Zonder evenwicht tussen vraag en aanbod dreigen leegstand, onverkoopbaarheid en verloedering met alle gevolgen van dien voor de leefbaarheid van dorpen en wijken. Bovendien is het in het belang van alle gemeenten om door middel van eigen regionaal en lokaal beleid de woningbouwplanning in eigen hand te houden en provinciaal ingrijpen te voorkomen.

De woningmarkt staat er volledig anders voor dan enkele jaren geleden. De financiële crisis, de demografische ontwikkelingen en gewijzigd overheidsbeleid hebben bijgedragen aan een groeiende mismatch tussen vraag en aanbod. De trend voor wat betreft demografische teruggang voor Zuid-Limburg zet zich door: krimp, vergrijzing, ontgroening, verdunning van huishoudens. Een vitale woningmarkt en waardevastheid zijn van wezenlijk belang voor de leefbaarheid, aantrekkelijkheid en vitaliteit van stad en regio. Alleen gezamenlijk kan de regio Maastricht en MergeIland de juiste variatie aan woonmilieus bieden.

Het toevoegen van woningen zal dan ook onvermijdelijk gevolgen hebben voor de afzetbaarheid van de bestaande voorraad. De rekening van deze problemen zal uiteindelijk als een boemerang via de burger weer bij de gemeentelijke instanties terechtkomen.

Daarnaast zet provincie Limburg in op een saldo nul benadering voor toevoeging van woningen: 1 erbij = 1 eraf. Dit vraagt om een eenduidige en doortastende regierol van met name lokale overheden. Dit is dan ook doorvertaald, hoewel in de vastgestelde Verordening Wonen Zuid-Limburg in aanvulling op het eerdere ontwerp van die verordening inmiddels is vastgelegd dat het toevoegen van 'maximaal één woning' wel toegestaan is.

Bureau ABF heeft op basis van gegevens uit 2010 per gemeente het consumentengerichte programma berekend, dat wil zeggen het woningbouwprogramma dat qua aanbod zou passen bij de te verwachten vraag. Uit de confrontatie met de daadwerkelijke gemeentelijke plannen op dat moment blijkt, dat de gemeenten gezamenlijk circa 1.340 woningen zouden kunnen toevoegen in de periode tot 2015 (peildatum 2010) en dat daarna een netto sloop zou moeten worden gerealiseerd van 475 woningen (2015-2020). Over de gehele periode betekent dit "marktruimte" van minder dan 900 woningen toevoeging, mits in de juiste woonmilieus en de juiste kwaliteit op de juiste plaats. Hiertegenover stond een planvoorraad van 4.000 woningen, waarvan een groot deel harde plannen.

In 2011 heeft een opschoonactie van de regionale woningbouwprogramma's plaatsgevonden. Door deze regionale herprogrammering is de regionale plancapaciteit teruggebracht naar netto 3.000 woningen. Wanneer dit wordt afgezet tegen de hiervoor genoemde 900 woningen is dit nog altijd fors meer. Bureau ABF geeft aan dat elke woning die er meer wordt gebouwd de woningmarkt verstoort en dus negatieve gevolgen heeft voor de bestaande voorraad in de eigen gemeente (bijvoorbeeld in een andere dorpskern of wijk) en/of in een andere gemeente. Dat wil zeggen overaanbod, leegstand, waardedaling en leefbaarheidproblemen.

Onderhavige beheersverordening regelt uitsluitend de bestaande planologische situatie en voorziet niet in de mogelijkheid tot het ontwikkelen van één of meerdere nieuwe woningen.

3.3.18 Regionale woningbouwprogramma

Als uitwerking van de Regionale Woonvisie hebben burgemeester en wethouders van Meerssen het woningbouwprogramma 2013-2017 vastgesteld. Daarin is bekeken hoe overeenkomstig de Regionale Woonvisie, het bouwprogramma (plancapaciteit) kan worden teruggebracht. Niet benutte bouwvergunningen worden ingetrokken. Tevens zal worden onderzocht of woningbouwtitels kunnen worden wegbestemd zonder planschadekosten.

Onderhavige beheersverordening regelt uitsluitend de bestaande planologische situatie en voorziet niet in de mogelijkheid tot het ontwikkelen van één of meerdere nieuwe woningen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Meerssen 2020

In de 'Toekomstvisie, gemeente Meerssen 2020' (vastgesteld d.d. 15 oktober 2009) wordt een beeld geschetst van wat de gemeente in de komende 10 tot 15 jaar wil betekenen voor de inwoners van de gemeente zelf en voor de regio.


De gemeentelijke toekomstvisie heeft de volgende doelstellingen:

  • een afgewogen en aansprekend antwoord geven op de vraag hoe de burgers van deze gemeente een prettig woon-, werk- en leefklimaat kan worden geboden;
  • inspelen op de behoefte aan een samenhangend beleid op gemeentelijke aandachtsgebieden;
  • antwoord geven op veranderingen en nieuwe ontwikkelingen in de samenleving;
  • reageren op regionale vraagstukken en beleid van rijk en provincie;
  • zorgen dat Meerssen bij de tijd blijft.


Deze toekomstvisie is een herijking van de toekomstvisie uit 2004. De herijking van de toekomstvisie laat dan ook duidelijke keuzes zien. Meerssen wil met nadruk een woon- en leefgemeente zijn en zet in op het behoud van haar vitale leefkernen en een landelijke en rustige woonomgeving.


De gemeente Meerssen ambieert een woongemeente te zijn met een landelijk karakter. Deze kernwaarden zijn leidend in de visie van de gemeente op de integrale inrichting van haar fysieke, maatschappelijke en economische ruimte. De missie luidt als volgt: 'Meers-sen streeft naar een kwalitatieve versterking van het woon- en leefklimaat, respectievelijk van het landelijke karakter van de gemeente'. De ambities zijn daarmee gedefinieerd. Het streven naar hoogwaardig wonen en leven in de gemeente Meerssen bepaalt de inhoud van de gemeentelijke beleidsdomeinen. De woongemeente Meerssen is niet alleen duidelijk in wat zij wil bereiken, maar maakt ook duidelijk wat zij niet wil, waar ze zich niet op concentreert en waarvan zij afziet.


Ruimte

De fysieke ruimte van de gemeente Meerssen moet hoogwaardig zijn. De natuur, de gebouwen en de wegen zijn het tastbare decor en directe ondersteuning van een hoge kwaliteit van leven. De gemeente Meerssen moet bij voorkeur na afstemming met de overige Heuvellandgemeenten en onafhankelijk van de keuzen van die gemeenten in de regio fysiek groener, rustiger, schoner en beter onderhouden zijn. Het landschappelijke natuur-schoon dient in dat opzicht de aantrekkelijkheid van de woonomgeving. Verkeer - en vervoersmaatregelen zijn er voor alles op gericht de gemeente naar binnen toe zo rustig en verkeersarm te houden als maar mogelijk is, maar naar buiten toe goed te ontsluiten.


Woonprojecten in de gemeente Meerssen hebben tot doel de gemeente een kwaliteitsimpuls te geven. Daarom (en om het wonen aantrekkelijk te houden voor een ouder wordende bevolking) verbindt de gemeente steeds wonen, zorg en welzijn met elkaar. Het sociale leven, cruciaal voor woongemeente Meerssen, dient door de fysieke inrichting te worden ondersteund. Naast nieuwbouw doet de gemeente het nodige aan herstructurering van woningen die niet meer voldoen.


De gemeente dient ook, meer dan regionaal gemiddeld, te investeren in het behoud en onderhoud van gebouwen en terreinen voor het sport - en verenigingsleven. De ruimte voor economische bedrijvigheid is in de woongemeente Meerssen letterlijk beperkt. Meerssen is een woongemeente: geen werkgemeente! De fysieke inrichting faciliteert alleen de economische bedrijvigheid die gericht is op de kwaliteit van het wonen, bewonen en leven. De facilitering van de detailhandel en dan vooral in de woonkern Meerssen wordt fysiek zoveel als mogelijk ondersteund. Grootschalige economische bedrijvigheid is niet toegestaan en de bestaande kleine bedrijventerreinen worden niet uitgebreid.


Maatschappij

Van doorslaggevend belang voor een aantrekkelijke woongemeente zijn een bloeiend sociaal leven en een sterke sociale samenhang van haar kernen. De gemeente Meerssen investeert meer dan gemiddeld in de leefbaarheid van al haar kernen. Belangrijkste doel daarbinnen is behoud van voldoende, gespreide maatschappelijke voorzieningen voor de inwoners. De gemeente handhaaft kwalitatief hoogstaande zorgvoorzieningen, streeft naar een blijvend groot aanbod van sportverenigingen en vrijwilligersclubs en ambieert het voortbestaan van een zeer goed ontwikkeld cultureel en muzikaal verenigingsleven. Meerssen is een leefgemeente, geen slaapgemeente! Basisscholen zijn in de gemeente Meerssen voor iedere kern beschikbaar en dat moet zo blijven. Net als verenigingen zijn scholen de spil van vitale woonkernen. De aanwezigheid van een goed aangeschreven middelbare school en voldoende woon- en zorgvoorzieningen zijn voorwaarden voor een gemeente waarin veel verschillende oudere en jongere mensen samenwonen. Om die reden dient de gemeente kwetsbare groepen inwoners te verbinden met het reguliere maatschappelijke verkeer. Wonen in de gemeente Meerssen is niet alleen landschappelijk en groen, maar ook sociaal, menselijk en veilig. Het maatschappelijk beleid gaat dan ook hand in hand met het fysieke beleid. Aan het verenigingsleven, zorgvoorzieningen en scholen moet fysiek ruimte worden gegund in de gemeente. Voorop staat dat de vergrijzende en in aantal teruglopende bevolking zich in de gemeente Meerssen niet alleen fysiek, maar ook maatschappelijk thuis voelt. De vitaliteit van Meerssen als woongemeente kent een duidelijk economisch aspect. De maatschappelijke levendigheid van de gemeente komt ook tot uiting in het winkelbestand en de activiteiten die de detailhandel voor de Meerssense gemeenschap organiseert, met het centrum van Meerssen als concentratiegebied. De gemeente streeft actief naar versterking van de detailhandel.


Economie

De gemeente Meerssen ambieert een gemeente te zijn voor mensen die voornamelijk elders werken. Meerssen wil nadrukkelijk een woon- en leefgemeente zijn. De focus in het economisch beleid ligt daarom op de detailhandel omdat die aansluit bij de ambitie van de woongemeente Meerssen. De detailhandel heeft nadrukkelijk voorrang boven andere economische activiteiten. Grootschalige, industriële, logistieke bedrijvigheid past niet bij de gemeente Meerssen en vindt daar geen plaats. De woonkern Meerssen fungeert als centrum voor de gemeente en zal ook in de toekomst meer bedrijvigheid kennen dan de andere kernen. De gemeente streeft naar voldoende, verspreid liggende detailhandel maar onderkent daarin haar beperkingen. Door te zorgen voor een goede fysieke en sociale woonomgeving en enkele, goed bereikbare bedrijvenlocaties wil de gemeente aantrekkelijk blijven voor ondernemers. De bedrijventerreinen worden niet uitgebreid en zullen in de toekomst dus nauwelijks meer ruimte bieden. Bestaande bedrijventerreinen worden geherstructureerd om de terreinen efficiënter te benutten. Bovendien blijft de gemeente het regionale bedrijventerrein Maastricht Aachen Airport (MAA) ondersteunen. De gemeente Meerssen streeft bewust naar een betere benutting van haar toeristisch-recreatieve potenties en kiest voor extensieve dagrecreatie gericht op kwaliteitstoerisme en niet op massa-toerisme. Het aantal overnachtingsmogelijkheden zal in de gemeente Meerssen per definitie beperkt zijn.


In de beheersverordening worden de bestaande centrum- en parkeervoorzieningen, (volumineuze) detailhandelsvestigingen, horecagelegenheden, maatschappelijke voorzieningen en woongebieden opnieuw vastgelegd met een beperkte mate van onderlinge uitwisselbaarheid binnen de betreffende functies.

3.4.2 Structuurvisie Buitengebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0010.png"

Met de 'Structuurvisie Buitengebied' (vastgesteld d.d. 30 mei 2012) geeft de gemeente Meerssen een uitwerking aan de toekomstvisie op het buitengebied. In deze visie wordt aangegeven welke ontwikkelingen op welke plaats nog mogelijk en wenselijk zijn en welke tegenprestatie daarvoor geleverd moet worden. Nieuwe ontwikkelingen zijn namelijk alleen mogelijk als ook een bijdrage wordt geleverd aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied.

De structuurvisie Buitengebied is gebaseerd op de reeds bestaande beleidsstukken van de gemeente en uitgebreid met de thema's uit het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM). Het LKM is een door de provincie Limburg opgesteld beleidsdocument dat als doel heeft gemeenten een instrumentarium in handen te geven om noodzakelijke of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied te combineren met de gewenste kwaliteitsverbetering. Daarnaast heeft de gemeente als algemeen doel duurzaamheid geformuleerd. Uitgangspunt is dan ook het duurzame behoud van de bestaande kwaliteit van de landschappelijk en natuurlijke waarden.

Om dit doel te bereiken wordt onderscheid gemaakt naar gebiedstypen binnen de gemeente die ruimte geven voor een scala aan ontwikkelingen. Maar tegelijkertijd wordt ook toegezien op versterking van de bestaande kwaliteiten door het vragen van tegenprestaties.

Het kwaliteitsverlies dat mogelijk optreedt door een ontwikkeling moet gecompenseerd worden. Hiervoor wordt de waarde van het kwaliteitsverlies uitgedrukt in de vorm van een kwaliteitsbijdrage. Met deze kwaliteitsbijdrage worden vervolgens elders kwaliteitsverbeterende maatregelen uitgevoerd. Dit kan zowel rechtstreeks door de initiatiefnemer, als indirect via storting in een kwaliteitsfonds van de gemeente. De structuurvisie bevat hiervoor een uitvoeringsparagraaf. In deze uitvoeringsparagraaf is een overzicht opgenomen van de voorgenomen ontwikkelingen die gefinancierd worden uit het kwaliteitsfonds. Tevens wordt ingegaan op de wijze waarop deze ontwikkelingen worden gerealiseerd.

Een deel van het besluitgebied ligt binnen de Structuurvisie Buitengebied. Onderhavige beheersverordening maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk. Voor iedere nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient afgewogen te worden om het wenselijk en verantwoord is om hieraan medewerking te verlenen. Onderdeel van deze afweging is toetsing aan de structuurvisie. Indien onder andere kan worden voldaan aan het gestelde in de structuurvisie, zal voor de realisatie van de ontwikkeling een afzonderlijke procedure gevoerd moeten worden.

3.4.3 Visie Welstandsbeleid


Om kwaliteit te bereiken is verwijzing naar een goed stedenbouwkundig beeld onontkoombaar. Daarmee loopt de gemeente het gevaar subjectieve criteria te hanteren. De gemeente heeft, in samenwerking met de regio, derhalve in het kader van de Woningwet de 'Visie Welstandsbeleid Gemeente Meerssen' vervaardigd.


afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0011.png"


Het welstandsbeleid van de gemeente Meerssen kent vier welstandniveaus. Elk gebied heeft een eigen welstandniveau toebedeeld gekregen. Hierdoor wordt aan de globale waarde een ambitieniveau toegekend. Dit bepaald de aard en intensiteit waarmee bouwplannen aan de diverse criteria worden getoetst.


Welstandniveau 1 is het zwaarste niveau. Dit zijn gebieden met een gave en hoogwaardige omgeving die een grote uitstraling en een gave structuur hebben met veel bijzondere elementen. Het beleid binnen deze gebieden is gericht op beschermen en actief verbeteren met behulp van strenge welstandseisen. De gebieden die onder welstandsniveau 2 vallen zijn potentieel gevoelige gebieden met een herkenbare structuur en bijzondere elementen. Het beleid binnen deze gebieden is gericht op het handhaven en benutten van kansen voor verbetering. Onder welstandsniveau 3 vallen de reguliere gebieden met gemengde kwaliteiten. Het beleid binnen deze gebieden is gericht op het handhaven van minimale kwaliteiten, waarbij een normale welstandtoetsing wordt toegepast. Welstandniveau 4 betreft de welstandvrije gebieden. Deze gebieden kennen een zeer lage kwaliteit van de omgeving en elementen en zijn van zeer gering belang voor de uitstraling van het geheel.


Of het betreft juist gebieden met een hoog zelfregulerend vermogen. Binnen deze gebie-den geldt geen welstandstoetsing en is dus geen sturing mogelijk.


Binnen het besluitgebied komen de verschillende welstandniveaus in verschillende gebie-den voor. Vergunningaanvragen op basis van deze verordening zullen moeten voldoen aan de welstandsnota.

3.4.4 Woonvisie

Provinciale woonvisie

De Provincie Limburg heeft diverse doelen op tal van beleidsterreinen. Wonen is één beleidsterrein, maar staat uiteraard niet op zichzelf. De ambitie van de Provincie is om een aantrekkelijk woon- en leefklimaat in Limburg te bevorderen. Deze ambitie wordt vormgegeven via de Provinciale Woonvisie, gesteund door het Coalitieakkoord 2007-2011. Het motto van de Provincie luidt: "Investeren en verbinden".


Aanleiding en doel

De laatste tien jaar is er een omslag geweest van het door de provincie per gemeente toekennen van woningbouwcontingenten (tot 2011), naar het vaststellen van regionale Volkshuisvestingsplannen (RVP's) door Provincie en regio's gezamenlijk (2001-2005) tot het werken met enerzijds een Provinciale Woonvisie 2005-2009 en anderzijds regionale woonvisies (2006-2010).


In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) zijn de kaders aangegeven: de algemene spelregels en uitgangspunten. De provincie heeft met de in 2009 vastgestelde POL- aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering een start gemaakt met het markeren van haar aangepaste rolopvatting. Daarbij gaat het met name om een nieuwe manier van programmeren en afstemmen van de woningvoorraadontwikkeling in Limburg.


Een andere aanleiding om het woonbeleid te actualiseren vormen de demografische ontwikkelingen in de Provincie. Onder andere hierdoor ontstaat noodzaak tot herstructurering en een andere kwalitatieve samenstelling van de woningvoorraad.


Context

De algemene doelstellingen op het gebied van wonen hangen nauw samen met provinciaal beleid ten aanzien van herstructurering, leefbaarheid en duurzaamheid. Daarnaast wordt de context van het woonbeleid ook bepaald door beleid op het gebied van levensloopbestendig wonen (wonen/welzijn/zorg) en de huisvesting voor doelgroepen.

  • Een woning erbij is een woning eraf (sloop): Als er nieuwe plannen ontwikkeld worden, zal er dus tevens aangegeven moeten worden welke woningen gesloopt gaan worden of anderszins aan de woningvoorraad worden onttrokken. Zonder sloop/onttrekking geen nieuwbouw.
  • Heroverweging van de bestaande plancapaciteit in het kader van de regionale woonvisie Maastricht en Mergelland (plannen herprioriteren), uitstellen of helemaal niet uitvoeren). Er is geconstateerd dat de gemeente Meerssen te veel woningbouwplannen heeft in relatie tot de consumentgerichte vraag. Het planaanbod overstijgt in ruime mate de vraag.
  • Aanpak/upgrading van de bestaande woningvoorraad naar de toekomstig gewenste kwaliteiten en samenstelling. De nieuw te realiseren woningen staan in dienst van en dragen bij aan deze transformatieopgave.
  • Geen ruimte voor de ontwikkeling van uitleglocaties buiten de contour (NB: dit was op basis van het contourenbeleid in Zuid-Limburg sowieso niet mogelijk).


Regionale Woonvisie

De Regionale Woonvisie Maastricht en Mergelland is, op verzoek van de provincie Limburg, geactualiseerd. Dit mede gebaseerd op de provinciale Woonvisie.


Eén van de uitgangspunten voor de regio Maastricht en Mergelland is het zogenaamde "nulbeleid". Dit houdt in dat de woningvoorraad in deze regio (peildatum 01-01-2010) niet mag toenemen. Iedere nieuw te realiseren woning dient gepaard te gaan met het wegnemen van minstens één wooneenheid. Dit kan door sloop of door een bestemmingswijziging van een bestaande woning. Het onttrekken van een planologische woningbouwmogelijkheid als gevolg van een bestemmingsplanwijziging wordt in dit kader ook geaccepteerd. Bij de ontwikkeling van nieuwe woningbouwinitiatieven dient men met dit beleid rekening te houden, omdat 'wonen' expliciet benoemd is als een provinciaal belang in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg. Gelet op de voorraad woningbouwplannen in de regio Maastricht en Mergelland, zal deze voorraad vanwege het nulbeleid drastisch ingeperkt moeten worden. Kortom de woningbouwprogramma's dienen afgestemd te worden op de verwachte woningvraag met specifieke kwaliteiten.


Vanuit het hiervoor beschreven nulbeleid blijkt dat toevoeging van zelfstandige woningen strijdig is met de beleidsuitgangspunten uit de Regionale Woonvisie Maastricht en Mergelland. De legalisatie van de tweede woning op de locatie zou alleen mogelijk zijn, indien op een andere locatie een woning aan de woningvoorraad wordt onttrokken.


In de beheersverordening is het toevoegen van woningen uitgesloten. De nieuwbouw van een woning op een nieuwe locatie is niet mogelijk. Ook is woningsplitsing uitgesloten.

3.4.5 Beleidsplan verkeer en vervoer

Het doel van dit beleidsplan is om systematisch een samenhangend beleid te formuleren en uit te voeren waarin alle aspecten integraal zijn verwerkt. Met het oog op een duurzaam veilig wegennet is vastgesteld wat de functie van elke weg is.


Daarbij dient in de toekomst het feitelijk gebruik en de vormgeving van de infrastructuur af te worden gestemd op de functie die de weg heeft gekregen, waarbij er een duidelijke regionale afstemming dient plaats te vinden.


Herstructurering van bestaande wegen is binnen de kaders van de beheersverordening mogelijk voor zover dit binnen de grenzen van de verkeersbestemming plaatsvindt.

3.4.6 Water- en rioleringsplan

De doelstelling van het thema veiligheid en wateroverlast is het herstel van veerkrachtige watersystemen. Een groot deel van de gemeente Meerssen is gelegen binnen een infiltratiegebied. Dit zijn veelal hoger gelegen gebieden waar het neerslagoverschot per saldo in de grond wegzakt, waardoor de grondwatervoorraad wordt aangevuld. In deze gebieden geldt dat er gestreefd dient te worden naar minimaal 60% afkoppeling van hemelwater van bestaande bebouwing en minimaal 80% afkoppeling van hemelwater. Het waterschap Roer en Overmaas vraagt echter altijd te streven naar 100% afkoppeling.


Het waterschap Roer en Overmaas hanteert bij de dimensionering van voorzieningen voor infiltratie en berging de richtlijn, dat wordt uitgegaan van een maatgevende bui met een herhalingstijd van gemiddeld 25 jaar (35 mm in 45 minuten) met een doorkijk naar 100 jaar (45 mm in 30 minuten). De voorkeur gaat uit naar open, bovengrondse voorzieningen zoals wadi's vanwege de betere zichtbaarheid en beheersbaarheid dan ondergrondse voorzieningen.


Een infiltratiesysteem moet dus een bui kunnen verwerken van 35 mm in 45 minuten. Het systeem dient zodanig ontworpen te zijn dat het systeem binnen 24 uur al het water heeft geïnfiltreerd. Wanneer dit niet mogelijk is dient er nog een bui van 35 mm in 45 minuten in het systeem geborgen te kunnen worden. Leegloop via het gemeentelijk rioleringsstelsel mag alleen als noodoverlaat.


Binnen de gemeente Meerssen liggen diverse regenwaterbuffers. De in het plangebied aanwezige gronden met daarop waterbuffers van het Waterschap zijn in het plan positief bestemd en van een beschermingszone voorzien.


Riolering

De doelstelling van het thema riolering is het beperken van de vuiluitworp uit rioolstelsels. Binnen de gemeente Meerssen is sprake van gemengde rioleringssystemen en gescheiden rioleringssystemen. Nieuwe bebouwing wordt op deze systemen aangesloten. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering.

3.4.7 Beleidsnotitie erfgoed en toerisme

In zowel de toekomstvisie 2020 als het bestuursakkoord 2010-2014 is nadrukkelijk uitgesproken dat van een betere benutting van de toeristische potenties sprake dient te zijn. De Beleidsnotitie Erfgoed en Toerisme bouwt voort op de bevindingen en resultaten van het toeristisch beleids- en actieplan dat in 2007 is opgesteld. Uit dit plan is gebleken dat een zeer groot aandeel van de toeristen de gemeente Meerssen als aantrekkelijk ervaren. Het is zaak meer bezoekers naar de gemeente te trekken en hen langer vast te houden en vaker terug te laten komen. Hierbij dient men zich te richten op wat Meerssen uniek maakt ten opzichte van omringende gemeenten. Het rijke erfgoed en waardevolle landschapsstructuur, de belangrijkste kwaliteiten waarin men zich kan onderscheiden, zullen centraal staan.


afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0012.png"


Gericht wordt op een duurzame extensieve vorm van toerisme waarbij verschillende doelen worden nagestreefd: stimuleren van de economie, behoud van leefbaarheid, instandhouding cultuurhistorische en landschappelijke waarden en het vergroten van draagvlak van deze waarden.


Beleidsuitgangspunten

Met de vaststelling van de beleidsnotitie wil het gemeentebestuur op een innovatieve wijze richting geven aan het verder uitbouwen van de toeristische mogelijkheden van de gemeente Meerssen, waarbij het rijke erfgoed en landschap centraal dienen te staan. De doelstellingen van het beleid zijn:

  • 1. De historische en landschappelijke structuren en het beheer van erfgoed beter verankeren in het ruimtelijk beleid en door middel van een gebiedsgerichte integrale aanpak de problemen en uitdagingen op gebied van natuur en landschap, milieu, recreatie en toerisme oppakken.
  • 2. Door één gemeenschappelijke toeristische visie de structuur en randvoorwaarden scheppen, zodat lokale ondernemers hierop kunnen inhaken en bestaande en nieuwe ontwikkelingen en initiatieven van ondernemers en belangengroepen gestimuleerd en gekanaliseerd worden zodat deze elkaar onderling kunnen versterken.
  • 3. Op een authentieke manier gebruikmaken van cultuurhistorie om toeristische producten meerwaarde te geven waarbij een extensieve, duurzame vorm van toerisme wordt gestimuleerd met een dusdanige kwaliteit dat deze aansluit op de huidige wensen van de toerist.
  • 4. De kennis van het rijke verleden van de gemeente en toeristische potenties Meerssen bereikbaar en tastbaar maken voor een grotere groep, zowel binnen als buiten de gemeente en deze informatie tevens gebruiken om een verbeterd beheer en onderhoud mogelijk te maken en innovatieve combinaties mogelijk te maken.
  • 5. Bewustwording stimuleren en draagvlak vergroten voor de instandhouding van het erfgoed en landschap van de gemeente Meerssen waardoor dit beter door de mensen uitgedragen kan worden


De gemeente zal bij het bereiken van deze doelen een stimulerende en faciliterende rol innemen en zal niet als ondernemer het toeristische veld betreden. Dit zal meer in ondersteunende en voorwaardenscheppende sfeer zijn waarbij vooral gericht wordt op het sturen en reguleren van (soms reeds in gang gezette) ontwikkelingen door private en (semi)publieke ontwikkelingen, zodat de kwaliteit blijft gewaarborgd. Tevens zal de gemeente zich inzetten om de nodige kennis en contacten toegankelijk te maken, zodat eenieder hiervan kan profiteren.

3.4.8 Groenbeleidsplan

Het Groenbeleidsplan (2003) geeft richting aan de wijze waarop voldaan wordt aan het ontwikkelen, herstellen en in stand houden van de aan groen toegekende functies. Deze functies zijn recreatie en beleving, milieuhygiëne, educatie/natuurbesef en versterking van de stedenbouwkundige ordening.


Het beleid in het Groenbeleidsplan heeft betrekking op de wijze van inrichting van het groen en zijn belevings- en gebruikskwaliteiten (groenstructuur) en de wijze waarop het groen wordt beheerd en onderhouden (groenbeheer). Effectuering van het beleid houdt direct verband met de mate waarin aan planvorming, sturing en begeleiding, controle e.d. inhoud kan worden gegeven (groenmanagement) en de middelen die daartoe beschikbaar worden gesteld (groenbudget).


Het groen dat vanwege de ligging dagelijks door vele bewoners of bezoekers wordt beleefd en gebruikt is onontbeerlijk voor de gemeente. Het dient duurzaam in stand gehouden te worden en de kwaliteit ervan moet gegarandeerd worden.


Om dit te kunnen waarborgen wordt in het Groenbeleidsplan ingegaan op de volgende structuurelementen:

  • groen langs het hoofdwegenstelsel: Dit groen heeft als hoofdfunctie een verkeersgeleidende functie. De wegbermen vormen daarnaast ecologische linten die fungeren als corridor, voedselbron en schuilgelegenheid voor de fauna en als standplaats en verspreidingsgebied van de flora. Het merendeel van de gemeentelijke bermen wordt op een ecologische wijze onderhouden;
  • groen voor sport en recreatie: recreatie vindt met name plaats in het buitengebied, de bossen en het Geuldal komen aan de orde in het Landschapsbeleidsplan en het Beekdalontwikkelingsplan;
  • groen voor bijzondere plekken: De bijzondere plekken in de gemeente zijn de centra van de kernen, parken en de begraafplaatsen. Begraafplaatsen krijgen een parkachtige functie;
  • groen in woonwijken: Die stroken openbaar groen, waarvan is geoordeeld dat hier sprake is van zogenaamd functioneel groen krijgen in de beheersverordening de bestemming 'Groen'. Alle stukken/stroken niet functioneel groen, meestal zogenaamd woongroen krijgen een andere bestemming, zoals bijvoorbeeld 'Verkeer' of 'Wonen' zonder bebouwingsmogelijkheden (tuin). Hierbij geldt als uitgangspunt dat deze stroken voor verhuur of verkoop in aanmerking komen.
3.4.9 Nota Archeologiebeleid

Sinds 2007 is de gemeente wettelijk verplicht het archeologisch erfgoed (het 'bodemarchief') te beschermen door in bestemmingsplannen of beheersverordeningen rekening te houden met bekende en verwachte archeologische waarden. Hiertoe heeft de gemeenteraad van Meerssen op 24 maart 2011 de 'Nota Archeologiebeleid gemeente Meerssen' vastgesteld.


Beleidsdoel is zoveel mogelijk archeologische waarden ongestoord in de bodem te behouden en bij planontwikkelingen in een vroeg stadium te verifiëren of deze bedreigd worden. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor bouw- of graafwerkzaamheden in een archeologisch risicovol gebied moet een inventariserend onderzoek worden uitgevoerd in de vorm van een bureaustudie en/of boringen en/of proefsleuven. Indien uit het rapport van het inventariserend onderzoek blijkt dat het terrein waardevol is, kan de gemeente bij de vergunning een voorwaarde stellen; hetzij behoud door planaanpassing, hetzij het doen van een opgraving, waarbij archeologische resten gedocumenteerd en verwijderd worden.


De Monumentenwet geeft een vrijstelling van inventariserend onderzoek voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente vrijheid deze grens aan te passen. Meerssen wil de vrijstellingsgrens van 100 m2 uitsluitend toepassen op terreinen van zeer hoge waarde. Deze zijn qua waarde vergelijkbaar met beschermde (Rijks)monumenten, waarvoor echter geen vrijstellingsgrens is. De vrijstellingsgrens van 100 m2 geldt met name voor de historisch meest aansprekende plek: het centrum van Meerssen rond de basiliek waar ook de koninklijke palts gelegen moet hebben. In andere gebieden zijn al naar gelang de aanwezigheid van bekende of verwachte waarden de vrijstellingsgrenzen voor inventariserend onderzoek 250, 500, 1000, 10.000, 25.000 m2. De zones waar deze grenzen gelden, staan op de archeologische beleidskaart.


Ongeacht de oppervlakte geldt in Meerssen in alle zones (behalve Rijksmonumenten) een algehele vrijstelling van inventariserend onderzoek voor graafwerkzaamheden niet dieper dan 50 cm in de bebouwde kom en 40 cm in het buitengebied (30 cm in de meest kwetsbare zones). Ontheffing van de plicht tot inventariserend onderzoek is mogelijk wanneer blijkt (na archeologisch advies) dat het project een gering risico vormt voor het 'bodemarchief'. In de praktijk zal het bij inventariserend onderzoek gaan om grotere bouwlocaties en in het buitengebied om grotere infrastructurele werken, zoals leidingen of waterprojecten, niet om normale agrarische werkzaamheden.


In de hierna weergegeven tabel is opgenomen wanneer vrijstelling wordt verleend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0013.png"
In onderhavige beheerverordening zijn deze zones opgenomen als besluitvlak 'Waarde - Archeologie', waarbij onderscheid wordt gemaakt in de vrijstellingsgrens.

3.4.10 Integraal handhavingsbeleid gemeente Meerssen

Handhaving is erop gericht dat de geldende planregels worden nageleefd. De gemeente wil door middel van een helder en duidelijk geformuleerd beleid handhaven. In de nota 'Integraal handhavingsbeleid gemeente Meerssen' zijn meerdere uitgangspunten, randvoorwaarden en intenties geformuleerd, conform welke het handhavingsbeleid in de gemeente uitvoering heeft.


Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit het oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.


In de beheersverordening zijn deze opvattingen als beleid opgenomen. Hiermee wordt derhalve een kader geboden waarmee de gemeente tevens de handhaving vervolgens adequaat kan uitvoeren.

 

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Milieuhygiëne

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op een aantal van deze beleidsterreinen. Gelet op het beheersmatige karakter van deze beheersverordening wordt niet bij alle aspecten even uitgebreid stilgestaan. Aspecten zoals bodemkwaliteit, luchtkwaliteit en geurhinder worden zelf geheel niet behandeld. Dit betreft aspecten die alleen relevant zijn in het kader van nieuwe ontwikkelingen. In onderhavig geval is daarvan geen sprake.

4.2 Milieueffecten algemeen

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen. Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan of beheersverordening. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of de beheersverordening voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.


Gelet op het beheersmatige karakter van de beheersverordening, waarin nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen niet mogelijk zijn, kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.

4.3 Geluid

4.3.1 Wet geluidhinder

Bij de vergunningverlening in het kader van de Wet geluidhinder wordt steeds meer aandacht besteed aan geluidsaspecten van de inrichtingen. Bij het opstellen of herzien van een bestemmingsplan of beheersverordening worden de regels van de Wet geluidhinder toegepast. In nieuwe, nog geheel open situaties dient voldaan te worden aan de normen zoals gesteld in de Wet geluidhinder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0014.png"
Op 1 juli 2012 heeft een aanpassing van de Wet geluidhinder plaatsgevonden. Onder de noemer van SWUNG (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid) zijn voor de rijksinfrastructuur (hoofd(spoor)wegen) geluidproductieplafonds ingevoerd. Er gelden plafondwaarden die het geluid op vastgestelde referentiepunten langs de weg of het spoor niet mag overschrijden. Het wettelijk kader voor SWUNG is vastgelegd in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Daarop blijven voor de beoordeling van geluidhinder vooralsnog de regels van de Wet geluidhinder van toepassing. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing. Deze onderwerpen zullen onderdeel uitmaken van de volgende stap in de herziening van de geluidregelgeving.


Op de geluidplafondkaart is aangegeven voor welke rijkswegen en hoofdspoorwegen een geluidsproductieplafond geldt, of zal gaan gelden als de weg nog moet worden aangelegd. De plafondkaart vormt de wettelijke basis voor de inhoud van het geluidregister.


Beide rijkswegen (A2 en A79) die in het besluitgebied liggen zijn weergegeven op de geluidplafondkaart.

4.3.2 Geluidsniveaukaart

De geluidsniveaukaart geeft voor de ruimtelijke inrichting relevante aspecten, een beeld van de complexe geluidssituatie binnen het plangebied en de directe omgeving. De geluidsinvloed van de wegen, de spoorlijn en de luchthaven zijn van belang voor de ruimtelijke ontwikkeling van het besluitgebied.


Zo is op de geluidsniveaukaart van de gemeente aangegeven welke wegen in het kader van de Wet geluidhinder zoneplichtig zijn ten gevolge van de intensiteiten van het wegverkeer. Dit betekent, dat indien nieuwbouw van geluidsgevoelige bebouwing langs deze wegen wordt gerealiseerd, er een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden dat aangeeft in hoeverre en onder welke voorwaarden bebouwing mogelijk is.

4.3.3 Geluidzone wegverkeer

Diverse wegen om en in het plangebied zijn zone-plichtige wegen in het kader van de Wet geluidhinder. De zone voor deze wegen bedraagt in buitenstedelijk gebied:

  • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.


Dit betekent dat bij het oprichten van een gevoelige bestemming binnen deze zone altijd een akoestisch onderzoek is vereist, waarbij voldaan dient te worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

4.3.4 Geluidszone spoor

De spoorweg Maastricht-Sittard heeft, conform de per 1 september 2003 aangepaste zonebreedten in het Besluit geluidhinder spoorwegen (Bgs), binnen het plangebied een zonebreedte van 500 meter, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. Deze zoneverbreding heeft te maken met de nieuwe voorkeurswaarde voor spoorweglawaai van 57 dB(A) (deze bedroeg voorheen 60 dB(A)).


Binnen deze zone is akoestisch onderzoek noodzakelijk voorafgaand aan de bouw van nieuwe woningen en andere nieuwe geluidsgevoelige gebouwen. De bestaande geluidhinder van de spoorlijn Maastricht-Sittard dient eveneens zoveel mogelijk te worden beperkt. Het geluidssaneringsproject is lopende.


De geluidzone is in de regels en verbeelding van onderhavige beheersverordening opgenomen.

4.3.5 Geluidzone industrielawaai

Op industrieterreinen kunnen inrichtingen geluidhinder veroorzaken. Deze industrieterreinen hebben een geluidszone waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. In de gemeente Meerssen is geen gezoneerd industrieterrein aanwezig.

4.3.6 Geluidszone luchthaven

Nabij het plangebied ligt de luchthaven Maastricht Aachen Airport. Het lawaai van binnenlandse luchtvaartterreinen is geregeld in de Luchtvaartwet in samenhang met het Besluit Geluidsbelasting Grote Luchtvaart (BGGL). De bepalingen in de Luchtvaartwet met betrekking tot luchtvaartterreinen zijn weliswaar - evenals het BGGL - op 24 december 2008 vervallen, doch op basis van artikel X, lid 5, tweede volzin van de Wet van 18 december 2008, houdende wijziging van de Wet luchtvaart inzake vernieuwing van de regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens, zijn de bepalingen van het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart op het onderhavige beperkingengebied nog van toepassing


Bij besluit d.d. 27 december 2004 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat de Aanwijzing Luchtvaartterrein Maastricht vastgesteld. In Bijlage F2 van het Aanwijzingsbesluit staan de Ke-contouren weergegeven. Op 27 oktober 2011 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu een beslissing genomen op de bezwaren tegen de voornoemde Aanwijzing ex artikel 18 van de Luchtvaartwet juncto artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening inzake de geluidszones rond het luchtvaartterrein Maastricht. De beslissing op bezwaar heeft geleid tot een aanpassing van de Ke-contouren. Op 25 juni 2012 is door middel van een uitspraak van de Raad van State het aanwijzingsbesluit onherroepelijk geworden.


Uit het Aanwijzingsbesluit Maastricht Aachen Airport (BMAA) blijkt dat de 50, 45, 40 en 35 Ke-contouren van de noordzuidbaan van de luchthaven Maastricht Aachen Airport over het grondgebied van de gemeente Meerssen lopen. Deze geluidscontouren zijn met name van belang voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten.


Voor gronden die zijn gelegen buiten de 35 Ke-contour gelden geen restricties vanuit het oogpunt van luchtverkeerslawaai voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen. Ook is het toegestaan te bouwen tussen de 35 en 40 Ke-contouren. Voor te ontwikkelen woningbouw en andere geluidsgevoelige bestemmingen tussen de 35 en 40 Ke-contouren moet wel aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Zo moet er sprake zijn van het opvullen van open plekken tussen bestaande, te handhaven bebouwing, dan wel vervangende nieuwbouw in bestaande bebouwing - niet zijnde woningen - of er moet aannemelijk worden gemaakt dat de geluidsbelasting binnen redelijke termijn zal afnemen tot 35 Ke. Het is ook mogelijk om tussen de 40 en 45 Ke-contour geluidsgevoelige bebouwing te realiseren, mits dit noodzakelijk is gelet op grond- of bedrijfsgebondenheid, met inachtneming van de geldende isolatie-eisen op basis van de Ke-regels. Op de gronden, gelegen binnen de 45 Ke-contour, is nieuwbouw van woningen en andere geluidsgevoelige bebouwing niet toegestaan.


Voor bestaande vergunde woningen is 40 Ke de maximaal toelaatbare geluidsbelasting. Indien echter de geluidswering van de uitwendige scheidingsconstructie van geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in de Regeling geluidwerende voorzieningen (Stcrt. 1997, 47) voldoet aan de in deze regeling opgenomen eisen dan wel van rijkswege of anderszins geluidwerende voorzieningen zijn getroffen ter voldoening aan de eisen uit bovenvermelde regeling, is 55 Ke de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van een bestaande woning.


Naast de Ke-geluidszone geldt voor de luchthaven ook een 47 Bkl-geluidszone, eenheid voor de kleine luchtvaart. Voor de kleine luchtvaart mogen binnen de 47 Bkl-geluidszone geen nieuwe woningen worden opgericht.


De Ke-geluidszone en de Bkl-geluidszone zijn op de verbeelding en in de regels van de beheersverordening opgenomen.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Binnen het besluitgebied zijn diverse bedrijven en instellingen aanwezig welke een zonering conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kennen. In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies (zoals woningen) waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden.


De binnen het besluitgebied bestaande en mogelijk toelaatbare (vergelijkbare) bedrijven en instellingen zijn in een Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen in een bijlage bij de regels, waarbij per inrichting de bijbehorende milieucategorie is aangegeven. Het betreft met name inrichtingen in de categorie 1 en 2, welke goed inpasbaar zijn in een woonomgeving en zeker in gemengde gebieden, zoals ter hoogte van de historische linten. Toevoeging van bedrijven op nieuwe locaties is niet toegestaan. Binnen het besluitgebied zijn ook inrichtingen uit de categorieën 3.1, 3.2 en zelf 4.1 en 4.2 gelegen. Deze liggen geconcentreerd langs de rijksweg A2. Binnen de beheersverordening is hiervoor een afzonderlijke bestemming opgenomen die de bestaande rechten respecteert.


Voor de verspreid liggende solitaire bedrijven geldt dat voor zover de bestaande inrichtingen vanuit het verleden op een legale wijze tot stand zijn gekomen, de aanwezige rechten blijven gehandhaafd en worden de bestaande functies gerespecteerd en in deze beheersverordening vastgelegd in hun huidige omvang en aard. Van het inpassen van nieuwe inrichtingen in de hogere categorieën is gezien het beheersaspect van deze beheersverordening geen sprake. Nieuwe categorie 1 en 2 inrichtingen zijn mogelijk mits de vigerende bestemming daarvoor de ruimte biedt.


Met betrekking tot de aanwezige bedrijven en instellingen wordt in de huidige situatie geen (grootschalige) overlast ervaren. Gelet op de aard en omvang van de functies zal dit ook in de toekomst niet het geval zijn.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt, om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, vliegtuigen, waterwegen en buisleidingen en om natuurrampen.

4.5.2 Risicovolle inrichtingen

De huidige situatie met betrekking tot externe veiligheid wijzigt niet als gevolg van de beheersverordening, aangezien geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen. Risicoafstanden zijn vastgelegd in besluiten (zoals bij LPG-stations) of berusten op het resultaat van berekeningen. Is het nodig de risicoafstand te bepalen met een berekeningsresultaat dan gaat het om de afstand tot waarop het individueel (plaatsgebonden) risico de waarde van 10-6 heeft (of 10-5, afhankelijk van de omstandigheden).


Binnen het besluitgebied bevindt zich ook een aantal risicovolle bedrijven. In de huidige situatie is geen sprake van buiten de wettelijke grenzen vallende overlast van deze bedrijven. De bedrijfsactiviteiten zijn door middel van de milieuregelgeving en de verstrekte milieuvergunningen afgestemd op de milieugevoelige functies in de omgeving. Daar het plan niet rechtstreeks voorziet in nieuwe ontwikkelingen is onderzoek naar hinder door de aanwezige bedrijvigheid niet uitgevoerd.


Hoewel onderhavige beheersverordening geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt die voorzien in nieuwe kwetsbare objecten binnen voornoemde contour, wordt omwille van de signaalfunctie de 10-6-contour wel opgenomen op de verbeelding en wordt in de daaraan verbonden regels bepaalt dat binnen die contour geen nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan.

4.5.3 Transport gevaarlijke stoffen

De normen voor het risico dat burgers mogen lopen als gevolg van een ongeval met trans-port van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer ge-vaarlijke stoffen (CRVGS). Op basis van deze nota geldt het Basisnet Vervoer voor zowel wegen, spoorlijnen als vaarwegen.

Transport gevaarlijke stoffen weg

De aanwezigheid van de A2 en de A79 en het transport van gevaarlijke stoffen dat daarover plaatsvindt, vormen een risico in het kader van de externe veiligheid. Bij de ontwikkeling van plannen rond deze rijkswegen moet met de aanwezigheid van externe veiligheidsrisico's rekening worden gehouden en dienen de vereiste afstanden tot kwetsbare bestemmingen te worden aangehouden.


Tevens zijn de contouren voor zowel het plaatsgebonden risico (PR) als het groepsrisico (GR) bepaald. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar die een persoon op een bepaalde plaats heeft om dodelijk getroffen te worden door enig ongeval ten gevolge van een bepaalde activiteit, indien de persoon zich continu maximaal blootstelt aan de schadelijke gevolgen van het ongeval.


Het PR is plaatsgebonden en geeft inzichten in de kansen op en de afstanden tot waarop zich dodelijke gevolgen bij een ongeval kunnen voordoen. In de normstelling voor het PR wordt onderscheid gemaakt in bestaande en nieuwe situaties. Bestaande en nieuwe situaties kunnen zowel betrekking hebben op de transportroute als op de omgeving van de route. Bij een PR van 10-6 is de kans dat een persoon op die afstand van het ongeval daadwerkelijk overlijdt nog redelijk groot. Wegens dit soort relatief grote overlijdenskansen mogen er binnen de contour van 10-6 in principe geen kwetsbare objecten staan.


Met het GR wordt een maat gegeven voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Het GR is dus (rekenkundig) afhankelijk van:

  • 1. De jaarlijkse kans dat zich een ongeval voordoet met gevaarlijke stoffen.
    Deze grootheid is op zichzelf weer afhankelijk van:
      • I. de aard en omvang van de gevaarlijke stoffen;
      • II. de daarmee verrichte handelingen;
  • 2. Het aantal potentiële slachtoffers in de omgeving van de activiteit.
    Dit hangt af van:
      • I. de samenstelling (hoeveelheid en spreiding) van de bevolking;
      • II. de effecten van een stof in geval van een ongeluk.


De veiligheidszone PR 10-6 van de A2 en A79 bedraagt 0 meter. Er is dus geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour buiten de weg. Dit betekent dat er geen beperkingen gelden voor het oprichten van kwetsbare objecten, zoals woningen. Wel is het invloedsgebied GR van de rijkswegen over het plangebied gelegen. Het invloedsgebied bedraagt voor beide wegen 880 m. In de huidige situatie is geen sprake van overschrijding van de oriëntatiewaarde. Verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.

Op basis van het Basisnet weg is langs de A2 een plasbrandaandachtsgebied (PAG) aangewezen. Doordat over deze weg brandbare vloeistoffen worden vervoerd, zijn deze gebieden extra kwetsbaar voor ongelukken waarbij vloeistoffen vrijkomen en in brand raken. Een PAG komt overeen met een zone van 30 meter, gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. Voor die zone gelden beperkingen ten aanzien van het bouwen. Beargumenteerd dient te worden waarom binnen het PAG gebouwd gaat worden. De mogelijkheid om buiten het gebied te bouwen dient hierbij in overweging genomen te worden. Tevens dient aandacht besteed te worden aan de bestrijdbaarheid van een plasbrand (hulpverlening en zelfredzaamheid, mede in relatie tot effectreducerende of brandvertragende maatregelen aan gebouwen).


Transport gevaarlijke stoffen spoor

De spoorlijn Maastricht - Lutterade is een baanvak waarop transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De 10-6-contour (plaatsgebonden risico) heeft een risicoafstand van 0 meter, gemeten vanuit de as van het spoor. Het invloedsgebied bedraagt 995 meter. In de huidige situatie is geen sprake van overschrijding van de oriëntatiewaarde. Verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.


Transport gevaarlijke stoffen water

Het Julianakanaal is aangewezen als zwarte vaarroute. Over dit kanaal worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De 10-6-contour is op de vaarweg gelegen, maar mag groeien tot aan de rand van de vaarweg. De exacte ligging van de risicolijn is op te vragen bij de Dienst Verkeer en Scheepvaar van Rijkswaterstaat. Het Julianakanaal is niet gelegen binnen het plangebied. Derhalve is binnen het plangebied geen sprake van een veiligheidscontour. Het invloedsgebied bedraagt 1.070 meter. Verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk omdat deze onder de oriëntatiewaarde blijft.

Langs het Julinakanaal is eveneens sprake van een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG komt overeen met een zone van 25 meter. Voor die zone gelden beperkingen ten aanzien van het bouwen. Beargumenteerd dient te worden waarom binnen het PAG gebouwd gaat worden. De mogelijkheid om buiten het gebied te bouwen dient hierbij in overweging genomen te worden. Tevens dient aandacht besteed te worden aan de bestrijdbaarheid van een plasbrand (hulpverlening en zelfredzaamheid, mede in relatie tot effectreducerende of brandvertragende maatregelen aan gebouwen).

Leidingen

  • Gasleidingen

Door de gemeente lopen een tweetal hogedrukgasleidingen van de Gasunie, leiding Z-530-01 en leiding Z-501-01. In onderstaande tabel zijn de bijbehorende leidingeigenschappen (aangeleverd door de Gasunie) opgenomen.

Tabel Leidinggegevens en resultaten risicoberekeningen Leidingcode   Diameter   Ontwerp-druk   100%-letaliteitsgrens   1%-letaliteitsgrens (invloedsgebied)  
Z-530-01   267 mm   40 bar   ca. 60 m   ca. 120 m  
Z-501-01   168 mm   40 bar   ca. 50 m   ca. 70 m  

In het kader van een uitgevoerde controle van de GR-screening Gasunie zijn voor deze leidingen risicoberekeningen met het rekenprogramma CAROLA uitgevoerd (maart 2013). Uit de berekeningen blijkt dat beide leidingen geen 10-6-contour hebben. Het groepsrisico van beide leidingen is ruim onder de oriëntatiewaarde gelegen.

  • Brandstofleiding

Binnen de gemeente is sprake van een leiding van defensie, leiding P25. Op grond van de risicokaart bedraagt het een leiding van 80 bar en 10 inch. Deze leiding ligt buiten het besluitgebied en is buiten gebruik gesteld waardoor de veiligheidsafstanden zijn vervallen.

  • Hoogspanning

Voor de hoogspanningsleidingen in het zuiden en oosten van de gemeente Meerssen geldt geen verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

4.5.4 Vliegverkeer

Op de Risicokaart Limburg is Maastricht Aachen Airport (MAA) vermeld, omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld groter is dan elders. Laagvliegroutes zijn bepaalde routes waar het is toegestaan om op geringe hoogte te vliegen. Op deze laagvliegroutes is de kans op luchtvaartongevallen groter dan bij het vliegen op grote hoogte.

Externe veiligheidsbeleid luchthaven MAA

In mei 2004 heeft het ministerie van VROM in samenwerking met het ministerie van Verkeer en Waterstaat de Planologische Kernbeslissing Luchtvaartterreinen Maastricht en Lelystad (PKB) opgesteld.

In het PKB zijn de uitgangspunten, hoofdlijnen en kaders voor verdere besluitvorming ten aanzien van de ontwikkeling van beide luchthavens opgenomen.

Rondom de luchthaven Maastricht Aachen Airport is een externe veiligheidscontour (10-6) gelegen. Deze is ook over het grondgebied van Meerssen gelegen. Binnen deze zone is nieuwe woningbouw niet mogelijk.

Aanvaringen tussen luchtvaartuigen en vogels vormen een reëel gevaar voor de luchtvaart. Meer dan negentig procent van dergelijke aanvaringen vindt plaats op of in de directe nabijheid van luchthavens. Rond de luchthaven gelden derhalve beperkingen ten aanzien van vogelaantrekkende gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0016.png"

Toetsingsvlakken Maastricht Aachen Airport

Alle communicatie-, navigatie- en surveillanceapparatuur maakt gebruik van radiogolven die uitgezonden en/of ontvangen worden door antennesystemen, zo ook op Maastricht Aachen Airport.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0017.png"

Obstakels, zowel vast (gebouwen, windmolens, et cetera) als mobiel (bouwkranen, heistellingen, et cetera), vormen in potentie een bedreiging voor de goede werking van de apparatuur omdat ze de uitgezonden radiosignalen kunnen verstoren. De verstoring kan zich manifesteren in de vorm van reflectie, diffractie (buiging) of afscherming van het signaal. De mate van verstoring is sterk afhankelijk van het soort apparatuur en de hoogte, de vorm en de plaats van de eventuele obstakels. Verstoring van de apparatuur maakt de radiobakens minder betrouwbaar of zelfs geheel onbruikbaar waardoor direct de veiligheid van het luchtverkeer wordt beïnvloed.

Het is daarom in het belang van de veiligheid van de luchtvaart alles in het werk te stellen om de diverse systemen tegen verstorende obstakels te beschermen.

Door de International Civil Aviation Organisation (ICAO) is middels richtlijnen vastgelegd hoe de toetsingsvlakken eruit moeten zien om de kwaliteit van de signalen te garanderen.

 

Bij Maastricht Aachen Airport zijn de hiervoor aangegeven toetsingsvlakken aanwezig. Binnen het besluitgebied wordt echter niet gebouwd tot de aangegeven maximale bouwhoogtes in de toetsingsvlakken. Derhalve hoeft er in de regels geen afzonderlijke bepaling hiervoor te worden opgenomen.

4.5.5 Verantwoording groepsrisico

Gezien de aard van de verordening (beheersverordening) is er geen sprake van gevolgen voor het groepsrisico van enige relevante risicobron. In de beheersverordening worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een toename van betekenis van de aanwezige personendichtheid. Er is geen waarneembare invloed op de hoogte van het groepsrisico ter plaatse van de in of nabij het besluitgebied aanwezige risicobronnen.

Indien middels een omgevingsvergunning medewerking wordt verleend aan voorgenomen functiewijzigingen zal aan de geldende voorwaarden op het gebied van de regelgeving met betrekking tot externe veiligheid moeten worden voldaan.

Gezien het feit dat er met vaststelling van deze beheersverordening geen ontwikkelingen van enige betekenis mogelijk worden gemaakt is nadere analyse van de mogelijkheden voor beheersing van de risico's en/of beperking van de gevolgen van een calamiteit vanuit de aanwezige risicobronnen niet aan de orde. Het groepsrisico wordt daarmee in voldoende mate verantwoord geacht.

4.6 Verkeer en infrastructuur

4.6.1 Bebouwingsvrije zone Rijkswegen

Door Rijkswaterstaat wordt een rooilijnenbeleid gehanteerd langs rijkswegen. Dit beleid houdt in dat een zone van 0-50 meter uit de as van de buitenste rijbaan van de weg (rijksweg A2 en A79) bebouwingsvrij dient te blijven en dat in een zone van 50-100 meter de toestemming van Rijkswaterstaat nodig is. Hierbij dienen op- en afritten zoals in de situatie Meerssen meegenomen te worden. Het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat is op de verbeelding ingetekend als 'vrijwaringszone - weg 0-50 meter' en 'vrijwaringszone - weg 50-100 meter'.

4.6.2 Bebouwingsvrije zone spoorwegenwet

Ten behoeve van een veilige afwikkeling van de railverkeerstroom op de spoorlijn die dwars door het plangebied loopt, moet conform de Spoorwegenwet (artikelen 19 t/m 21) langs spoorwegen een bebouwingsvrije afstand worden aangehouden van 8 meter. De bebouwingsvrije zone is op de verbeelding van de beheersverordening weergegeven.

4.7 Waterparagraaf

4.7.1 Watertoets

Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante plannen en besluiten. De watertoets is in het leven geroepen omdat met name het waterbeleid een wezenlijk andere oriëntatie heeft gekregen: van reageren naar anticiperen. Water heeft een aantal specifieke kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen waar de ruimtelijke ordening rekening mee moet houden. Een watertoets maakt de voor de waterhuishouding van belang zijnde invloeden van de herontwikkeling van het projectgebied inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden.

4.7.2 Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015

Het besluitgebied valt onder het beheer van waterschap Roer en Overmaas 2010-2015. Het Waterbeheersplan is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de komende planperiode. Het is een plan op hoofdlijnen dat voortvloeit vanuit de vele beleidskaders die Europa, het Rijk en de provincie Limburg stellen. Het bevat de doelstellingen van de watersystemen en waterketen in Limburg.


Om de beleidstaken uit te voeren beschikt het waterschap over verschillende instrumenten. De belangrijkste hiervan zijn de Keur met bijbehorende legger.

4.7.3 Keur van het Waterschap Roer en Overmaas


Het waterschap is verantwoordelijk voor de waterhuishoudkundige verzorging (waterkwali-teit en kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing.


De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met be-trekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De keur omvat regels voor watergangen (beken en regenwaterbuffers) en waterkeringen (kaden en dijken). De regels geven duidelijkheid over wat wel en wat niet mag voor mensen die langs het water, wonen of die in, op of aan het water, een waterkering of een waterstaatswerk een activiteit willen uitvoeren. De Keur stelt alleen regels voor oppervlaktewateren die niet behoren tot de wateren waarvoor het rijk verantwoordelijk is, bijvoorbeeld de Maas en het Julianakanaal.


De watergangen zijn in beheer bij het waterschap Roer en Overmaas en hebben hoofdzakelijk een waterstaatkundige functie. Ten behoeve van deze functie hanteert het waterschap beschermingszones. De breedte van de beschermingszones rond de primaire hoofdwatergangen varieert, afhankelijk van de situatie rond de watergang of de regenwaterbuffer. De beschermingszones zijn in de verbeelding en regels opgenomen binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterlopen'. Binnen deze zone mogen enkel bouwwerken van geringe omvang, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang worden gebouwd. De beschermingszone heeft behalve voor het handhaven van de bereikbaarheid als 'nevenfunctie' om eventuele toekomstige herinrichtingen of verbeteringen (capaciteitsvergroting) mogelijk te houden.

4.7.4 Waterhuishoudkundige situatie (bestaand en toekomstig)

De binnen het besluitgebied aanwezige primaire watergangen (de Geul) en overige watergangen worden als 'Water' bestemd. De bij de aanwezige primaire watergangen beschermingszone is overeenkomstig de legger van het waterschap opgenomen als 'Waterstaat - Waterlopen'.


Aangezien de beheersverordening niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen, is geen sprake van mogelijke negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie binnen het besluitgebied.

4.7.5 Wateradvies

Deze beheersverordening zal worden voorgelegd aan het waterschap Roer en Overmaas, waarna eventuele reacties van het waterschap in de beheersverordening worden verwerkt.

4.7.6 Grondwaterbeschermingsgebied en waterwingebied

Binnen het grondgebied van Meerssen liggen het freatisch grondwaterbeschermingsgebied IJzeren Kuilen en de niet-freatisch grondwaterbeschermingsgebieden Geulle en Waterval. Binnen de grondwaterbeschermingsgebieden is een waterwingebied gelegen.


In de waterwingebieden wordt voor de drinkwatervoorziening grondwater gewonnen. Aantasting van de milieukwaliteit ten gunste van economische functies, bedrijfsactiviteiten met een hoog risico voor de drinkwaterwinning, nieuwe woon- en bedrijfsbebouwing (inclusief uitbreiding) en nieuwe (spoor- en water-) wegen zijn niet toegestaan. Het waterwingebied is geregeld in de Omgevingsverordening Limburg.


De grondwaterbeschermingsgebieden moeten garanderen dat het grondwater een zodanige kwaliteit behoudt (of krijgt) dat het geschikt is voor de drinkwatervoorziening. De grondwaterbeschermingsgebieden zijn van een zodanige omvang dat de waterwinputten minimaal 25 jaar zijn beschermd tegen een mogelijke verontreiniging. Het grondwaterbeschermingsgebied is eveneens in de Omgevingsverordening Limburg geregeld. Hierin zijn specifieke regels opgenomen voor de (nieuw)vestiging of uitbreiding van diverse soorten inrichtingen of constructies en voor het (verbod op het) gebruik of vervoer van diverse (schadelijke) stoffen.


In de beheersverordening zijn het waterwin- en grondwaterbeschermingsgebied via een aanduiding op de verbeelding met een verwijzing naar de regels vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0018.png"

4.8 Bodembeschermingsgebied

Het grondgebied van de gemeente Meerssen is gelegen in het bodembeschermingsgebied Mergelland. In dit gebied wordt gestreefd naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige - en bijzondere - biotopische, a-biotopische en cultuurhistorische waarden stellen.

Op het bodembeschermingsgebied is de beschermingsregeling, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg van toepassing.

Een groot deel van het plangebied is gelegen in dit bodembeschermingsgebied. Derhalve is het bodembeschermingsgebied in de verbeelding en de regels van onderhavige beheersverordening opgenomen.

4.9 Flora en fauna

4.9.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van flora en fauna dient in eerste instantie rekening gehouden te worden met gebiedsbescherming. Deze bescherming geschiedt op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 2005 zijn hierin ook alle Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijn-gebieden opgenomen als Natura 2000-gebieden.


De gemeente Meerssen maakt gedeeltelijk onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Gedeelten van de EHS maken onderdeel uit van een Natura2000 gebied of een Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Standaard geldt voor het gehele gebied de algemene zorgplicht zoals die in de Flora- en faunawet centraal staat (artikel 2). Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen.


Het besluitgebied zelf maakt geen deel uit van de genoemde waardevolle gebieden. Aangezien in de beheersverordening geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen, oefent deze geen nadelige invloed uit op deze gebieden.

4.9.2 Soortenbescherming

Naast gebiedsbescherming is de soortenbescherming van belang. De soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het besluitgebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet geen ontheffing zal worden verleend.


De beheersverordening is een ruimtelijk plan met een uitermate beheersmatig karakter. Nieuwe ontwikkelingen worden hierdoor niet mogelijk gemaakt. Hierdoor komen beschermde flora en fauna niet in het geding.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

4.10.1 Archeologische waarden

In bepaalde gebieden kunnen archeologische resten in de bodem worden aangetroffen. Ten behoeve van het behoud van deze waardevolle elementen en structuren wordt gestreefd naar het voor de toekomst behouden en beschermen van de archeologische waarden in de grond (in situ). Alleen wanneer behoud in de bodem niet mogelijk is, is opgraven een optie. De gemeente Meerssen beschikt over archeologisch beleid. Op basis hiervan wordt bepaald of voor een nieuwe ontwikkeling archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Met dit onderzoek wordt dan bepaald of in een gebied de archeologische resten aanwezig zijn die beschermd moeten worden.


Concreet wordt in de beheersverordening een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor beschermde archeologische monumenten. Bouwen dan wel aanleggen in dergelijke gronden is niet zonder meer mogelijk.


Aan deze dubbelbestemming is de archeologische beleidskaart van de gemeente gekoppeld (zie ook paragraaf 3.4.9).


In de beheersverordening wordt de bestaande situatie vastgelegd en zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die tot bodemingrepen leiden. De eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het besluitgebied komen dan ook niet in het geding.

4.10.2 Cultuurhistorische waarden

Binnen het besluitgebied is een aantal rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig, het betreft de volgende objecten:

Rijksmonumenten  
objectcode   objectnaam   adres   plaats  
28468   voormalige parochiekerk   Burchtstraat 2   Bunde  
28469   hoeve Rustenburg   Geulstraat 47 t/m 51 (oneven)   Bunde  
28470   Heiligenberg laag herenhuis   Höfkestraat 15   Bunde  
28471   voormalige boerderij   Höfkestraat 9-13   Bunde  
506195   Huize Overbunde   Kloosterweg 54   Bunde  
507217   woning (voormalige pastorie)   Patronaatsstraat 1   Bunde  
507218   Heilig Hartbeeld   Patronaatstraat (bij 1)   Bunde  
28472   neoclassistische inrijpoort   Patronaatstraat bij 4   Bunde  
28485   voormalige boerderij, hoeve van baksteen   Hussenbergstraat 1   Geulle  
28486   voormalige boerderij, herbouw 1904 en in 1978 gespiltst in 2 woningen   Hussenbergstraat 4 en 4a   Geulle  
28483   waterput   Snijdersberg (bij 12)   Geulle  
507231   woning (naar ontwerp van van der Mey)   Snijdersberg 10   Geulle  
28484   Bovenslag watermolen   Snijdersberg 31   Geulle  
28487   voormalige boerderij   Westbroek 14   Geulle  
28488   voormalige boerderij   Westbroek 59   Geulle  
28444   bakstenen huis   Beekstraat 52   Meerssen  
    woonhuis de trepkes   Beekstraat 62   Meerssen  
    woonhuis de trepkes   Bunderstraat 2   Meerssen  
507222   woning   Bunderstraat 32   Meerssen  
507223   woning   Bunderstraat 83   Meerssen  
507224   St. Josef-kapel   Bunderstraat ongenummerd (bij 162)   Meerssen  
28445   Hervormde Kerk   Gansbaan 7   Meerssen  
507219   voormalige domineeswoning   Gansbaan 9   Meerssen  
28450   Proosdijhoeve, voormalige woning met veestallen   Kerkstraat 8   Meerssen  
28451   voormalige synagoge   Kuileneindestraat 22a   Meerssen  
507228   woning   Kuileneindestraat 6   Meerssen  
28446   R.K. Kerk   Markt (ongenummerd)   Meerssen  
28447   woning   Markt 1   Meerssen  
28452   voormalig gemeentehuis   Markt 10   Meerssen  
507229   grafkapel Petrus Regout   Markt 15   Meerssen  
28448   Kapelanie   Markt 21   Meerssen  
507214   Park en Gloriëtte   Markt 25   Meerssen  
28449   voormalige schuur proosdijhoeve   Markt 27,29   Meerssen  
507215   Vredeskapel   Markt ongenum   Meerssen  
28454   Watermolen   Molenveldweg 12,14   Meerssen  
507207   grafkapel Aubel (dekens van Meerssen)   Past N.Creftenstraat ongenummerd (to 4)   Meerssen  
507208   grafkapel Brouwers   Past N.Creftenstraat ongenummerd (to 4)
 
Meerssen
 
507209   grafkapel Kleuters-Janssen   Past N.Creftenstraat ongenummerd (to 4)   Meerssen  
28455   Station   Stationsplein 3,5   Meerssen  
28456   rest voormalige proosdij: U-vormige gracht, hekpijlers   Stationstraat ong.   Meerssen  
28458   woning bij hoeve Tribunaal   Tussen de Bruggen 2-4   Meerssen  
28459   hoeve Tribunaal   Tussen de Bruggen 6   Meerssen  
507232   Villa Weert" (thans kantoor)   Weert 78   Meerssen  
507212   R.K. Kerk v.h. H. Hart van Jezus   Kerkweg 52   Rothem  
507211   voormalige kapelanie   Kerkweg 58   Rothem  
28465   boerderijencomplex   Klinkenberg 1   Rothem  
28466   Hoeve   Klinkenberg 58, 60   Rothem  
28490   Ulestraterhof linkergedeelte   Dorpstraat 19, 21   Ulestraten  
28491   Ulestraterhof rechterged.   Dorpstraat ong.   Ulestraten  
28493   bakstenen huis   Genzon 41   Ulestraten  
28492   hoeve m. binnenplaats   Genzon 42   Ulestraten  
28495   woning met schuur   Groot Berghem 13   Ulestraten  
46797   schuur   Groot Berghem bij 9   Ulestraten  
507230   St. Catharinakerk   Sint Catharinastraat 1   Ulestraten  
28494   voormalige smidse   Sint Catherinastraat 35 (bij)   Ulestraten  
28489   vakwerkwoning   Sint Catherinastraat 38   Ulestraten  
28501   voormalige boerderij   Vliek 10   Ulestraten  
470142   westelijk bouwhuis   Vliek 2   Ulestraten  
28498   voormalige boerderij   Vliek 3   Ulestraten  
28499   voormalige boerderij   Vliek 7 (moet 9 zijn)   Ulestraten  

gemeentelijke monumenten  
objectcode   objectnaam   adres   plaats  
58   woning   Boschweg 1   Bunde  
2   Vml. gemeentehuis   Burchtstraat 18/20   Bunde  
4   Waterput   Kasennerweg naast nr. 5   Bunde  
5   Kapel   Kasennerweg t.o. nr. 18   Bunde  
8   Hoeve Ingenope   Klumpkestraat 6   Bunde  
6   Kalverhof   Pasweg 1, 1a, 2, 3 en 4   Bunde  
8   Hoeve Ingenope   Patronaatstraat 4 en 5   Bunde  
7   Boerderij   Pletsstraat 38   Bunde  
6   Kalverhof   Roggeveldstraat 2   Bunde  
9   Woning   Vliegenstraat 72   Bunde  
13   Boerderij   Heerenstraat 8   Geulle  
14   Vml. gemeentehuis   Beekstraat 24   Meerssen  
15   Woning   Beekstraat 25   Meerssen  
16   Woning   Beekstraat 34   Meerssen  
17   Woning / winkel   Beekstraat 37   Meerssen  
18   Woning   Beekstraat 44   Meerssen  
19   Woningen / winkels   Beekstraat 54 t/m 56   Meerssen  
20   Woningen / winkels   Beekstraat 71   Meerssen  
27   Woningen   Bunderstraat 126 en 128   Meerssen  
28   Woningen   Bunderstraat 130 t/m152 (even)   Meerssen  
22   Woning   Bunderstraat 15   Meerssen  
29   Woningen   Bunderstraat 160 t/m 190 (even)   Meerssen  
30   Woning   Bunderstraat 181   Meerssen  
23   Gevelsteen   Bunderstraat 21   Meerssen  
24   Woning   Bunderstraat 23   Meerssen  
25   Gevelsteen   Bunderstraat 26   Meerssen  
26   Woningen   Bunderstraat 61 t/m 67 (oneven)   Meerssen  
31   Woning   Gansbaan 2   Meerssen  
32   Woningen / winkel   Gasthuisstraat 18   Meerssen  
33   Woning / café   Gasthuisstraat 22   Meerssen  
29   Woningen   Hoogveldweg 1 t/m 53 (oneven)   Meerssen  
34   De Boscoop   Houthemerweg 21   Meerssen  
35   Woning   Houthemerweg 23   Meerssen  
36   Brug over voetpad   Kerksteeg   Meerssen  
38   Woningen   Kruisstraat 1 en 3   Meerssen  
37   Kruis   Kruisstraat bij nr. 1   Meerssen  
39   Woning   Markt 3   Meerssen  
40   Proostenkelder   Markt naast 21   Meerssen  
20   Woningen / winkels   Stationsstraat 1   Meerssen  
46   Woning / winkel   Stationstraat 20   Meerssen  
44   Woning   Stationstraat 3   Meerssen  
47   Vakwerkhuis Hollanders   Stationstraat 41   Meerssen  
44a   Woning   Stationstraat 5   Meerssen  
45   Woning / winkel   Stationstraat 7   Meerssen  
32   Woningen / winkel   Steegstraat 7en 9   Meerssen  
48   Hotel Gerberga   Volderstraat 31   Meerssen  
49   Woning / café   Weert 41   Meerssen  
52   Woning / horeca   Maastrichterweg 2   Rothem  
54   Huize Zonneheuvel   Past. Van Eijsstraat 1   Ulestraten  
55   Vml. gemeentehuis   St Catharinastraat 18   Ulestraten  
56   Woning   St Catharinastraat 79   Ulestraten  


Aangezien de beheersverordening nieuwe ontwikkeling, waaronder mede begrepen het oprichten van gebouwen, niet mogelijk maakt, komen de genoemde monumentale en cultuurhistorische waarden niet in het geding.


Ten behoeve van het behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren wordt gestreefd naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden door het tegengaan van versnippering van historische patronen, het zo mogelijk verwijderen van incidentele objecten zonder enig verband met de oorspronkelijke situatie en het voorkomen van het toevoegen van nieuwe elementen, anders dan bedoeld ter reconstructie van de oorspronkelijke situatie.


Monumentale gebouwen betreffen gebouwen die voor wat betreft kapvorm, hoogtematen en gevel- en raamindeling beeldbepalend zijn. Voorop staat de instandhouding van de monumentale gebouwen en bouwwerken, zoals dit is vastgelegd in de aanwijzing tot Rijks- of gemeentelijk monument.


Op de beschermde rijksmonumenten, aangewezen ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988, is het bepaalde uit de Monumentenwet en Wabo (artikel 2.1 lid 1 onder f) van toepassing. Op gemeentelijke monumenten is de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing. De bepalingen in de welstandsnota gelden bij aanpassingen en verbouwingen als uitgangspunt. Daarnaast dient bij monumenten advies ingewonnen te worden bij Monumentenzorg en/of een deskundige.


De monumenten hebben de aanduiding 'karakteristiek' gekregen op de verbeelding.

Hoofdstuk 5 Juridische beschrijving

5.1 Gehanteerde systematiek

5.1.1 Inleiding


De structuur van de beheersverordening is zodanig dat de bestaande, vergunde situatie als uitgangspunt geldt.

Op de verbeelding worden alleen besluit(sub)vlakken gebruikt om bijzonderheden aan te geven. De op de verbeelding aangeduide besluit(sub)vlakken zijn voorzien van regels waarin eventuele aanvullingen op of afwijkingen van het bestaand gebruik of de bestaande bebouwing zijn beschreven. Voorts is voorzien in enkele generieke bouwregelingen, zoals ten aanzien van de uitbreiding en herbouw van woningen, de realisatie van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde.


Ten behoeve van de interpretatie van begrippen en de wijze van meten zijn in de regels ook inleidende regels opgenomen die aangeven hoe begrippen dienen te worden uitgelegd en hoe dient te worden gemeten. Voorts is voorzien in algemene regels, waarin onder meer wordt ingegaan op het overgangsrecht.

5.1.2 De verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het besluitgebied;
  • besluitvlakken;
  • besluitsubvlakken.

Besluitgebied

Het toegelaten gebruik en de bouwmogelijkheden van de gronden gelegen binnen de grens van het besluitgebied is geregeld binnen de beheersverordening. Het besluitgebied is dan ook vergelijkbaar met het plangebied bij een bestemmingsplan.

Besluitvlakken

Vlakken die een rechtstreekse koppeling met de regels kennen bestaan op de digitale verbeelding uit besluitvlakken. Anders dan bij een bestemmingplan is er voor wat betreft kleurgebruik geen onderscheid tussen de voorkomende bestemmings- c.q. besluitvlakken. Een digitale verbeelding van een beheersverordening bestaat, net als een omgevingsvergunning uitsluitend uit grijstinten, waarbij alle besluitvlakken dezelfde grijze kleur hebben. Het analoge exemplaar maakt ten behoeve van de leesbaarheid wel gebruik van kleuren.

Besluitsubvlakken

Binnen besluitvlakken kunnen, net als bij een bestemmingsplan, specifieke regelingen worden getroffen, vergelijkbaar met bijvoorbeeld functieaanduidingen en/of maatvoeringsvlakken in een bestemmingsvlak. Op de (digitale) verbeelding worden dergelijke vlakken aangeduid als een besluitsubvlak. Ook deze vlakken hebben dezelfde kleur als de besluitvlakken. Echter aangezien ze altijd zijn gesitueerd binnen een besluitvlak, liggen in feite twee of meer grijze vlakken over elkaar, waardoor ter plaatse van deze overlap een steeds donkerder grijs vlak zichtbaar zal zijn.

5.1.3 Opbouw van de regels

De regels zijn als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.


Eerst zijn de inleidende bepalingen opgenomen: een omschrijving van de in de regels gebruikte begrippen die om een nadere omschrijving vragen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. Vervolgens zijn artikelen van de afzonderlijke bestemmingen opgenomen. Deze bevatten de specifieke voorschriften voor de betreffende bestemming. Daarna volgen de algemene regels. Dit zijn een aantal regels van een algemeen karakter, welke onontbeerlijk zijn voor een beheersverordening. Het betreft de anti-dubbeltelregel, algemene gebruiks- en aanduidingsregels en een algemene bevoegdheid tot afwijken. In het laatste hoofdstuk zijn het van toepassing zijnde overgangsrecht en de slotbepaling opgenomen.


Bij de aanwijzing van de afzonderlijke (dubbel)bestemmingen geldt dezelfde structuur, en wel de volgende:

  • bestemmingsomschrijving: nadere regels over het gebruik van de gronden;
  • bouwregels: regels voor het bouwen, onderscheiden naar bouwvlak en overige regels;
  • afwijken van de bouwregels: de mogelijkheid om af te wijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels: regeling ter voorkoming van strijdig gebruik van de gronden en de bebouwing;
  • afwijken van de gebruiksregels: de mogelijkheid om af te wijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden.

5.2 Toelichting op de besluitvlakken

5.2.1 Algemeen

Bij het opnemen van de besluitvlakken (bestemmingen) is (zoveel mogelijk) aangesloten bij de feitelijke bestaande, vergunde situatie. Deze komt zogezegd voor het grootste deel overeen met de vigerende planlogische situatie. Voor enkele specifieke situaties zijn afwijkende keuzes gemaakt. Daar waar op dit moment sprake is van een leegstaand pand, is het meest recente legale gebruik als maatgevend aangenomen. Bij het bepalen van de regels is gekeken naar de vigerende bestemmingsplannen en beheersverordening en naar het gemeentelijke Handboek Gebiedsgerichte Besluiten.

5.2.2 Agrarisch
5.2.2.1 Het beleid
  • 1. Het betreft hier een aantal restgebieden binnen het besluitgebied als overgang naar het buitengebied aan de randen van de kernen. Ten behoeve van het duurzaam agrarisch grondgebruik is het beleid binnen de bestemming 'Agrarisch' gericht op een meer duurzame en grondgebonden agrarische structuur.
  • 2. Daarnaast wordt rekening gehouden met concreet ruimtegebruik door burgers, daar waar de agrarische ondernemer terugtreedt. Concrete voorbeelden zijn schapen- en paardenweiden en spontane vergroting van het aan het eigen perceel gelegen gronden met siertuinen met inheemse beplanting (geen exoten/gebiedsvreemde beplanting). Derhalve is voor bestaande situaties en voor gebieden die aan het economisch/exploitatie technisch landbouwkundig gebruik onttrokken zijn, de nadere aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig gebruik' gegeven. Binnen deze aanduiding is het, middels afwijking van de regels, mogelijk gebouwen en bouwwerken op te richten. Wel worden voorwaarden gesteld aan de gebouwen en bouwwerken, zowel naar plaats, naar omvang als naar materiaalgebruik. Gebouwtjes (berging en schuilgelegenheid) mogen niet groter zijn dan 20 m².
  • 3. Er mogen geen verhardingen worden aangebracht of verlichtingspalen opgericht worden.
  • 4. Oppervlaktewaterbeheersing en erosiebestrijding hebben binnen de bestemming de hoogste prioriteit. Bescherming van lijnvormige elementen is het belangrijkste middel ter verbetering van de oppervlaktewaterbeheersing en erosiebestrijding.
  • 5. Ter zake de landschapsstructuur wordt gestreefd naar instandhouding en ontwikkeling van kleinschalige landschapselementen. Deze worden bij voorkeur gesitueerd op perceelsgrenzen en langs bermen, opdat de agrarische bedrijfsvoering niet wordt belemmerd.
  • 6. Ter zake de landschappelijke openheid wordt gestreefd naar handhaving van de bestaande mate van openheid. Daartoe wordt bij uitbreiding van agrarische bedrijven de bebouwing zoveel mogelijk geclusterd om versnippering en verstening van het landschap te voorkomen.
  • 7. Ter zake de ontsluiting van de afzonderlijke percelen wordt gestreefd naar handhaving van de bestaande wegen. Deze worden qua maatvoering afgestemd op de agrarische functie dan wel de functie van aangrenzende bestemmingen. De aanleg van nieuwe agrarische wegen is alleen mogelijk na het verkijgen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
  • 8. Ten aanzien van het recreatief medegebruik wordt gestreefd naar uitbreiding van de paden- en wegenstructuur ten behoeve van het langzaam verkeer en realisering van aanvullende eenvoudige recreatieve voorzieningen, zoals zit- en schuilgelegenheid, picknickplaatsen, en bewegwijzering.
  • 9. Het gebruik van de gronden als kampeerterrein, wordt niet toegelaten.
  • 10. Ter zake de grondwaterbescherming wordt binnen de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' gestreefd naar een planologische basisbescherming met het oog op de openbare drinkwatervoorziening. Hiervoor wordt aangesloten bij de Omgevingsverordening Limburg 2011 en het door de provincie gevoerde beleid in het kader van deze verordening. Op grond van de milieuregelgeving kunnen beperkingen, zowel wat betreft het bouwen als wat betreft het gebruik van de grond en opstallen, worden opgelegd.
  • 11. Op de gronden binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen bijbehorende bouwwerken zijnde worden gebouwd.
5.2.3 Agrarisch – Agrarisch bedrijf
5.2.3.1 Het beleid
  • 1. Binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' is het voeren van een agrarisch bedrijf mogelijk met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden bedrijfsvoering. Het beheerskarakter staat hierbij voorop. Een op te richten, nieuw agrarisch bedrijf is niet toegestaan. Intensieve veehouderij en glastuinbouw komen in het besluitgebied niet voor en zijn dan ook uitgesloten.
  • 2. Binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' is een afwijking opgenomen ten behoeve van het toelaten van niet-agrarische activiteiten naast de agrarische bedrijfsactiviteiten, in het kader van de dynamische ontwikkeling van het platteland en ter versterking van de recreatieve functie van Meerssen.
  • 3. De beperkte ontwikkelingen worden steeds in relatie met de verkeersafwikkeling en parkeerbehoefte beoordeeld. Hiervoor zijn in de Algemene regels nadere bepalingen opgenomen.
5.2.3.2 Het bouwvlak

Binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' is alleen een bouwvlak opgenomen. Hierbinnen mogen de gebouwen opgericht worden. De bestaande bebouwing is binnen het bouwvlak opgenomen. De bouwmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan zijn gerespecteerd. Het bouwvlak is dan ook overeenkomstig ingetekend. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.

5.2.4 Agrarisch met waarden
5.2.4.1 Het beleid
  • 1. Het betreft hier een aantal restgebieden binnen het besluitgebied als overgang naar het buitengebied aan de randen van de kernen. Ten behoeve van het duurzaam agrarisch grondgebruik is het beleid binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' gericht op een meer duurzame en grondgebonden agrarische structuur.
  • 2. Daarnaast wordt rekening gehouden met concreet ruimtegebruik door burgers, daar waar de agrarische ondernemer terugtreedt. Concrete voorbeelden zijn schapen- en paardenweiden en spontane vergroting van het aan het eigen perceel gelegen gronden met siertuinen met inheemse beplanting (geen exoten/gebiedsvreemde beplanting). Derhalve is voor bestaande situaties en voor gebieden die aan het economisch/exploitatie technisch landbouwkundig gebruik onttrokken zijn, de nadere aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig gebruik' gegeven. Binnen deze gebiedsaanduiding is het, middels afwijking, mogelijk gebouwen en bouwwerken op te richten. Wel worden voorwaarden gesteld aan de gebouwen en bouwwerken, zowel naar plaats, naar omvang als naar materiaalgebruik. Gebouwtjes (berging en schuilgelegenheid) mogen niet groter zijn dan 20 m².
  • 3. Er mogen geen verhardingen worden aangelegd of verlichtingspalen opgericht worden.
  • 4. Oppervlaktewaterbeheersing en erosiebestrijding hebben binnen de bestemming de hoogste prioriteit. Bescherming van lijnvormige elementen is het belangrijkste middel ter verbetering van de oppervlaktewaterbeheersing en erosiebestrijding.
  • 5. Inzake de natuurlijke, landschappelijk, cultuurhistorische en archeologische waarden wordt gestreefd naar behoud en herstel van het historisch patroon van verkaveling, ontsluiting en kleinschalige landschapselementen. Schaalvergroting door middel van het samenvoegen van percelen en leidend tot het verwijderen van houtgewas, wordt uitgesloten.
  • 6. Ter zake de buffering wordt gestreefd naar:
    • a. het terugdringen van de milieueffecten van het agrarisch gebruik binnen het kader van de milieuwetgeving, dan wel omschakeling naar minder milieubelastende agrarische produktierichtingen en -technieken;
    • b. het zoveel mogelijk vrijwaren van verdere bebouwing.
  • 7. Ten aanzien van de ontsluiting van de afzonderlijke percelen wordt gestreefd naar handhaving van de bestaande wegen. Deze worden qua maatvoering afgestemd op de agrarische functie dan wel de functie van aangrenzende bestemmingen. Waar mogelijk worden wegen onttrokken aan het overig gemotoriseerd verkeer. De aanleg van nieuwe agrarische wegen is alleen mogelijk na het verkijgen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
  • 8. Ter zake het recreatief medegebruik wordt gestreefd naar uitbreiding van de paden- en wegenstructuur ten behoeve van het langzaam verkeer, door hernieuwd gebruik van wegen die oorspronkelijk kadastraal bekend waren, en realisering van aanvullende eenvoudige recreatieve voorzieningen.
  • 9. Het gebruik van de gronden als kampeerterrein, wordt niet toegelaten.
  • 10. Ter zake de grondwaterbescherming wordt binnen de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' gestreefd naar een planologische basisbescherming met het oog op de openbare drinkwatervoorziening. Hiervoor wordt aangesloten bij de Omgevingsverordening Limburg 2011 en het door de provincie gevoerde beleid in het kader van deze verordening. Op grond van de milieuregelgeving kunnen beperkingen, zowel wat betreft het bouwen als wat betreft het gebruik van de grond en opstallen, worden opgelegd.
  • 11. Op de gronden binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen bijbehorende bouwwerken zijnde worden gebouwd.
5.2.5 Bedrijf
5.2.5.1 Het beleid
  • 1. Het beleid binnen de bestemming 'Bedrijf' is gericht op continuering van de bestaande bedrijfsactiviteiten. Hiertoe zijn de bestaande rechten gerespecteerd.
  • 2. Bij bedrijfsbeëindiging kan in de bestaande bedrijfsgebouwen een nieuw bedrijf gevestigd worden, onder de voorwaarde dat de milieuhygienische situatie niet verslechterd (uitwisseling tot milieucategorie 2 mogelijk) en een toename van de parkeerdruk binnen de woonomgeving wordt voorkomen.
  • 3. De beperkte ontwikkelingen worden steeds in relatie met de verkeersafwikkeling en parkeerbehoefte beoordeeld. Hiervoor zijn in de Algemene regels nadere bepalingen opgenomen.
  • 4. De verkoop van motorbrandstoffen is niet toegestaan, of alleen op de daartoe aangewezen plaatsen.
  • 5. Een bedrijfswoning is toegestaan indien hiervoor een aanduiding op de verbeelding is opgenomen.
5.2.5.2 Het bouwvlak

Binnen de bestemming Bedrijf is alleen een bouwvlak opgenomen. Hierbinnen mogen de gebouwen opgericht worden. De bestaande bebouwing is binnen het bouwvlak opgenomen. Gezien de aanwezige fysieke ruimte zijn voor de meeste bedrijven de mogelijkheden voor uitbreiding beperkt. Hierbij zijn de bestaande rechten gerespecteerd. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.

5.2.6 Bedrijf - Hovenier
5.2.6.1 Het beleid
  • 1. Het beleid binnen de bestemming 'Bedrijf - Hovenier' is gericht op continuering van de bestaande bedrijfsactiviteiten van het aanwezige hoveniersbedrijf. Hiervoor is een toegesneden bestemming opgenomen.
  • 2. Eén bedrijfswoning is toegestaan bij het hoveniersbedrijf.
5.2.6.2 Het bouwvlak

Binnen de bestemming 'Bedrijf - Hovenier' is alleen een bouwvlak opgenomen. Hierbinnen mogen de gebouwen opgericht worden. De bestaande bebouwing is binnen het bouwvlak opgenomen. De bestaande rechten zijn gerespecteerd. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.

5.2.7 Bedrijf - Nutsvoorziening en Bedrijf - Gasontvangstation
5.2.7.1 Het beleid

Kleinschalige nutsvoorzieningen zijn toegestaan binnen diverse bestemmingen zoals 'Verkeer' en 'Groen'. Voor de grotere nutsvoorzieningen is de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' opgenomen. Het gasontvangstation van de Gasunie heeft een eigen specifieke bestemming 'Bedrijf - Gasontvangstation'.

5.2.7.2 Het bouwvlak

Ten aanzien van de bouwmogelijkheden is voorzien in een bouwvlak, waarin de gebouwen mogen worden opgericht.

5.2.8 Bedrijventerrein
5.2.8.1 Het beleid
  • 1. De bestemming 'Bedrijventerrein' heeft betrekking op de bedrijventerreinen binnen het besluitgebied. In vergelijking met de bestemming 'Bedrijf' zijn de bouwvlakken hier ruimer ingetekend. Bij het toestaan van de milieucategorieën is rekening gehouden met de huidige rechten van de bedrijven.
  • 2. Op het terrein Weerterveld zijn uitsluitend bedrijven in de milieucategorieën 1 t/m 4 toegestaan, zoals aangegeven op de verbeelding.
  • 3. Op het terrein bij de Kruisberg zijn alleen bedrijven in de milieucategorieën 1 t/m 3 toegestaan. Hier is tevens detailhandel in volumineuze goederen toegestaan.
  • 4. Op de bedrijventerreinen 'Bamford' en 'Meerstraat' zijn uitsluitend bedrijven in de milieucategorieën 2 t/m 3 toegestaan.
  • 5. De beperkte ontwikkelingen worden steeds in relatie met de verkeersafwikkeling en parkeerbehoefte beoordeeld. Hiervoor zijn in de Algemene regels nadere bepalingen opgenomen.
  • 6. Ondergeschikte kantoren en toonzalen zijn toegestaan.
  • 7. Binnen de bestemming zijn verder uitsluitend bestaande bedrijfswoningen toegestaan. Deze zijn aangeduid op de verbeelding.
  • 8. Overige vormen van horeca en detailhandel zijn verder niet toegestaan.
5.2.8.2 Het bouwvlak

Voor de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn bouwvlakken aangegeven, waarbinnen de gebouwen moeten worden gerealiseerd. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven, zoals een maximale maatvoeringen.

5.2.9 Centrum
5.2.9.1 Het beleid
  • 1. De bestemming 'Centrum' is van toepassing op de centrumgebieden van de kernen Meerssen en Bunde en de concentratie van voorzieningen aan het Marktplein in Geulle.
  • 2. De verzamelbestemming is bedoeld om de nodige dynamiek (onderlinge uitwisselbaarheid) te verzekeren door een onderlinge uitwisselbaarheid van bepaalde functies. Naast wonen mag de bebouwing tevens gebruikt worden voor detailhandel, dienstverlening, kantoren, horeca (alleen ter plaatse van de aanduiding 'horeca'), maatschappelijke doeleinden, consumentverzorgende en kleinschalige ambachtelijke bedrijfjes en informatie en telecommunicatiedoeleinden.
  • 3. De fysiek geboden ruimte (bouwgrenzen) is zodanig dat revitalisering en bouwkundige vernieuwing gemakkelijk mogelijk zijn.
  • 4. De beperkte ontwikkelingen worden steeds in relatie met de verkeersafwikkeling en parkeerbehoefte beoordeeld. Hiervoor zijn in de Algemene regels nadere bepalingen opgenomen.
  • 5. Op de verdieping(en) is uitsluitend de functie wonen toegestaan. Verder zijn alleen de bestaande functies op de verdieping(en) of in de kelder toegestaan. Deze zijn in een lijst als Bijlage 7 bij de regels opgenomen. Voor de functie wonen geldt dat dit op de begane grond alleen is toegestaan op de bestaande locaties. Verder zijn binnen deze bestemming tuinen, erven, verharding en parkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming toegestaan.
5.2.9.2 Het bouwvlak

Ten aanzien van de bouwmogelijkheden voor hoofdgebouwen is voorzien in een bouwvlak, waarin de gebouwen in twee bouwlagen mogen worden opgericht. Hiermee blijven planologische mogelijkheden voor (beperkte) uitbreiding behouden. De bestaande locaties met een afwijkend aantal bouwlagen zijn voorzien van een nadere aanduiding.

5.2.9.3 De aanduiding 'bijgebouwen'

Bij een aantal percelen is een vlak voor bijgebouwen ingetekend, de aanduiding 'bijgebouwen'. Binnen dit vlak mogen bijgebouwen in één bouwlaag opgericht worden. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven. Zo mag er maximaal 60 m2 aan bijgebouwen worden opgericht.

5.2.10 Gemengd
5.2.10.1 Het beleid
  • 1. De bestemming 'Gemengd' heeft betrekking op de voorzieningen die buiten het centrumgebied zijn gelegen.
  • 2. Het beleid is gericht op een grote flexibiliteit in gebruik. Naast wonen mag de bebouwing tevens gebruikt worden voor maatschappelijke voorzieningen, detailhandel (indien aangeduid), dienstverlening, kantoren, consumentverzorgende en kleinschalige ambachtelijke bedrijven, informatie en telecommunicatie doeleinden, horeca (indien aangeduid), een sportcentrum (indien aangeduid), tuinen erven en verharding, en parkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming. Echter dient de voorziening qua aard en omvang te passen binnen het benodigde voorzieningenniveau behorend bij de omvang van de betreffende kern.
  • 3. De fysiek geboden ruimte (bouwvlak en 'bijgebouwen') is zodanig dat revitalisering en bouwkundige vernieuwing gemakkelijk mogelijk is.
  • 4. De beperkte ontwikkelingen worden steeds in relatie met de verkeersafwikkeling en parkeerbehoefte beoordeeld. Hiervoor zijn in de Algemene regels nadere bepalingen opgenomen.
  • 5. Op de verdieping(en) is uitsluitend de functie wonen toegestaan. Verder zijn alleen de bestaande functies op de verdieping(en) of in de kelder toegestaan. Deze zijn in een lijst als Bijlage 7 bij de regels opgenomen.
5.2.10.2 Het bouwvlak

Binnen het bouwvlak mogen de hoofdgebouwen en bijgebouwen opgericht worden. De bestaande bebouwing (in twee lagen) is binnen dit bouwvlak opgenomen. Een eventuele uitbreiding in twee bouwlagen is per perceel ingetekend. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.

5.2.10.3 De aanduiding 'bijgebouwen'

Bij een aantal percelen is een vlak voor bijgebouwen ingetekend, de aanduiding 'bijgebouwen'. Binnen dit vlak mogen bijgebouwen in één bouwlaag opgericht worden. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven. Zo mag er maximaal 60 m2 aan bijgebouwen worden opgericht.

5.2.11 Groen
5.2.11.1 Het beleid
  • 1. Groen is voor de gemeente een identiteitsbepalend element. De omgevingskwaliteit, typerend voor de gemeente Meerssen, is van zo een essentieel belang dat doorwerking in de beheersverordening vereist is, wil de voorsprong in woonomgevingkwaliteit gegarandeerd blijven. Structuurbepalende groenzones zijn derhalve als 'Groen' bestemd. Overige groenzones, zoals bermgroen, vallen binnen de bestemming 'Verkeer'.
  • 2. De gronden die als 'Groen' zijn bestemd komen niet in aanmerking voor verkoop, bijvoorbeeld om de tuin bij een woning te kunnen uitbreiden.
5.2.12 Kantoor
5.2.12.1 Het beleid
  • 1. De bestemming 'Kantoor' betreft de in de kern Bunde aanwezige kantoorpanden. Deze zijn positief bestemd en hebben enige uitbreidingmogelijkheden gekregen of de vigerende rechten zijn gehandhaafd.
  • 2. Binnen deze bestemming is een bedrijfswoning toegestaan waar deze is aangeduid.
5.2.12.2 Het bouwvlak

Binnen het bouwvlak mogen de gebouwen opgericht worden. De bestaande bebouwing (in twee lagen) is binnen dit bouwvlak opgenomen. Een eventuele uitbreiding is per perceel ingetekend. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.

5.2.12.3 De aanduiding 'bijgebouwen'

Bij een enkel perceel is een vlak voor bijgebouwen ingetekend, de aanduiding 'bijgebouwen'. Binnen dit vlak mogen bijgebouwen in één bouwlaag opgericht worden. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven. Zo mag er maximaal 60 m2 aan bijgebouwen worden opgericht.

5.2.13 Maatschappelijk
5.2.13.1 Het beleid
  • 1. Maatschappelijke doeleinden zijn zaken die goed passen en noodzakelijk zijn ten behoeve van de leefbaarheid in de verschillende kernen. Daarom zijn ze qua beleid primair te handhaven.
  • 2. Maatschappelijke voorzieningen zijn onderling uitwisselbaar, zodat de benodigde dynamiek verzekerd is, ten einde de wijk-/dorpsfunctie te kunnen versterken. Binnen 'Maatschappelijk' zijn diverse medische, religieuze, sociaal-culturele en onderwijsvoorzieningen toegestaan.
  • 3. Binnen deze bestemming is op enkele locaties ook een kantoor aanwezig. Hiervoor is een nadere aanduiding opgenomen. Zo is bij het complex Beukeloord een kantoor aanwezig dat door derden in gebruik is. Deze is aangeduid als 'kantoor'. Bij zorgcomplex de Wilgenhof is tevens een kantoorruimte aanwezig. Deze dient echter ondergeschikt aan de zorgfunctie te zijn die ter plekke plaatsvindt. Hiervoor is de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - maatschappelijke dienstverlening' opgenomen.
5.2.13.2 Het bouwvlak

Voor de bestemming 'Maatschappelijk' zijn de vigerende bouwmogelijkheden gerespecteerd. Het bouwvlak is dan ook overeenkomstig ingetekend. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.

5.2.14 Maatschappelijk - Begraafplaats
5.2.14.1 Het beleid

Sommige functies spreken qua beleid voor zich. Het zijn functionele onderdelen van het besluitgebied, zoals de begraafplaatsen. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk - Begraafplaats' staat het beheerskarakter voorop. Gewijzigde inzichten die leiden tot herinrichting van de begraafplaats zijn binnen de begrenzing van deze bestemming zonder meer mogelijk.

5.2.14.2 Het bouwvlak

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk - Begraafplaats' is een bouwvlak opgenomen. Hierbinnen mogen de gebouwen opgericht worden. De bestaande bebouwing is binnen het bouwvlak opgenomen.

5.2.15 Natuur
5.2.15.1 Het beleid
  • 1. In het beleid ten aanzien van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden wordt gestreefd naar behoud, herstel, ontwikkeling en versterking van de betreffende waarden in het natuurgebied. Het gemeentelijk beleid is daarbij afgestemd op de ter beschikking staande instrumentaria in het kader van de ecologische hoofdstructuur van Rijk en provincie. Hiertoe is de bestemming 'Natuur' opgenomen.
  • 2. Tevens is het beleid gericht op duurzaam bodem- en waterbeheer, zoals zuinig gebruik van grondstoffen en het voorkomen van een te snelle afvoer van oppervlaktewater. Bouwwerken en werkzaamheden die ten dienste staan van een duurzaam bodem- en waterbeheer zijn binnen de bestemming toegestaan.
    Dit betreft ondermeer:
    • a. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast;
    • b. voorkomen dat er afstromend water ontstaat door minder verhard oppervlak te creëren en zoveel mogelijk open verhardingen toe te passen;
    • c. hemelwater gescheiden opvangen en infiltreren in de bodem, voor zover van voldoende kwaliteit dan wel bergen en (vertraagd) afvoeren naar het oppervlaktewater, voor zover van voldoende kwaliteit;
    • d. bodemfilters.
  • 3. Ten aanzien van extensief recreatief medegebruik wordt gestreefd naar handhaving van de bestaande recreatieve voorzieningen en routes. Deze zijn toegestaan voor zover natuurlijke en landschappelijke waarden en belangen daardoor niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
5.2.16 Recreatie - Dagrecreatie
5.2.16.1 Het beleid

De gronden aangewezen voor 'Recreatie - Dagrecreatie' zijn bestemd voor dagrecreatieve activiteiten. Er is sprake van handhaving van de bestaande dagrecreatieve voorzieningen. Het huidige ruimtebeslag wordt als het maximaal daarvoor benodigde ruimtebeslag beschouwd. Ook sport, waaronder een zwembad binnen de aanduiding 'zwembad', is toegestaan binnen dit besluitvlak.

5.2.16.2 Het bouwvlak

Voor deze bestemming zijn de vigerende bouwmogelijkheden gerespecteerd. Het bouwvlak is dan ook overeenkomstig ingetekend. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.

5.2.17 Recreatie - Verblijfsrecreatie
5.2.17.1 Het beleid
  • 1. Binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' is sprake van handhaving van de bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen. Het aangeduide ruimtebeslag wordt als het maximaal daarvoor benodigde ruimtebeslag beschouwd.
  • 2. Binnen deze bestemming is een bedrijfswoning toegestaan waar deze is aangeduid.
5.2.17.2 Het bouwvlak

Voor deze bestemming zijn de vigerende bouwmogelijkheden gerespecteerd. Het bouwvlak is dan ook overeenkomstig ingetekend. In de regels zijn nadere bebouwingsregels gegeven.

5.2.18 Recreatie - Volkstuin
5.2.18.1 Het beleid

Voor de volkstuincomplexen in het besluitgebied is de bestemming 'Recreatie - Volkstuin' opgenomen. Deze bestemming is nadrukkelijk opgenomen om de bestaande situatie te kunnen regelen.

5.2.19 Sport
5.2.19.1 Het beleid

Binnen de bestemming 'Sport' is sprake van handhaving van de bestaande sportaccommodaties, zoals de sportparken met sportvelden inclusief kleedruimtes en kantines. Het huidige ruimtebeslag wordt als het maximaal daarvoor benodigde ruimtebeslag beschouwd.

5.2.19.2 Het bouwvlak

Ten aanzien van de bouwmogelijkheden is voorzien in een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen moeten worden opgericht. Hiermee blijven planologische mogelijkheden voor (beperkte) uitbreiding behouden.

5.2.20 Sport - Golfbaan
5.2.20.1 Het beleid

Binnen de bestemming 'Sport - Golfbaan' is sprake van handhaving van het bestaande golfterrein inclusief clubgebouw. Het huidige ruimtebeslag wordt als het maximaal daarvoor benodigde ruimtebeslag beschouwd.

5.2.20.2 Het bouwvlak

Ten aanzien van de bouwmogelijkheden is voorzien in een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen moeten worden opgericht. Hiermee blijven planologische mogelijkheden voor (beperkte) uitbreiding behouden.

5.2.21 Verkeer
5.2.21.1 Het beleid

De wegen (gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen), parkeervoorzieningen en het openbare gebied krijgen de bestemming 'Verkeer'. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor nuts-, speel-, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen. De reden daartoe is dat de exacte ligging van deze voorzieningen in dit kader niet relevant is. Het herinrichten van wegen kan daardoor op een eenvoudige manier geschieden, zonder dat de beheersverordening onwenselijke en ongefundeerde barrières oproept.

5.2.22 Verkeer - Railverkeer
5.2.22.1 Het beleid

De bestemming 'Verkeer - Railverkeer' is toegekend aan de binnen het besluitgebied voorkomende spoorlijnen.

5.2.23 Water
5.2.23.1 Het beleid
  • 1. Op de gronden binnen de bestemming 'Water' zijn onder meer waterhuishoudkundige voorzieningen en waterlopen en waterpartijen toegestaan. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd, anders dan bruggen e.d.
  • 2. Ter zake bescherming, beheer en onderhoud is op de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen', behorende bij primaire wateren en regenwaterbuffers, de regelgeving van de Keur van het waterschap van toepassing.
5.2.24 Wonen
5.2.24.1 Het beleid
  • 1. De bestemming 'Wonen' is de meest voorkomende bestemming binnen het besluitgebied. Bestaande woningen zijn voorzien van een redelijke uitbreiding ter realisering van de, naar de eisen van deze tijd, bedoelde vergroting van het woongenot of zorgbehoefte. Het daarvoor benodigde ruimtebeslag wordt tot uitdrukking gebracht in de omvang van het bouwvlak en/of het vlak voor bijgebouwen (aanduiding 'bijgebouwen'). Daarbij wordt behoud van de herkenbaarheid als vrijstaande, blok van twee of geschakelde woning nagestreefd. Nieuwe (ter vervanging van bestaande) woningen zullen ook binnen dit regime moeten passen.
  • 2. Onder de bestemming 'Wonen' valt op grond van jurisprudentie ook het aan huisgebonden beroep. De omvang ervan moet zodanig zijn dat de woonfunctie voor 50% gehandhaafd blijft. Is het oppervlak van de woning (exclusief bijgebouwen) echter minder dan 240 m² dan dient 100 m² van de woning ten behoeve van de woonfunctie in gebruik te blijven. Aan huisgebonden beroepen zijn dus vrij, voor zover de woonfunctie volledig en in overwegende mate gehandhaafd blijft. Dienstverlenende en ambachtelijke bedrijfjes zijn niet rechtstreeks toegestaan (maar via afwijking en met in principe vergelijkbare maatvoering).
  • 3. Binnen de gemeente wordt door burgers regelmatig een verzoek ingediend voor het realiseren van geregistreerde gastouderopvang. Gastouderopvang verschilt wezenlijk van het veel grotere 'aan huis gebonden beroep' kinderdagverblijf. Bij gastouderopvang is in de meeste gevallen immers slechts sprake van een opa en/of oma die op hun kleinkind(eren) passen. De ruimtelijke impact van een dergelijke opvang is vrijwil nihil. In dat kader is gastouderopvang rechtstreeks toegestaan binnen de woonbestemming.
  • 4. Het realiseren van een nieuwe woning is niet toegestaan. Ook niet door middel van inpandig bouwen (woningsplitsing).
  • 5. Het beleid bij her- en verbouw van woningen, die goed zijn gesitueerd ten opzichte van voorzieningen, is gericht op het realiseren van woningen geschikt voor ouderenhuisvesting (zogenaamde levensloopbestendige woningen). Ook hierbij geldt dat er geen toename van het aantal zelfstandige woonruimten mag plaatsvinden.
  • 6. Het beleid is gericht op de realisering van een integraal toegankelijke en sociaal veilige woonomgeving. Voor de woningen betekent dit:
    • a. menging van tuin- en straatgericht wonen;
    • b. vermijding van blinde eindgevels bij woningen;
    • c. vermijding van onduidelijke voor- en achterkantsituaties.
  • 7. Het beleid is gericht op het bouwen volgens de principes van aanpasbaar, duurzaam en energiebewust bouwen.
  • 8. Het beleid is gericht op intensief ruimtegebruik en ondergronds bouwen.
  • 9. Binnen de bestemming 'Wonen' is een afwijking opgenomen voor een verblijfsrecreatieve voorziening in de vorm van een bed & breakfast. Daarbij gelden de voorwaarden dat de hoofdfunctie wonen blijft gehandhaafd en dat de voorziening binnen de hoofdbebouwing wordt gerealiseerd.
  • 10. Het realiseren van mantelzorgvoorzieningen binnen de bestemming 'Wonen' is zonder meer mogelijk, wanneer dit aaneengesloten bebouwing betreft (woning met aangebouwd bijgebouw). Noch de beheersverordening, noch het volkshuisvestingsbeleid stelt regels ten aanzien van de gezinssamenstelling (bijv. 3-generatie gezin). Ook hierbij geldt dat er geen toename van het aantal zelfstandige woonruimten mag plaatsvinden.
  • 11. Er mag geen toename van het aantal zelfstandige woonruimten plaatsvinden. Een woonruimte is zelfstandig wanneer woonvoorzieningen, zoals keuken, toilet en badkamer, ook binnen die woonruimte aanwezig zijn en het huishouden dat erin woont geen gebruik hoeft te maken van dergelijke voorzieningen die buiten deze woonruimte zijn gelegen. Een onzelfstandige woonruimte is een ruimte binnen een woning die door een huishouden wordt bewoond, dat afhankelijk is van voorzieningen, zoals keuken, toilet en badkamer, die in de woning zelf aanwezig zijn en dus buiten die woonruimte.
  • 12. Het beleid is gericht op parkeren op eigen terrein. Een garage dient te functioneren ten behoeve van de bijbehorende woning (gelegen op hetzelfde perceel). Verhuur van garages is uitgesloten.
5.2.24.2 Het bouwvlak

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BHV03001-VG01_0019.png"

De geconstateerde behoefte aan uitbreiding is veelal te realiseren binnen een standaard woningdiepte van 15 meter. Bij een grotere diepte komt het uitgangspunt van voldoende licht- en luchttoetreding in de knel. De standaard woningdiepte is per bouwperceel ingetekend, tenzij de diepte van de betreffende percelen ontoereikend is. In deze gevallen wordt uitgegaan van een standaard woningdiepte van 13 meter of in enkele gevallen de vigerende woningdiepte (indien de perceelsdiepte hier nog ontoereikend is). Een afstand van circa 8 meter tussen de (potentiële) achtergevel van de woning (bouwvlak) en het volgende perceel is steeds gehanteerd als garantie voor een redelijke (achter)tuin. Indien in het vigerende bestemmingsplan de bouwblokken/-stroken dieper zijn dan de standaard 15 meter is deze diepte gerespecteerd.

De afstand van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens is bepaald op 3 meter of zoveel minder, indien de woning reeds op kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens staat. Wanneer de zijdelingse perceelsgrens schuin wegloopt ten opzichte van de voorgevel is er voor gekozen om de bouwgrens haaks op de voorgevelrooilijn in te tekenen. De minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens blijft hierbij 3 meter. Hiermee wordt voorkomen dat er bouwvlakken ontstaan met schuine hoeken die niet rendabel zijn om te bebouwen ten behoeve van het hoofdgebouw. Tevens worden hierdoor ongewenste stedenbouwkundige situaties voorkomen. Daar waar bouwpercelen c.q. kavels een grote frontbreedte hebben is afgeweken van de gegeven maat van 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens. Hier is het vigerende bouwvlak aangehouden.

De genoemde maten zijn concreet vertaald in bouwvlakken op de verbeelding. Het voordeel hiervan is dat men gelijk kan zien waar het hoofdgebouw van de woning opgericht kan worden. Het bouwvlak is daarbij op maat afgestemd op het bouwperceel en mag in zijn geheel worden bebouwd tot twee bouwlagen met kap, waarbij een bouwlaag een hoogte heeft van 3,50 meter. Afwijkende bouwhoogten of bouwlagen zijn nader aangeduid.

Ondergeschikte bouwdelen in de vorm van erkers (aangebouwd bijgebouw), luifels en balkons zijn toegestaan voor de voorgevel, mits ze niet meer dan 1,50 m voor de voorgevel uitsteken.

5.2.24.3 De aanduiding 'bijgebouwen'

Buiten het bouwvlak is een vlak voor bijgebouwen aangeduid waarbinnen bijgebouwen in één bouwlaag mogen worden gebouwd: de aanduiding 'bijgebouwen'. De positie en omvang van het vlak voor bijgebouwen worden toegekend op grond van de volgende uitgangspunten:

  • de bestaande regelingen in de vigerende bestemmingsplannen;
  • herkenbaarheid van de stedenbouwkundige identiteit;
  • ruimte laten voor parkeren op eigen terrein;
  • de grootte van bouwvlak (woning) en perceel;
  • een bijgebouw is ondergeschikt aan de hoofdbouw.

De aanduiding 'bijgebouwen' is standaard ingetekend op 3 meter achter de voorgevel, tenzij deze afstand van het bijgebouwvlak tot de aan de weg gelegen perceelsgrens ontoereikend is voor parkeren op eigen terrein. Een minimale afstand van circa 6 meter tussen de aanduiding 'bijgebouwen' en de aan de weg gelegen perceelsgrens is steeds gehanteerd als garantie voor parkeren op eigen terrein.

Bij (monumentale) hoeves is terughoudendheid betracht bij het toekennen van de aanduiding 'bijgebouwen', omdat binnen het bestaande volume reeds voldoende ruimte aanwezig is. Daarnaast kan een toevoeging van een bijgebouw afbreuk doen aan de (steden)bouwkundige identiteit.

Ook de aanduiding 'bijgebouwen' is op basis van de genoemde zaken in de verbeelding van ingetekend om onduidelijkheden te voorkomen.

Het vlak voor bijgebouwen mag per bouwperceel voor 50% bebouwd worden. Binnen de door de Provincie Limburg bepaalde contour geldt dat indien het bouwvlak binnen een bouwperceel groter is dan 120 m2, maximaal 50% van het oppervlak van dat bouwvlak aan bijgebouwen mag worden opgericht. Anders mag maximaal 60 m² aan bijgebouwen worden opgericht. De contour is op de verbeelding opgenomen als de aanduiding 'rode contour'. Voor woningen gelegen buiten de 'rode contour' geldt een maximum van 70 m2 aan bijgebouwen. Hier geldt dat verstening van het buitengebied ongewenst is. Deze oppervlaktes worden binnen de woonbestemming voldoende geacht voor activiteiten die passen bij wonen en het uitoefenen van onderhoud op het woonperceel. Tevens is zo gewaarborgd dat het bijgebouw ruimtelijk ondergeschikt is aan de hoofdbouw (principe kalf is niet groter dan de koe) en risico's voor het oneigenlijk gebruik beperkt blijven.

Bij niet-grondgebonden woningen of woongebouwen mag, per complex, het totaal oppervlak aan bijgebouwen per woning ten hoogste 20 m² bedragen met een maximum per bouwperceel van 100 m².

Naast de beheersverordening is het ook mogelijk om vergunningsvrij nog vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen op te richten op basis van artikel 2 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Het betreft hier additionele mogelijkheden van 30 m² of meer.

Bij vrijstaande woningen dient één zijde van de woning vrij te blijven van bijgebouwen. Dit is om de stedenbouwkundige identiteit en het straatbeeld te behouden. Achter de achterste bouwgrens van het bouwvlak mag wel weer overal binnen de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwd worden.

Het bijgebouw dient ruimtelijk ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw van de woning. Daarom is de maximale goothoogte van bijgebouwen bij vrijstaande bijgebouwen bepaald op 3,00 meter. De goothoogte van een aan- of uitbouw dient gelijk te zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning plus 0,25 meter. Het bijgebouw bestaat uit maximaal 1 (volwaardige) bouwlaag. Het bijgebouw mag plat afgedekt worden of met een kap worden uitgevoerd.

Voor erfafscheidingen gelden ander hoogten. Buiten het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' mag de hoogte maximaal 1 meter bedragen. Binnen het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' mag een erfafscheiding maximaal 2 meter bedragen.

Ook mogen in bijgebouwen aan huis gebonden beroepen uitgeoefend worden (praktijkvestiging).

Een en ander is in de bestemmingsregeling (bouwregels) nader geformuleerd.

5.2.25 Wonen - Garage
5.2.25.1 Het beleid

Voor garageboxen in aparte complexen is een aparte bestemming gekozen, de bestemming 'Wonen - Garage'. Immers daarin moet tot uitdrukking komen, dat er geen verband zal en mag zijn, met activiteiten (gebruik) die men thuis wel in de garage mag doen (hobby's e.d.). Alleen de stalling van motorvoertuigen, fietsen en opslag inherent aan de woonfunctie is het uitgangspunt.

5.2.26 Wonen - Woonwagenstandplaats
5.2.26.1 Het beleid

Het betreft de woonwagenlocaties in het besluitgebied. De bestemming 'Wonen - Woonwagenstandplaats' is nadrukkelijk opgenomen om de bestaande situatie te kunnen regelen. Er is één woonwagen per standplaats toegestaan met bijbehorende bijgebouwen. Op de verbeelding is aangegeven hoeveel standplaatsen zijn toegestaan.

5.2.27 Leiding
5.2.27.1 Het beleid
  • 1. Ter plaatse van het directe ruimtebeslag van de ondergrondse leidingen worden activiteiten, die het bedrijfszeker en -veilig functioneren van leidingen kunnen schaden, geweerd. Derhalve worden beperkingen opgelegd aan de mogelijkheden tot bebouwing en gebruik van de grond, die tot beschadiging van de leidingen kunnen leiden.
  • 2. Op de voor 'Leiding' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 10 m2 ten dienste van of ter instandhouding van de betreffende leiding worden gebouwd.
5.2.28 Leiding - Hoogspanningsverbinding
5.2.28.1 Het beleid

Ter plaatse van het directe ruimtebeslag van de hoogspanningsverbinding worden activiteiten, die het bedrijfszeker en -veilig functioneren van leidingen kunnen schaden, geweerd. Derhalve worden beperkingen opgelegd aan de mogelijkheden tot bebouwing en gebruik van de grond.

5.2.29 Waarde - Archeologie
5.2.29.1 Het beleid

Dit besluitvlak is gekoppeld aan de gemeentelijke archeologische beleidskaart en de in het archeologisch beleid aangegeven te beschermen waarden. De gronden zijn mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor beschermde archeologische monumenten. Bouwen dan wel aanleggen in dergelijke gronden is niet zonder meer mogelijk.

5.2.30 Waarde - Beekdal
5.2.30.1 Het beleid
  • 1. Op de 'Waarde - Beekdal' voor aangewezen gronden wordt gestreefd naar handhaving en bescherming van de beekdalen, de daaraan grenzende hellingen en de daarin optredende kwel- en bronsituaties, als de meest natuurlijke vorm van waterhuishoudingssysteem. Daar waar de meest natuurlijke situatie verloren is gegaan door cultuur- en civieltechnische maatregelen wordt gestreefd naar reconstructie van de oorspronkelijke situatie. Hierdoor worden ook de mogelijkheden tot vrije meandering verbeterd. Onder reconstructie van de oorspronkelijke situatie wordt ook begrepen de aanleg van beekdal kenmerkende landschappelijke en natuurlijke elementen.
  • 2. Op de 'Waarde - Beekdal' voor aangewezen gronden heeft, ten aanzien van de onderliggende bestemmingen, het te voeren beleid mede betrekking op:
  • voor agrarisch gebied en agrarisch gebied met waarden het tegengaan van verlaging van de grondwaterstand;
  • voor natuurgebied het tegengaan van veranderingen in de grondwaterstand;
  • voor watergang het weren van verdere civieltechnische werken en werkzaamheden, die de natuurlijke situatie teniet kunnen doen, dan wel een negatieve invloed hebben op het oorspronkelijke karakter van het beekdalmilieu.
5.2.31 Waarde - Cultuurhistorie
5.2.31.1 Het beleid

Ten behoeve van het behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren wordt het volgende gesteld:

  • 1. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden door het tegengaan van verdere versnippering van historische patronen, het zo mogelijk verwijderen van incidentele objecten zonder enig verband met de oorspronkelijke situatie en het voorkomen van het toevoegen van nieuwe elementen, anders dan bedoeld ter reconstructie van de oorspronkelijke situatie.
  • 2. Binnen de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden heeft, ten aanzien van de onderliggende bestemmingen, het te voeren beleid mede betrekking op behoud, herstel, aanpassing, verbouwing, en reconstructie van de ter plaatse aanwezige bebouwing. Ter zake wordt advies ingewonnen bij Monumentenzorg en/of een deskundige (commissie).
  • 3. Op de binnen de bestemming gelegen beschermde rijksmonumenten, aangewezen ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988, is tevens het dienaangaande bepaalde uit de Monumentenwet van toepassing.
  • 4. Voorop staat de instandhouding van de afzonderlijke monumentale gebouwen, beeldbepalende panden en bouwwerken voor wat betreft kapvorm, hoogtematen en gevel- en raamindeling, zoals deze zijn vastgelegd in de aanwijzing tot rijks- of gemeentelijk monument.
  • 5. De Rijks- en gemeentelijke monumenten nader zijn aangeduid met de aanduiding 'karakteristiek' en opgenomen in Bijlage 4 bij de regels.
  • 6. Naast de instandhouding van de afzonderlijke monumentale gebouwen en bouwwerken wordt gestreefd naar bescherming van de samenhangende cultuurhistorische waarden en het stedenbouwkundige beeld van de straatwanden.
5.2.32 Waarde - Ecologie
5.2.32.1 Het beleid
  • 1. Binnen de bestemming 'Waarde - Ecologie' wordt gestreefd naar realisering van een aaneengesloten netwerk van abiotische en biotische elementen ten behoeve van flora en fauna. Enerzijds worden daartoe de bestaande natuur- en bosgebieden behouden en zo nodig versterkt. Anderzijds worden, ter versterking van de samenhang, ontbrekende tussenliggende schakels ontwikkeld. Het ruimtebeslag van dit netwerk beslaat een beperkt deel van het gehele ruimtebeslag van de bestemming. In deze wordt uitvoering gegeven aan het beleid met betrekking tot de ecologische structuur van Limburg.
  • 2. Uitvoering van het betreffende beleid vindt plaats in overleg met belanghebbenden op basis van vrijwilligheid. Het beleid wordt mede getoetst aan de agrarische mogelijkheden voor de resterende gronden.
  • 3. Binnen de bestemming 'Waarde - Ecologie' heeft, ten aanzien van de onderliggende bestemmingen, het te voeren beleid mede betrekking op:
    • a. voor natuurgebied en bosgebied het beheer en behoud van deze gebieden en het bevorderen van de totstandkoming van natuurgebieden in hun meest natuurlijke vorm. Wanneer bosgebieden hun productiefunctie verliezen wordt gestreefd naar de ontwikkeling van onderbegroeiing;
    • b. voor agrarisch gebied en agrarisch gebied met waarden:
      • I. het beschermen van de potentiële natuurlijke waarden en, waar mogelijk, het tot ontwikkeling brengen van de functie binnen de ecologische hoofdstructuur;
      • II. het beschermen van aangrenzende natuurlijke waarden;
      • III. het behoud, beheer, herstel of de aanleg van kleinschalige landschapselementen;
    • c. voor watergangen het bevorderen van de totstandkoming van de watergangen in hun meest natuurlijke vorm, met overeenkomstige waterkwaliteit.
5.2.33 Waarde - Landschapselement
5.2.33.1 Het beleid

Het beleid is gericht op het in stand houden van de kleine landschapselementen. Nieuwe elementen worden bij voorkeur gesitueerd op perceelsgrenzen en in bermen langs wegen en paden, opdat de agrarische bedrijfsvoering niet wordt belemmerd en de grootschalige openheid intact blijft.

5.2.34 Waterstaat - Erosie
5.2.34.1 Het beleid

Ter bescherming van enkele aanwezige lijnvormige elementen (voornamelijk grasbanen), die van belang zijn in het kader van het voorkómen van erosie, is op deze elementen de regelgeving van de Keur van het waterschap van toepassing.

5.2.35 Waterstaat - Inundatiegebied

Dit besluitvlak is opgenomen om het inundatiegebied te beschermen overeenkomstig de Keur van het waterschap.

5.2.36 Waterstaat - Meanderzone

Dit besluitvlak is bedoeld voor primair water dat door natuurlijke verplaatsing zijn bedding kan verleggen overeenkomstig de Keur van het waterschap.

5.2.37 Waterstaat - Waterlopen

Ter zake bescherming, beheer en onderhoud is op het besluitvlak 'Waterstaat - Waterlopen', behorende bij primaire wateren en regenwaterbuffers, de regelgeving van de Keur van het waterschap van toepassing.

5.3 Overige bepalingen

5.3.1 Algemene regels


De algemene regels van de beheersverordening gelden voor het gehele besluitgebied. Hier zijn ondermeer de algemene gebruiks- en afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Ook zijn hier de zoneringen die vanuit milieuwetgeving op kaart gezet moeten worden opgenomen. Deze aanduidingen betreffen in de meeste gevallen een nadere regulering van de bouwregels.

5.3.2 Overgangs- en slotregels

De overgangsbepalingen hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuwe beheersverordening de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden. Tevens is geregeld hoe moet worden omgegaan met afwijkend gebruik ten tijde van inwerkingtreding van de beheersverordening. De slotbepaling geeft aan onder welke naam de regels van de beheersverordening moeten worden aangehaald: 'Regels van de beheersverordening Kernen'.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Vooroverleg


Het voeren van vooroverleg met de provincie Limburg, het waterschap Roer en Overmaas en de betrokken ministeries is ten behoeve van het opstellen van een beheersverordening niet wettelijk verplicht. Wel is voorafgaand aan het opstellen van de beheersverordening om actuele informatie gevraagd die hierin verwerkt dient te worden. Het gaat hierbij onder andere om de primaire watergangen met bijbehorende beschermingszones en de geluidcontouren van de luchthaven.

6.1.2 Inspraak


Het bieden van de mogelijkheid tot inspraak voor de inwoners van Meerssen is evenmin wettelijk verplicht. De beheersverordening voorziet, gelet op het karakter van dit instrument, ook niet in grote of ingrijpende veranderingen, waarbij particuliere belangen geschaad zouden kunnen worden. Desalniettemin wil de gemeente Meerssen de mening van de inwoners van het besluitgebied ter harte nemen en is mogelijkheid tot inspraak worden geboden. De resultaten hiervan zullen in het hoofdstuk 'Procedure' nader aan de orde komen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid


De beheersverordening voorziet in een actuele regeling voor de bestaande situatie in het besluitgebied 'Kernen'. De beheersverordening voorziet niet in de realisering van nieuwe zaken van gemeentewege. Voor de gemeente Meerssen zijn aan het planvoornemen dan ook geen noemenswaardige kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Te volgen procedure

De beheersverordening doorloopt de volgende procedure:

  • a. voorbereiding:
  • GIS-inventarisatie van de bestaande situatie
  • vooroverleg met de provincie Limburg, het waterschap Roer en Overmaas en de betrokken ministeries
  • inspraak
  • b. vaststelling:
  • vaststelling door de gemeenteraad

De uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Er kunnen ten aanzien van de ontwerpverordening dan ook geen zienswijzen kenbaar worden gemaakt. Ook staat na vaststelling door de gemeenteraad geen beroep open tegen dat besluit bij de rechtbank of de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wel wordt zoals hiervoor aangegeven inspraak geboden.

7.2 Inspraak

Het ontwerp beheersverordening heeft voor inspraak ter inzage gelegen vanaf 20 december 2013 tot en met 16 januari 2014. Van de inspraak is een eindverslag ('Nota van inspraakreacties) opgesteld. Deze nota is als Bijlage 1. bij de toelichting opgenomen.

Naar aanleiding van de inspraak zijn in het bestemmingsplan enkele wijzigingen aangebracht. In de 'Nota van inspraakreacties' (Bijlage 1) staan de wijzigingen in iedere reactie vermeld.