direct naar inhoud van Regels
Plan: Langs de Gewannen 10
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0938.BP01006-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'Langs de Gewannen 10' met identificatienummer NL.IMRO.0938.BP01006-ON01van de gemeente Meerssen.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarisch bedrijf:

bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden of fokken van dieren.

1.6 ambacht(elijke):

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen waarbij het accent niet ligt op massavervaardiging, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.

1.7 ander bouwwerk:

bouwwerken, geen gebouw zijnde, zonder dak. Een bouwwerk geen gebouw zijnde met dak wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk.

1.8 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.10 archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument.

1.11 archeologische waarde:

waarde van zaken in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingspercentage:

een in de verbeelding van de beheersverordening of in de regels aangegeven percentage, dat het deel van het bestemmingsvlak dan wel van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.14 bedrijfsactiviteiten:

vormen van bedrijf naar aard en omvang gelijk te stellen met of zoals opgenomen inBijlage 4 Toegesneden lijst van bedrijfstypen solitaire bedrijven, conform de bijlage uit de brochure Bedrijven en milieuzonering.

1.15 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.16 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.17 bedrijfsvloeroppervlak:

het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.18 begane grond:

de eerste bouwlaag boven het peil.

1.19 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: bestaand legaal op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening;
  • b. bij gebruik: bestaand legaal op het tijdstip van de inwerkingtreding van de beheersverordening of het betreffende onderdeel daarvan.
1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 bevoegd gezag:

het bevoegd gezag in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Meerssen.

1.23 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak (zoals een caport of overkapping).

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.25 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.26 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grondlaag en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder;

ter verduidelijking:

bij bepaling van één bouwlaag gelden de bepalingen zoals die zijn opgenomen in het bouwbesluit en de bouwverordening en overige zich onder de kap bevindende ruimten met een maximale hoogte van 3.50 meter voor woningen en 4.50 meter voor andere gebouwen.

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.29 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.30 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop of te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop of verhuur of leasing, alsmede het verkopen en/of leveren en/of bewaren van goederen aan personen die, die goederen kopen respectievelijk huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

ter verduidelijking:

dienstverlening door een horecabedrijf, een coffeeshop en een sekswinkel worden hieronder niet begrepen.

1.32 doeleinden van openbaar nut:

kleinschalige nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, kabels en leidingen, straatvoorzieningen, telefooncellen e.d.

1.33 escortbedrijf:

bedrijf gevoerd door een natuurlijk persoon, groep van personen, en/of rechtspersoon die prostitutie aanbiedt, die uitgeoefend wordt op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte of woning.

1.34 extensief recreatief medegebruik:

vormen van recreatief medegebruik gericht op natuur- en landschapsbeleving, die plaatsvinden in gebieden met weinig of geen recreatieve voorzieningen en waarbij per oppervlakte-eenheid weinig mensen aanwezig zijn.

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.37 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.38 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, situering, afmetingen of bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.39 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd;

ter verduidelijking:

onder exploitatie van zaalaccommodatie wordt verstaan: het bieden van ruimte en voorzieningen voor congressen, feesten en dergelijke, zulks met uitsluiting van discotheek, seksinrichting, detailhandel en/of van 'vliegende' winkels, ingericht voor tijdelijke verkoop.

1.40 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meerdere personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.

1.41 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, met uitzondering van een bijzettentje voor bijvoorbeeld de kinderen. Eén en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen zijn voorzien van een as-/wielstelsel en verplaatsbaar zijn, alsmede geheel zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.42 kampeerplaats:

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, door middel van nummering, stroomvoorzieningen, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal één kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf;

ter verduidelijking:

een bijzettentje voor bijvoorbeeld de kinderen wordt niet gezien als apart kampeermiddel.

1.43 karakteristieke openheid:

te handhaven openheid van een gebied (zich manifesterend door de afwezigheid van elementen zoals bebouwing en hoogopgaande beplanting e.d.) gezien de betekenis voor het landschappelijk beeld ter plaatse.

1.44 kleinschalig recreatieve voorziening:

voorziening ter ondersteuning van het recreatieve medegebruik.

1.45 natuurwetenschappelijke/natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische , bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.46 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, waaronder electriciteitsvoorzieningen, gasregelstations en pompinstallaties.

1.47 onderbouw/kelder:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 meter boven peil is gelegen.

1.48 ondergronds bouwen:

het bouwen en in gebruik nemen van de ruimte onder het peil.

1.49 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, tenten, schuiltenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.50 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een ander bouwwerk: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;

ter verduidelijking:

over het algemeen kan aangenomen worden dat het peil bij bestaande bebouwing gelijk is aan de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer.

1.51 perceel:

een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en openbare register, de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt.

1.52 relatie:

een verbindingslijn in de verbeelding van de beheersverordening die één of meerdere bij elkaar behorende bouwvlakken met elkaar verbindt, waardoor er sprake is van één bedrijf, één woning, één voorziening, etc.;

ter verduidelijking:

dit teken geeft aan dat een vrijstaand bijgebouw geen nieuwe zelfstandige woning vormt.

1.53 risicovolle inrichting:

een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.

1.54 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.

1.55 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden;

onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan:

een (raam-)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.56 stedenbouwkundig beeld:

ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de aansluitende terreinen, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen.

1.57 Structuurvisie Buitengebied:

de Structuurvisie Buitengebied gemeente Meerssen zoals vastgesteld op 31 mei 2012.

1.58 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen/constructies met als doel het gewas te forceren tot meer groei en of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen dat leidt tot een betere kwaliteit van het product.

1.59 tijdelijke teeltondersteunende voorziening:

teeltondersteunende voorziening die korter dan 6 maanden, al of niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig is.

1.60 voorgevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de openbare weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.

1.61 voorgevelrooilijn:

de bouwgrens/lijn die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens, die behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;

ter verduidelijking:

onder bouwgrens valt zowel de grens van een bouwvlak als de grens van de aanduiding 'bijgebouwen'.

1.62 waterhuishoudkundige voorziening:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc.

1.63 weg:

een voor het rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeergelegenheden.

1.64 zolder:

ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken, met een borstwering van maximaal 1.00 meter hoog, en die in functioneel opzicht deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Meetregels

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.1.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover in de verbeelding van het bestemmingsplan bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.1.3 het bedrijfsvloeroppervlakte:

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

2.1.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.5 het bruto vloeroppervlakte van een bouwlaag:

op de vloer van de bouwlaag, tussen de binnenzijde van de gevelmuren (en/of gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.1.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van een goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.8 de hoogte van een bouwlaag:

de afstand tussen de scheidende vloerdelen gemeten van bovenkant afgewerkte vloer tot bovenkant afgewerkte vloer.

2.1.9 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.10 de lengte, breedte, diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks (tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren) gemeten afstand.

2.1.11 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.1.12 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten, en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0.50 meter wordt overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouw- en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1.00 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. duurzaam agrarisch gebruik;
  • b. kleinschalig agrarisch gebruik ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik in de vorm van bijvoorbeeld schapen- en paardenweiden, siertuinen met inheemse beplanting, moestuinen en kruidentuinen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig gebruik';
  • c. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. de landschappelijke inpassing in de vorm van gebiedseigen groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals hagen, bomen en opgaande/afschermende beplanting, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' en een en ander overeenkomstig het landschapsplan zoals weergegeven in Bijlage 1 van de regels;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. instandhouding en herontwikkeling van de oorspronkelijke landschapsstructuur;
  • g. instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke openheid;
  • h. ontsluiting van de afzonderlijke percelen;
  • i. extensief recreatief medegebruik.
3.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 15.3.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde met een maximale bouwhoogte van 1.50 meter die noodzakelijk zijn voor het agrarisch gebruik.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van de aanleg van kleinschalige recreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van de aanleg van kleinschalige recreatieve voorzieningen (zit- en schuilgelegenheid, picknickplaatsen) mits de aanleg geen onevenredige afbreuk doet aan het agrarisch gebruik en de belangen van natuur en landschap, met dien verstande, dat:

  • a. de oppervlakte aan recreatieve bouwwerken per voorziening ten hoogste 20 m² mag bedragen;
  • b. de goothoogte ten hoogste 2.60 meter mag bedragen;
  • c. bouwwerken, voorzien van een dak, met een kap van ten minste 15° zullen en ten hoogste 45° mogen worden afgedekt;
  • d. voordat de omgevingsvergunning wordt verleend, middels een vooronderzoek inzicht in de flora en fauna waarden van het gebied dient te zijn gegeven;
  • e. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 12.2.
3.3.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van oprichten hagelnetten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel3.2.1 ten behoeve van het oprichten van hagelnetten, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. het oprichten van hagelnetten niet plaatsvindt in de beekdalen en laagten van Limburg volgens het Provinciaal Omgevingsplan Limburg, actualisatie 2011 en volgens de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen' zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de regels van dit bestemmingsplan;
  • c. bij het oprichten van hagelnetten op hellingen kleiner dan 4%, dit niet ten koste gaat van de karakteristieke openheid van de plateaus;
  • d. bij het oprichten van hagelnetten op hellingen groter dan 4%, dit niet ten koste gaat van de karakteristieke openheid van de plateaus, de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de beleving van het landschap;
  • e. de hagelnetten ten behoeve van de landschappelijke inpassing niet mogen doorlopen tot aan de grond aan de randen van de percelen waarop de hagelnetten worden toegelaten;
  • f. bij he t verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 12.2.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Gebruik van de grond

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor en/of als:

  • a. staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
  • b. sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanege of lig- en speelweide, anders dan ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;
  • c. het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen, met uitzondering van rally's en puzzelritten;
  • d. het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
  • e. staanplaats voor (motor)voertuigen en (aanhang)wagens, al dan niet geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • f. het opslaan van mest(stoffen) uitgezonderd in mestzakken, als daarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • g. opslagdoeleinden, zoals onder andere het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen alsmede tuinafval, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  • h. terrein voor het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, uitgezonderd het bepaalde in artikel 7 van de Grondwet;
  • i. de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf;
  • j. het oprichten van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van verlichting, zoals lantaarnpalen, lichtmasten en verlichtingspalen.
3.4.2 Gebruik van opstallen

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van bouwwerken voor en/of als:

  • a. bewoning;
  • b. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • c. detailhandel en groothandel;
  • d. transport- en/of garagedoeleinden;
  • e. horeca;
  • f. opslagdoeleinden, uitgezonderd opslagdoeleinden die verband houden met de agrarische bedrijfsvoering;
  • g. stalling van (motor)voertuigen.
3.4.3 Voorwaardelijk verplichting landschappelijke inpassing

Het gebruiken en/of het laten gebruiken van de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden conform de bestemming 'Bedrijf' is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals bedoeld in artikel 3.1.1 onder e. conform het landschapsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels, binnen 2 jaar na afgifte van de omgevingsvergunning en/of de planologische maatregel is uitgevoerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, het ophogen, egaliseren van de bodem, uitgezonderd de aanleg van drinkpoelen en uitgezonderd werkzaamheden in verband met het herstel van ecologische waarden;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het aanleggen en geheel of gedeeltelijk verwijderen van groenstroken, waaronder begrepen lijnvormige elementen en grasbanen, graften, bosstroken en grasbanen, anders dan ter bestrijding van erosie en voorkoming van wateroverlast;
  • e. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting anders dan ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur;
  • f. het bebossen van gronden;
  • g. het scheuren van grasland in beekdalontwikkelingszone en kwel- en bronzones overeenkomstig Bijlage 3 van de regels.
3.5.2 Uitzonderingen

Het in 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werkzaamheden:

  • a. die normaal beheer of onderhoud betreffen;
  • b. van ondergeschikte betekenis;
  • c. welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • d. zoals spitten, niet dieper dan 0.30 meter en het aanleggen van onverharde voetpaden.
3.5.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de 3.1.1 genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig nadelig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijziging in de bestemming 'Natuur'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Natuur', met dien verstande dat:

  • a. het oprichten van bouwwerken niet is toegestaan;
  • b. de wijziging noodzakelijk moet zijn voor de bestrijding van erosie en/of het verzekeren van een goede bodemstructuur voor de toekomst en/of voor de ontwikkeling van natuurlijke waarden waarbij de belangen van derden niet onevenredig nadelig mogen worden geschaad.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven opgenomen in categorie 1 en 2 van de toegesneden lijst van bedrijfstypen zoals opgenomen in Bijlage 4 bij de regels: 'Toegesneden lijst van bedrijfstypen solitaire bedrijven',
  • b. bestaande, ter plaatse reeds legaal gevestigde bedrijven, alsmede op basis van het voorheen geldende planologische regime toegestane bedrijven, in categorie 3, uitsluitend overeenkomstig de Lijst bestaande bedrijven die als Bijlage 5 bij deze regels is gevoegd;
  • c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’;
  • d. bedrijfsactiviteiten bestaande uit het tinten van ruiten van voertuigen in combinatie met het geven van curcusen en trainingen alsmede het expoiteren van een webshop;
  • e. één bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • f. de landschappelijke inpassing in de vorm van gebiedseigen groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals hagen, bomen en opgaande/afschermende beplanting, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing’ en een en ander overeenkomstig het landschapsplan zoals weergegeven in Bijlage 1 van de regels;

met de daarbij behorende:

  • g. voorzieningen, zoals verharding, wegen, paden en groen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen uitsluitend voor het toegestane gebruik en met inachtname van het parkeerbeleid uit artikel 15.2.2 en 15.2.3;
  • j. doeleinden van openbaar nut.
4.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 15.3.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, geen woningen zijnde, ten behoeve van de in artikel 4.1.1 genoemde doeleinden, met dien verstande dat gebouwen uitsluitend in het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. één bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. de daarbij behorende andere bouwwerken die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.
4.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
  • b. de voorgevel wordt voor ten minste 70% in de naar de weg gekeerde bouwgrens gebouwd;
  • c. in het bouwvlak wordt in ten hoogste in 2 bouwlagen gebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' een afwijkend aantal bouwlagen is toegestaan;
  • d. de hoogte van een bouwlaag bedraagt maximaal 5.50 meter;
  • e. een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken voldoen aan het bepaalde in 4.2.3;
  • f. andere bouwwerken voldoen aan het bepaalde in artikel 4.2.4;
  • g. ondergrondse bouwwerken voldoen aan het bepaalde in artikel 9.4.
4.2.3 Regels met betrekking tot de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning wordt ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' gebouwd;
  • b. de bedrijfswoning wordt in ten hoogste 2 bouwlagen gebouwd;
  • c. de hoogte van een bouwlaag bedraagt ten hoogste 3,50 meter;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 12.50 meter;
  • e. de voorgevelbreedte van een bedrijfswoning bedraagt ten minste 5.50 meter;
  • f. bedrijfswoningen worden met een plat dak of met een kap van ten minste 30o en ten hoogste 60o afgedekt. Overkappingen en serres worden afgedekt met een kap van ten hoogste 30o;
  • g. bijbehorende bouwwerken worden ten minste 3,00 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning gebouwd;
  • h. voor zover bijbehorende bouwwerken niet in de perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 3.00 meter;
  • i. bijbehorende bouwwerken worden maximaal 20.00 meter achter de achtergevel van de bedrijfswoning gebouwd;
  • j. per bedrijfswoning bedraagt de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 70 m²;
  • k. bijbehorende bouwwerken worden in ten hoogste 1 bouwlaag gebouwd;
  • l. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 3.50 meter;
  • m. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 5.00 meter;
  • n. bijgebouwen bij bedrijfswoningen worden met een kap van ten minste 25° afgedekt.
4.2.4 Overige regels met betrekking tot bouwwerken

Binnen het bestemmingsvlak bedraagt de bouwhoogte van andere bouwwerken ten hoogste 3.50 meter, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2.00 meter bedraagt.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen binnen de bestemming 'Bedrijf', met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. de overschrijding van de bouwgrenzen niet meer dan 5.00 meter bedraagt;
  • c. bij monumentale en beeldbepalende panden, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', de inhoud van de bebouwing daardoor met niet meer dan 10% mag toenemen;
  • d. voor het overige de regels gelden die binnen het bouwvlak gelden;
  • e. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 12.2.
4.3.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het oprichten van andere bouwwerken met een grotere bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van andere bouwwerken met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • f. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • g. ten behoeve van de verkeersveiligheid wordt voldoende afstand tot de bestemming 'Verkeer' aangehouden;
  • h. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 2.00 meter bedraagt en de bouwhoogte van de andere bouwwerken ten hoogste 8.00 meter bedraagt;
  • i. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 12.2.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Gebruik van de grond

Onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met de beheersverordening wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor en/of als:

  • a. open bedrijfsterrein;
  • b. detailhandel en groothandel, anders dan ondergeschikt en voortvloeiend uit het toegestane gebruik;
  • c. horeca;

en anders dan voor en/of als:

  • d. tuin en/of groen;
  • e. parkeren.
4.4.2 Gebruik van opstallen

Onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met de beheersverordening wordt in ieder geval verstaan het gebruik van opstallen voor en/of als:

  • a. detailhandel;
  • b. horeca;
  • c. (verblijfs)recreatie;
  • d. verkooppunt voor motorbrandstoffen of andere explosiegevaarlijke stoffen;
  • e. opslagdoeleinden, anders dan ten behoeve van normaal bij de bestemming van de grond behorend gebruik. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt de opslag van gevaarlijke goederen en stoffen;
  • f. permanente of tijdelijke bewoning anders dan in de bedrijfswoning.
4.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het gebruiken en/of het laten gebruiken van de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals bedoeld in artikel 4.1.1 onder f. conform het landschapsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels, binnen 2 jaar na afgifte van de omgevingsvergunning en/of de planologische maatregel is uitgevoerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken ten behoeve van niet in de 'Toegesneden lijst van bedrijfstypen solitaire bedrijven' genoemde bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in de Toegesneden lijst van bedrijfstypen solitaire bedrijven' (Bijlage 4 bij de regels) daarmee qua aard, omvang en invloed op de omgeving wel gelijk te stellen zijn, met dien verstande dat:

  • a. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 12.2.
4.5.2 Afwijken ten behoeve van bedrijven opgenomen in categorie 3

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de milieusituatie, een omgevingsvergunning verlenen voor de vestiging van bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in Bijlage 4 bij de regels: 'Toegesneden lijst van bedrijfstypen solitaire bedrijven' onder de categorie 3, mits:

  • a. het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen betreft;
  • b. het geen risicovolle inrichtingen betreft;
  • c. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 12.2.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen en/of terreinen, een en ander conform de als Bijlage 6 bij deze regels gevoegde Archeologische beleidskaart.

5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 15.3.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk, al dan niet in combinatie met het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 5.4.1, de bodem van gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' zal worden verstoord voor een oppervlakte en tot een diepte groter dan aangegeven in onderstaande tabel (welke maten gelden voor het oprichten van een bouwwerk en indien van toepassing het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden tezamen) voor de verschillende waardecategoriën, zoals nader aangeduid in de als Bijlage 6 bij deze regels gevoegde Archeologische beleidskaart, wordt een omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien voldaan wordt aan het bepaalde in de artikelen 5.2.2 en 5.2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP01006-ON01_0001.png"

5.2.2 Waardecategorie 1

Voor waardecategorie 1, zijnde een beschermd archeologisch monument als bedoeld in artikel 1, lid c van de Monumentenwet 1998, dient op grond van art. 11 en 14 van de Monumentenwet 1988 een vergunning te worden overlegd van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

5.2.3 Waardecategorie 2, 3 ,4, 5 en 6
  • a. Voor waardecategorie 2 t/m 6 dient aan het bevoegd gezag een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. De omgevingsvergunning voor het bouwen wordt uitsluitend verleend indien:
    • 1. uit dit rapport blijkt dat er geen monumentale waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad of door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veilig gesteld;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  • c. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften verbinden aan de vergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumentale waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    • 4. indien sub 3 van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
  • d. Het bepaalde onder a t/m c is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    • 1. normale onderhoudswerkzaamheden;
    • 2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
    • 3. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
    • 4. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
    • 5. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 6. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,00 m bedraagt;
    • 7. gronden die door burgemeester en wethouders archeologisch zijn vrijgegeven.
5.3 Afwijken van de bouwrege

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 met betrekking tot het laten uitvoeren van een inventariserend onderzoek en het overhandigen van een rapport over de waarde van het terrein, indien een onafhankelijke deskundige het betreffende (bouw)plan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat geen archeologische waarden in het geding zijn.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verstoren van de bodem voor een oppervlakte en op een diepte groter dan aangegeven in de tabel in artikel 5.2.1 (waarbij deze maten gelden voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden en indien van toepassing het oprichten van een bouwwerk tezamen) tenzij voor wat betreft waardecategorie 1 een specifieke diepte is toegestaan in een kennisgeving (de zg. Richtlijn vrijstelling vergunningplicht) van de Minister aan de eigenaar van het archeologisch monument ter gelegenheid van de aanwijzing van het archeologisch monument;
  • b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • c. het rooien, verwijderen of aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • d. het uitvoeren van grondwerk;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze drijven van voorwerpen in de grond;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of andere ondergrondse constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • h. het scheuren van grasland;
  • i. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • j. het afgraven van gronden en/of het ophogen of verlagen (egaliseren) van het terrein;
  • k. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers e.d.;
  • l. het tot onder maaiveld slopen van gebouwen en andere bouwwerken of het slopen van gedeelten daarvan, anders dan voor de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning.
5.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 5.4.1 is niet van toepassing voor de werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  • b. welke ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen omgevingsvergunning vereist was;
  • c. welke noodzakelijk zijn ten behoeve van het beheer/onderhoud van de aanwezige archeologische waarden;
  • d. normale onderhoudswerkzaamheden, tenzij het waardecategorie 1 betreft;
  • e. op gronden die door burgemeester en wethouders archeologisch zijn vrijgegeven.
5.4.3 Voorwaarden

De in artikel 5.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend:

  • a. voor waardecategorie 1, zijnde een beschermd archeologisch monument als bedoeld in artikel 1, lid c van de Monumentenwet 1998: na overlegging van een vergunning van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) op grond van artikel 11 en 14 van de Monumentenwet 1988;
  • b. voor waardecategorie 2 t/m 6: na overlegging van een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. indien uit het rapport bedoeld onder b. blijkt dat er geen monumentale waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad of door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veilig gesteld;
  • d. schade door de werken of werkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
5.4.4 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 5.1.132.1.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig nadelig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

5.4.5 Voorschriften aan vergunning

Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumentale waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien het bepaalde onder c. van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werken of werkzaamheden.

Artikel 6 Waarde - Ecologie

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en versterking van de samenhang tussen abiotische (niet-levende natuur) en biotische (levende natuur) kenmerken van de betreffende plangebiedsdelen.

6.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 15.3.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van een watergang of regenwaterbuffer;

met dien verstande, dat:

    • 1. het oppervlak per bouwwerk ten hoogste 20 m² mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 3.50 meter mag bedragen.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Verbodsbepaling

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden ut te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, uitgezonderd de aanleg van drinkpoelen;
  • c. het bebossen van gronden;
  • d. het scheuren van grasland, voor zover het betreft waardevolle graslandvegetaties;
  • e. het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;
  • f. het aanbrengen en/of aanleggen van oeverbeschoeiingen en het graven en/of aanleggen van waterlopen;
  • g. het verrichten van werkzaamheden welke beschadigingen tot gevolg kunnen hebben aan vochtige bronbiotopen.
6.3.2 Normaal onderhoud en gebruik

Het bepaalde in 6.3.1 is niet van toepassing voor:

  • a. normale werkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een (voor dat tijdstip aangevraagde) vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. het periodiek kappen van hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het op dat tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande bodemgebruik.
6.3.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 6.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien voor de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 6.1 genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig nadelig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

Artikel 7 Waarde - Landschapselementen

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Landschapselementen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en herstel van de in het buitengebied aanwezige kleinschalige landschapselementen en de daarmee samenhangende landschappelijke en natuurlijke waarden, alsmede het daarmee samenhangende waterbergend vermogen van de grond, een en ander zoals nader aangeduid op de als Bijlage 7 bij deze regels gevoegde kaart met landschapselementen.

7.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 15.3.

7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.2.1 Verbodsbepaling

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Landschapselementen' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen, rooien, slopen, dempen, egaliseren van kleine landschapselementen, dan wel het verrichten van werkzaamheden, die ernstige beschadiging of de dood of verdwijning van kleine landschapselementen tot gevolg hebben;
  • b. het verwijderen of afgraven van steilranden of het verrichten van andere grondwerkzaamheden die een aantasting hiervan inhouden of kunnen inhouden.
7.2.2 Normaal onderhoud en gebruik

Het bepaalde in 7.2.1 is niet van toepassing voor:

  • a. normale werkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een (voor dat tijdstip aangevraagde) vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. he t periodiek kappen van hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het op dat tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande bodemgebruik.
7.2.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 7.2.1 zijn slechts toelaatbaar:

  • a. indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 36.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig nadelig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorwaarden stellen ter compensatie;
  • b. voor zover de werken of werkzaamheden de ecologie van de aanwezige natuurwaarden niet aantasten.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Verbodsbepaling overschrijding bouwgrens

Het is verboden op de in het bestemmingsplan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de op de verbeelding aangegeven bouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

9.2 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
9.2.1 Maximale maten

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingswet, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

9.2.2 Minimale maten

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingswet, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder bedragen dan ingevolgeHoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

9.2.3 Uitzonderingen
  • a. In het geval van (her)oprichting van bouwwerken is het bepaalde in 9.2.1 en 9.2.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
  • b. Het bepaalde in 9.2.1 en 9.2.2 is niet van toepassing voor bouwwerken die zijn gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’.
9.3 Bouwregels voor zwembaden en jacuzzi's

Het is niet toegestaan voor de voorgevel of in het verlengde daarvan zwembaden, jacuzzi's en vergelijkbare bouwwerken te bouwen. Voor het overige geldt voor het bouwen van zwembaden het bepaalde in 9.4.2 onder c.

9.4 Ondergronds bouwen
9.4.1 Algemeen

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens beperkingen als gevolg van de dubbelbestemmingen en aanduidingen, geen beperkingen.

9.4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, in aanvulling op het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, mits voldaan wordt aan het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen voor wat betreft de maximale oppervlakte en het maximale bebouwingspercentage. Deze maximale oppervlakte en dit maximale bebouwingspercentage gelden voor de ondergrondse en bovengrondse bouwwerken tezamen;
  • b. ondergrondse bouwwerken worden minimaal 1.00 meter uit de perceelsgrens opgericht;
  • c. in aanvulling op het bepaalde sub a en b zijn niet-overdekte zwembaden toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het zwembad wordt gebouwd achter de voorgevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3.00 meter uit de perceelsgrens;
    • 2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen als opgenomen in de regels behorende bij de desbetreffende bestemming in acht wordt genomen;
    • 3. de oppervlakte van niet-overdekte zwembaden mag ten hoogste 60 m2 bedragen;
    • 4. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  • d. de bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3.50 meter onder peil.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of het laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

10.2 Gebruiksverbod

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van opstallen voor het beroepsmatig verlenen van diensten op het gebied van prostitutie en/of een seksinrichting en/of escortbedrijf.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 milieuzone - bodembeschermingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' is duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden als bijzondere bescherming van de bodem noodzakelijk. Het streven is naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige bijzondere biotische, abiotische en cultuurhistorische waarden stellen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met dan wel afstemming te worden gezocht met het beleid ter zake van de Omgevingsverordening Limburg en het Provinciaal Omgevingsplan Limburg.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van het bestemmingsplan ten aanzien van:

  • a. de bebouwing van niet voor 'Wonen' aangewezen gronden met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van het openbare nut met een bouwhoogte van niet meer dan 3.50 meter en een inhoud van niet meer dan 50 m3 en met dien verstande dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 12.2;
  • b. het plaatsen van masten ten behoeve van telecommunicatie en alarmering, welke niet vergunningsvrij zijn, met dien verstande dat:
    • 1. de totale bouwhoogte van een antenne-installatie inclusief bebouwing niet meer dan 40.00 meter mag bedragen;

bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 12.2;

  • c. de in Hoofdstuk 2 genoemde en in de verbeelding van het bestemmingsplan aangeduide maten en percentages, met uitzondering van bestemmingsgrenzen, met dien verstande dat:
    • 1. de afwijking niet meer bedraagt dan 10%;
    • 2. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 12.2;
  • d. het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit, waaronder het opbouwen en afbreken en/of vanwege de omvang van de activiteit, waaronder het aantal deelnemers/toeschouwers, met dien verstande dat:
    • 1. dit niet plaatsvindt op de voor Natuur aangewezen gronden;
    • 2. het bepaalde in de dubbelbestemmingen in acht wordt genomen;
    • 3. de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
    • 4. het evenement maximaal 15 dagen aaneengesloten duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;
    • 5. een locatie niet meer dan 3 maal per jaar voor een evenement wordt gebruikt;
    • 6. er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
    • 7. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
    • 8. er geen recreatief nachtverblijf ter plaatse plaatsvindt;
    • 9. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
    • 10. aan de van toepassing zijnde milieuwet- en regelgeving wordt voldaan;
    • 11. het evenement niet leidt tot onevenredige nadelige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
    • 12. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 12.2.
12.2 Algemene voorwaarden bij afwijken

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels van het bestemmingsplan, dient het onderstaande in acht te worden genomen:

  • a. er wordt geen substantiële afbreuk gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse;
  • b. belangen van derden worden niet onevenredig nadelig geschaad of kunnen niet onevenredig nadelig geschaad worden;
  • c. er vindt geen onevenredige nadelige aantasting plaats van:
    • 1. de milieusituatie;
    • 2. het woonmilieu en de leefbaarheid ter plaatse;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende grond;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de parkeerbalans in de directe omgeving, waarbij de parkeernormen overeenkomstig de richtcijfers van de ASVV/CROW in acht worden genomen.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot niet meer dan 2.00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de verbeelding, ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

Artikel 14 Algemene procedureregels

14.1 Procedureregeling nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen wordt de volgende procedure gevoerd:

  • a. het ontwerpbesluit ligt gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  • b. het bevoegd gezag maakt de terinzagelegging van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze bekend;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid van belanghebbenden om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit bij het college naar voren te brengen gedurende de termijn van terinzagelegging;
  • d. het bevoegd gezag maakt aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing op die zienswijzen bekend.

Artikel 15 Overige regels

15.1 (Wettelijke) regels

Indien en voor zover in deze regels of in de verbeelding wordt verwezen naar wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van jet bestemmingsplan.

15.2 Gemeentelijke regels
15.2.1 Algemeen

Indien en voor zover in deze regels of in de verbeelding wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze gelden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

15.2.2 Bouwen en parkeernormen

Ten aanzien van bouwen en parkeernormen geldt dat:

  • a. op eigen terrein in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
  • b. de op het tijdstip van aanvraag van de omgevingsvergunning geldende parkeernorm moet worden gehanteerd. De gemeente beschouwt de ASVV, CROW in het kader van dit bestemmignsplan als een gemeentelijke regeling.
15.2.3 Parkeren in de voortuin

Voor parkeren in de voortuin is het collegeadvies 'Parkeren in de voortuin' d.d. 15 april 2003 van toepassing, zoals opgenomen in Bijlage 8 bij de regels: 'Parkeren in de voortuin'.

15.3 Voorrangsregels
15.3.1 Strijdigheid belangen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 11, krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 11, geldt de meest beperkende regeling.
15.3.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Voor zover de belangen van dubbelbestemmingen conflicteren en het naleven van de belangen die gediend zijn door de bij dat conflict betrokken dubbelbestemmingen, niet mogelijk is, wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming;

Uitzondering hierop, in de vorm van nevenschikking, is mogelijk, wanneer compensatie van eventueel verlies aan kwaliteit is gegarandeerd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de beheersverordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan of de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan of die verordening.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan of de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of die verordenin

Artikel 17 Slotregel

Deze regels (met bijlagen) worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Langs de Gewannen 10'' van de gemeente Meerssen.