direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sint Catharinastraat 16-20 Ulestraten
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0938.BP01007-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Sint Catharinastraat 16-20 Ulestraten" van de gemeente Meerssen.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie aan de Sint Catharinastraat 16-20 zijn het voormalige gemeentehuis/bibliotheek gesitueerd binnen de bestemming 'Wonen', 'Verkeer' en 'Gemengd'. De initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse 6 grondgebonden woningen en 19 appartementen te realiseren.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van de vigerende beheersverordening “Beheersverordening Kernen”, omdat voorliggend planvoornemen grotendeels buiten het bestaande bouwvlak wordt gerealiseerd en omdat op de locatie binnen de bestemming Wonen nier meer dan 18 woningen toegestaan zijn en binnen de bestemming Gemengd 5 woningen. Daarnaast kunnen geen grondgebonden woningen worden gerealiseerd binnen het plangebied. De gemeente Meerssen heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de toelichting en regels voor het realiseren van 6 grondgebonden woningen en 19 appartementen op het adres aan de Sint Catharinastraat 16-20 in Ulestraten.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP01007-ON01_0001.png" TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP01007-ON01_0002.png"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Meerssen, sectie B, nummers 1942, 1943, 2439, 3958, 308, 2146 en gedeeltelijk 3262. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 3750 m². De gronden zijn in eigendom van Wonen Meerssen en de gemeente Meerssen.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert de beheersverordening "Beheersverordening Kernen", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 27 februari 2014.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP01007-ON01_0003.png"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

De gronden in het plangebied zijn in de vigerende beheersverordening bestemd als 'Wonen' en 'Gemengd' en 'Verkeer. Ter plaatse van de bestemming 'Wonen' zijn de gronden onder meer aangewezen voor woondoeleinden en aan huis verbonden beroepen. Bovendien geldt voor de bestemming 'Wonen' een maximum aantal wooneenheden van 18 en zijn de meest noordelijke bouwvlakken aangeduid als 'gestapeld' met deels een maximum hoogte van 3 bouwlagen. Een deel van de bestemming is tevens bestemd voor een parkeergarage.

Ter plaatse van 'Gemengd' zijn de gronden onder meer bestemd voor detailhandel, dienstverlening, maatschappelijke doeleinden, kantoren, wonen en geldt voor een klein deel van deze gemengde bestemming dat horeca tot en met categorie 1 is toegestaan. Ter plaatse van 'Verkeer' zijn de gronden onder meer aangewezen voor bewegend en stilstaand verkeer, voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, afvalinzameling en afvalverwijdering, geluidwering, parkeervoorzieningen en civieltechnische voorzieningen.

Daarnaast geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie '. De aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen en/of terreinen.

Bovendien ligt het plangebied binnen de aanduiding 'Milieuzone-bodembeschermingsgebied'. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' is duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden als bijzondere bescherming van de bodem noodzakelijk.

Conclusie

Het initiatief betreft het realiseren van 6 grondgebonden woningen en 19 appartementen aan de Sint Catharinastraat 16-20 in Ulestraten, waarbij bij het realiseren van een deel van de woningen en appartementen gebruik wordt gemaakt van het bestaande voormalig gemeentehuis/bibliotheek. Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van de vigerende beheersverordening “Beheersverordening Kernen”, omdat voorliggend planvoornemen grotendeels buiten het bestaande bouwvlak wordt gerealiseerd en omdat op de locatie niet meer dan 18 wooneenheden zijn toegestaan. Daarnaast is het planvoornemen niet volledig voorzien van een woonbestemming en ligt een deel van het plangebied binnen de bestemming 'Verkeer' en 'Gemengd'. Het opstellen van een bestemmingsplan is noodzakelijk.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP01007-ON01_0004.png" WIJDERE OMGEVING

2.1 Bebouwing en functies

Ulestraten is een dorp in de gemeente Meerssen. Het dorp ligt aan de rand van het Geuldal en het Centraal Plateau en is ontstaan in de Middeleeuwen door ontginning vanuit het dorp Meerssen van het Centraal Plateau. Ulestraten behoort samen met de dorpen Meerssen, Bunde en Geulle tot de gemeente Meerssen, gelegen in het zuiden van Limburg.

In Ulestraten is sprake van geconcentreerde bewoning. In de kern is er sprake van een overheersende woonfunctie, afgewisseld door bedrijvigheid, winkels en voorzieningen. Het plangebied ligt aan de Sint Catharinastraat, in het oosten van de kern Ulestraten. Ter hoogte van het plangebied zijn overwegend woningen gelegen. Deze woningen bestaan uit verschillende type woningen, zoals vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen.

Het vrijstaande vervallen pand betreft het voormalig gemeentehuis en bibliotheek van Ulestraten. Aan de overzijde van het plangebied is de Sint Catharinakerk gelegen, die in 1806 werd gebouwd.

Onderstaande afbeeldingen geven de bestaande situatie van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP01007-ON01_0005.png"

BESTAANDE SITUATIE PLANGEBID

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP01007-ON01_0006.png"

BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED

2.2 Ontsluiting

Het plangebied ligt aan de Sint Catharinastraat en de Don Boscostraat (langzaam verkeersroute). De Sint Catharinastraat is een ontsluitingsweg die dwars door Ulestraten loopt en is de hoofdstraat van het dorp. De Don Boscostraat is een ontsluitingsweg, waarvan het deel van de straat dat aan het plangebied gelegen is, wordt gebruikt als toegangsweg voor de bewoners aan dit deel van de straat. Verder is dit deel van de straat bestemd voor voetgangers.

2.3 Groen en Water

Het plangebied is deels voorzien van groen in de vorm van een grasveld. Er is geen oppervlaktewater aanwezig in het plangebied.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren, groen en water en duurzame en gezonde leefomgeving. Onderstaande afbeelding geeft de boogde toestand van het plangebied weer, zie ook bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP01007-ON01_0007.png"

INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS

3.1 Bebouwing en functies

Het initiatief betreft het realiseren van 6 grondgebonden woningen en 19 appartementen aan de Sint Catharinastraat 16-20 in Ulestraten. Van de appartementen worden 3 appartementen gerealiseerd in het voormalig gemeentehuis. De overige 16 appartementen worden gerealiseerd middels nieuwbouw van 3 appartementengebouwen. De nieuwe appartementengebouwen bestaan uit 2 blokken (gestapeld), waarbij het meest noordelijke appartementenblok voorzien is van een hoge kap en een bergruimte op de begane grond . Op één appartement na, worden de appartementen middels een centrale hal met elkaar verbonden. De appartementen op de eerste en tweede verdieping zijn voorzien van een balkon en de appartementen op de begane grond zijn uitgerust met een buitenruimte.

De 6 grondgebonden rijwoningen worden in het noordoosten van het plangebied gerealiseerd. De woningen bestaan uit één verdieping met een verhoogd zadeldak. De woningen zijn voorzien van een tuin richting het zuidwesten. Aangezien het plangebied in hoogte oploopt naar het noorden, zullen de percelen een getrapt verloop kennen.

In het zuidwesten van het plangebied, aan de achterkant van de woningen en de appartementengebouwen wordt een parkeerplaats gerealiseerd ten behoeve van de bewoners van de appartementen. In het noorden van het plangebied wordt een parkeerplaats gerealiseerd ten behoeve van de bewoners van de woningen. De entree van het plangebied, vóór het meest oostelijke appartementengebouw, wordt ingericht als een openbaar pleintje.

Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de inrichting van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP01007-ON01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP01007-ON01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP01007-ON01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP01007-ON01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP01007-ON01_0012.png"

3D- VISUALISATIES

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeersgeneratie

Het realiseren van 19 appartementen en 6 woningen heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "ASVV 2012'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Meerssen wordt aangeduid als 'niet stedelijk gebied', waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Meerssen tot de 'rest van de bebouwde kom' behoort.


Huidige situatie

Om het aantal verkeersbewegingen in de bestaande (voormalige) situatie van het plangebied te bepalen, wordt het pand aangeduid als 'Bibliotheek'. In de tabel hieronder is de berekening van de verkeersgeneratie per etmaal uiteengezet voor dit onderdeel.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
Bibliotheek   8,2 - 13 per 100 m² bvo   585 m² bvo   48,0 - 76,0  
Totaal       48,0 - 76,0  

Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de voormalige situatie, in een worst-case scenario, zorgde voor 76 verkeersbewegingen per etmaal.

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie worden 19 appartementen en 6 woningen. De appartementen vallen, om de verkeersgeneratie te bepalen, onder het onderdeel 'Huur, appartement, duur'. De grondgebonden woningen worden aangeduid als 'Koop, huis, tussen/hoek'. In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
Huur, appartement, duur   5,4 -6,2 per appartement   19   102,6 - 117,8  
Koop, huis, tussen/hoek   7,0 - 7,8 per huis   6   42,0 - 46,8  
Totaal       144,6 - 164,6  


Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de nieuwe situatie, in een worst-case scenario, zorgt voor 165 verkeersbewegingen per etmaal. Dit zijn 89 verkeersbewegingen extra ten opzichte van de huidige situatie.

In de nieuwe situatie wordt het verkeer verdeel over de noordelijke en zuidelijke ontsluiting van het gebied, waardoor de toename op de Sint Catharinastraat minder toeneemt dan de aangegeven 89 verkeersbewegingen.

Conclusie

De verkeersaantrekkende werking van voorliggend plan neemt met 89 verkeersbewegingen per etmaal toe. Dit betekent door de verdeling over de twee ontsluitingen een relatief geringe toename van het verkeer op de Sint Catharinastraat en de Don Boscostraat . De capaciteit van de Sint Catharinastraat, Don Boscostraat en omliggende straten is voldoende om het verkeer te kunnen verwerken.

3.2.2 Ontsluiting

Het voorliggend plan zorgt voor twee extra ontsluitingen op de Sint Catharinastraat en de Don Boscostraat. De rijwoningen en bijhorende parkeerplaats worden middels een nieuwe ontsluiting ontsloten op de Don Boscostraat. De appartementen en bijhorende parkeerplaats worden ontsloten middels een nieuwe ontsluiting op de Sint Catharinastraat. Het toevoegen van de ontsluiting zorgt niet voor een verstoring van de doorstroming.

3.2.3 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De concept nota 'Parkeerbeleid Meerssen 2021-2025' is momenteel in procedure en zal in februari 2022 worden vastgesteld. Het plangebied ligt conform deze nota binnen de zone rest bebouwde kom.

Huidige situatie

Om de parkeerbehoefte in de bestaande situatie van het plangebied te bepalen, wordt het bestaande pand aangeduid als 'Bibliotheek'. In de tabel hieronder is de berekening van de parkeerbehoefte uiteengezet voor dit onderdeel. Daarbij is gerekend met de parkeernorm uit de concept nota 'Parkeerbeleid Meerssen 2021-2025'.

Onderdeel   Parkeren   Aantal   Totaal  
Bibliotheek   1,2 per 100 m² bvo   585 m² bvo   7,02  
Totaal       7 parkeerplaatsen  

Op basis bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de voormalige parkeerbehoefte minimaal 7 parkeerplaatsen bedroeg.

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie worden 19 appartementen en 6 woningen gerealiseerd. De appartementen vallen, om de nieuwe parkeerbehoefte te bepalen, in de categorie 'Huur, appartement, duur'. De grondgebonden woningen worden aangeduid als 'Koop, huis, tussen/hoek'. In de onderstaande tabel is de berekening van de toekomstige parkeerbehoefte uiteengezet, op basis van de parkeernormen uit de concept nota 'Parkeerbeleid Meerssen 2021-2025'.

Onderdeel   Parkeren   Aantal   Parkeerbehoefte normatief   Parkeerbehoefte maatgevend moment*  
Koop, huis, tussen/hoek   1,7 per woning (excl. bezoekersaandeel)   6   10,2   9,2  
Huur, appartement, duur   1,6 per appartement (excl. bezoekersaandeel)   19   30,4   27,4  
Bezoekers   0,3 per woning/appartement   25   7,5   6,0  
Totaal       48   43  

* Op basis van de aanwezigheidspercentages (concept nota 'Parkeerbeleid Meerssen 2021-2025) blijkt met dubbelgebruik tussen bewoners en bezoekers de werkdagavond het maatgevende moment.


Op basis van bovenstaande tabel geldt voor voorliggend plangebied dat met de realisatie van 19 appartementen en 6 woningen op basis van de gemeentelijke parkeernormen minimaal 48 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd.

Wanneer rekening gehouden wordt met de in de parkeernota opgenomen aanwezigheidspercentages van bewoners en bezoekers blijkt de werkdagavond het maatgevende moment te zijn. De maatgevende parkeerbehoefte is dan 43 parkeerplaatsen.

Deze parkeerplekken kunnen niet allemaal binnen het plangebied op eigen terrein gerealiseerd worden. 13 parkeerplaatsen worden gerealiseerd op de parkeerplaats in het noorden van het plangebied. 22 parkeerplaatsen worden gerealiseerd op de parkeerplaats in het zuidwesten van het plangebied. In totaal kunnen 35 parkeerplaatsen binnen het plangebied worden gerealiseerd.

De parkeerplaatsen voor de bewoners kunnen daarmee grotendeels gerealiseerd worden op de parkeerplaatsen op het eigen terrein.

Er is nog een tekort van 8 parkeerplaatsen dat opgevangen dient te worden buiten de plangrenzen. Deze behoefte wordt voornamelijk veroorzaakt door bezoekers van de woningen. De voormalige openbare functie (bibliotheek) zorgde voor een parkeerbehoefte van 7 parkeerplaatsen. In de huidige situatie zijn er binnen het plangebied geen parkeerplaatsen aanwezig, daarmee kan worden aangenomen dat bezoekers en personeel in de openbare ruimte parkeerden. Dit parkeeraanbod komt met het wegvallen van de huidige openbare functie beschikbaar.

Naast de direct ten zuiden van het plangebied gelegen parkeerplaatsen (overzijde Sint Catharinastraat) is ten zuidoosten van de kerk een parkeerplaats aanwezig binnen 100 meter loopafstand van het plangebied. En op ca. 110 m van het plangebied, aan de Dorpsstraat) is een tweede parkeerterrein aanwezig.

Omdat voor elke woning minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is en binnen een loopafstand van 100 m van het plangebied voldoende alternatief parkeeraanbod aanwezig is, wordt geconcludeerd dat er voldaan kan worden aan de nieuwe parkeernota.

Conclusie

De benodigde parkeerplekken kunnen niet allen op eigen terrein gerealiseerd worden. Voor de overige parkeerplaatsen is in de nabijheid van het plangebied voldoende parkeergelegenheid aanwezig.

3.3 Groen en water

In de nieuwe situatie is er geen oppervlaktewater aanwezig. De ruimte rondom de appartementengebouwen en het openbaar pleintje aan de Sint Catharinastraat krijgt een groene inrichting in de vorm van gras en beplanting. Daarnaast worden de appartementen op de begane grond voorzien van een eigen buitenruimte met een groene inrichting en hebben de woningen een tuin die individueel wordt ingericht.

3.4 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

3.4.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de woningen worden 'aardgasvrij' gebouwd;
  • de oriëntatie van de woningen is geoptimaliseerd voor zonne-energie (zongericht verkavelen);
  • er wordt gebruikt gemaakt van een lucht warmtepomp;
  • de woningen worden volgens het BENG-principe gebouwd;
  • parkeervoorzieningen elektrische auto's/deelauto.

Bovenstaande punten zijn deels verplicht vanuit het bouwbesluit, bijvoorbeeld 'aardgasvrij bouwen'. De andere punten worden meegenomen in het verdere ontwerp als aanvulling op de verplichte aspecten.

3.4.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • waterberging op eigen terrein;
  • zo min mogelijk verharding / halfverharding;
  • aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren;
  • groen / bomen aanleggen ten behoeve van opname van stikstof en CO2, het vast houden van water en het tegengaan van hittestress;
  • goed openbaar vervoer;
  • goede langzaam verkeersnetwerken.

De berging van voldoende water op eigen terrein is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels. Hiermee wordt vastgelegd dat de noodzakelijk kubieke meters waterberging zeker gerealiseerd wordt.

De andere aspecten worden in het nadere ontwerp uitgewerkt, maar hebben geen ruimtelijke component waarvoor een voorwaardelijke verplichting wordt opgenomen.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is één integrale visie, waarin het duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland tot 2050 staat omschreven. Het uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ingrepen niet afzonderlijk van elkaar kunnen plaatsvinden, maar dat ze van elkaar afhankelijk zijn.


De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en inmiddels in werking getreden. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de maatschappelijke opgaven en de rol van het Rijk in het uitvoeren van deze opgaven. De maatschappelijke opgaven zijn in vier prioriteiten samengevat:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Bovendien is de druk op de fysieke leefomgeving in Nederland groot, waardoor verschillende belangen betreft ruimtelijke ontwikkelingen nu en dan botsen. Hoewel wordt gestreefd het implementeren van de diverse belangen, is dit niet altijd mogelijk. Soms dienen scherpe keuzes gemaakt worden en moeten belangen afgewogen worden. Om dit te bewerkstelligen omvat de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinatie van functies gaan vóór enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


Voorliggend plan voorziet in een nieuwe ruimtelijke kwaliteit binnen de kern van Ulestraten en draagt daarmee bij aan een goede woon- en leefomgeving in Ulestraten. Het initiatief draagt onder meer bij aan de energietransitie en de klimaatadaptieve aanpak en sluit aan bij het beleid omtrent 'Sterke en gezonde steden en regio's'.

Conclusie

Het plan geeft invulling aan het beleid, zoals omschreven in de Nationale Omgevingsvisie.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte genoemd, is op 30 december 2011 voor een groot deel in werking getreden en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. Uiteindelijk zal het Barro regels bevatten voor de borging van dertien nationale belangen. Het gaat hierbij om de volgende belangen:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Momenteel bevat het Barro echter alleen die regels die voortkomen uit het eerdere ontwerp van de AMvB Ruimte (d.d. 2 juni 2009) en die tevens terugkomen in de SVIR. Het gaat dan ook om regels ter bescherming van de belangen inzake Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Er is voor gekozen om de regels zoveel mogelijk door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Enkele bepalingen hebben echter betrekking op provinciaal medebewind en ontheffingsmogelijkheden. Deze regels kunnen pas in werking treden als de wet dit provinciaal medebewind en de mogelijkheid om af te wijken van de algemene regels vastlegt. In het bijzonder gaat het hier om de artikelen ten behoeve van Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde (nationaal belang 13) en de EHS (nationaal belang 10). Van deze laatste zullen de artikelen op een later tijdstip aan het Barro worden toegevoegd.

De overige belangen vanuit de SVIR zullen in de ontwerpwijziging van het Barro terugkomen. Deze zal op een nader te bepalen tijdstip in werking treden. Uitzondering hierop is het nationale belang inzake buisleidingen. Deze wordt eerst beschreven in de Structuurvisie buisleidingen alvorens hiervoor regels in het Barro worden opgenomen.

Conclusie
Het planvoornemen is niet in strijd met de nationale belangen zoals deze zijn uitgewerkt in het Barro. Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met de AMvB Ruimte. Het Barro en Rarro bevatten geen bepalingen die van invloed zijn op het plangebied.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Ten aanzien van de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Bro. In de literatuur wordt bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw gesproken over een daadwerkelijke ondergrens. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2329, r.o. 6.3).

Betekenis voor het plangebied

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 19 appartementen en 6 woningen. Op basis van de vigerende beheersverordening zijn er reeds 23 wooneenheden toegestaan. Met de beoogde ontwikkeling worden er 2 woningen toegevoegd. Hiermee valt het planvoornemen niet onder de definitie van 'stedelijke ontwikkeling'.

Verantwoording

Hoewel het planvoornemen niet onder de definitie van 'stedelijke ontwikkeling' valt, kan worden aangegeven dat doordat het plan binnen de bebouwde kom wordt gerealiseerd, aansluit bij het beleid zoals omschreven in de regionale en gemeentelijk woonvisie (zie paragraaf 4.3.1, 4.2.4 en 4.4.3). Voorliggend initiatief past binnen het Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Limburg 2021;
  • Omgevingsverordening Limburg 2014;
  • Ontwerp Omgevingsverordening Limburg 2021;
  • Rapportage 'Beweging op de woningmarkt'.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Limburg 2021

Op 1 oktober 2021 is door de Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie Limburg 2021 vastgesteld en is in werking getreden. Hiermee komt de Omgevingsvisie POL2014 te vervallen.

De Omgevingswet gaat uit van het zoeken naar de balans tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving waarin we leven, wonen, werken, leren en onze vrije tijd besteden. De Omgevingsvisie is geen blauwdruk voor de toekomst. Bij (nieuwe) ontwikkelingen kunnen we nog keuzes maken. Daarbij kiezen we voor maatwerk en houden we rekening met het karakter en mogelijkheden van een gebied en de afweging van belangen op lokale schaal. Als we afwegingen maken, doen we dat op basis van de onderstaande Limburgse principes:

  • Er wordt gestreefd naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving;
  • De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal;
  • Er wordt zowel ingezet op duurzame verstedelijking als op transitie van landelijk gebied;
  • Er wordt zorgvuldig omgegaan met onze ruimte en voorraden bovengronds én ondergronds;

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP01007-ON01_0013.png"

UITSNEDE OMGEVINGSVISIE LIMBURG 2021

Analyse

Het plangebied ligt in de zone 'Landelijke kern'. De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied is belangrijk. Een aantal kernen vervult op sommige terreinen een regionale verzorgende functie met onderwijs, zorg, cultuur, winkels, en werklocaties. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.

Conclusie

Voorliggend initiatief zorgt met de ontwikkeling van 19 appartementen en 6 woningen op de plek van het vervallen voormalig gemeentehuis en bibliotheek voor een herstructurering binnen de kern Ulestraten. Zowel de aard van de ontwikkeling als het type woningen sluit aan bij de 'Ontwerp Omgevingsvisie Limburg'.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 16 januari 2015 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 in werking getreden. Deze Verordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

Deze Omgevingsverordening is op 22 november 2019 geconsolideerd tot de ‘Geconsolideerde versie Omgevingsverordening Limburg 2014’. Bij het in werking treden van de Omgevingswet zal de Omgevingsverordening Limburg 2014 komen te vervallen en zal worden vervangen door de Omgevingsverordening 2021.

Het hoofdstuk Ruimte (hoofdstuk 2) is gericht op doorwerking van het ruimtelijke beleid van de POL2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Wonen 

In artikel 2.2.2 van de verordening is bepaald dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Voor de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 4.1.3.

In de verordening zijn tevens regels opgenomen ten aanzien van woningbouw. Volgens artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening voorziet een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid Limburg niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen, alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (voor een de doorwerking van de Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg in relatie tot onderhavige ontwikkeling zie paragraaf 4.3.1).

Verder geldt dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen, alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, een verantwoording dient te bevatten van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bovenstaande.

De toelichting bij het ruimtelijk plan dient tevens een verantwoording te bevatten van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen.

Door Provinciale Staten is bij besluit van 5 oktober 2020 de Omgevingsverordening Limburg 2014 gewijzigd vastgesteld, waarmee artikel 2.4.2 lid 6 is komen te vervallen. Door het vervallen verklaren van dit artikellid is er voor de Limburgse gemeenten geen plicht meer om compenserende maatregelen nader te motiveren in het ruimtelijke besluit dat betrekking heeft op woningbouwplannen die leiden tot een woningtoename. Voorliggend initiatief is besproken in het regionaal overleg Maastricht-Heuvelland en akkoord bevonden. De wijze van compenseren wordt vastgelegd in de anterieure overeenkomst, die tussen gemeente en initiatiefnemer zal worden gesloten. Op deze wijze wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.

Beschermingsgebieden

Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied binnen het uitsluitingsgebied voor windturbines ligt. In artikel 2.10.2 staat dan ook vermeld dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in het Uitsluitingsgebied windturbines, niet voorziet in de plaatsing van een windturbine, bestaande uit een mast met een minimale hoogte van 25 m met daarop aangebracht een rotor.

Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsverordening Limburg 2014.

4.2.3 Ontwerp Omgevingsverordening Limburg 2021

Op 25 mei 2021 is de Ontwerp Omgevingsverordening Limburg 2021 vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn de ambities die geschetst zijn in de Omgevingsvisie Limburg 2021 juridisch verankerd. Bij het in werking treden van de Omgevingswet zal de Omgevingsverordening Limburg 2021 in werking treden en zal hiermee de Omgevingsverordening Limburg 2014 vervangen.

Met het vooruitzicht op het inwerking treden van de Omgevingswet, die op 1 januari 2023 gepland staat, is het van belang dat nieuwe initiatieven in lijn zijn met de Omgevingsverordening Limburg 2021.

Wonen

In de omgevingsverordening zijn bestuursafspraken opgenomen die betrekking hebben tot de regionale uitwerking van de Omgevingsvisie Limburg 2021. Uit Artikel 12.1 'Instructieregels nieuwe planvoorraad wonen' blijkt dat bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van één of meerdere woningen gemotiveerd dient te worden dan:

  • a. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;
  • b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;
  • c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio's bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;
  • d. het omgevingsplan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring, bedoeld in afdeling 14.5;
  • e. realisatie van de woningen beoogd is binnen 5 jaar na vaststelling van het omgevingsplan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

Ontwerp uitsluitingsgebied windturbines

Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2021 blijkt dat het plangebied binnen het uitsluitingsgebied voor windturbines ligt. In artikel 13.1 'Instructieregel uitsluitingsgebied windturbines' staat omschreven dat een omgevingsplan dat betrekking heeft op het uitsluitingsgebied windturbines, geen plaatsing van een windturbine met een masthoogte van 25 meter of hoger binnen dat gebied toelaat.

Analyse

Voorliggend initiatief zorgt met de ontwikkeling van 19 appartementen en 6 woningen op de plek van het vervallen voormalig gemeentehuis en bibliotheek, voor een herstructurering binnen de kern Ulestraten. Hiermee wordt ingespeeld op zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve woonbehoefte. Ook wordt rekening gehouden met de Limburgse principes, zoals omschreven in paragraaf 4.2.1. Door het aanpassen van de locatie wordt er op een zorgvuldige wijze gebruikt gemaakt van de ruimte en wordt het deels braakliggend terrein ingevuld op een wijze die aansluit bij de vraag.

Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de provinciale 'Ontwerp Omgevingsverordening Limburg 2021'.

4.2.4 Rapportage 'Beweging op de woningmarkt'

Op 3 november 2017 hebben Provinciale Staten van Limburg de motie 'Beweging op de woningmarkt' aangenomen. PS roepen hierin Gedeputeerde Staten op om met de woningmarktregio's om tafel te gaan om te inventariseren welke knelpunten vanwege de veranderde woningmarkt binnen de regio's worden gesignaleerd en in kaart te brengen welke mogelijke maatregelen deze knelpunten kunnen opheffen.

Op 30 januari 2018 hebben Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten de rapportage 'Beweging op de woningmarkt' aangeboden. Daarin wordt aangegeven dat de gemeenten de huidige samenwerking (provincie – regio's – gemeenten) met betrekking het woonbeleid willen voortzetten en op een aantal punten willen verbeteren. Het adagium 'bouwen naar behoefte' mag gelden als een breed gedragen uitgangspunt dat ook in de nationale wetgeving is verankerd. Volgens GS levert de vertaling hiervan in het POL en de regionale structuurvisies als praktijkervaring op, dat naast gewenste effecten ook knelpunten optreden, in de zin dat in een aantal gevallen niet voldoende kan worden voldaan aan de behoefte.

GS willen het bouwen naar behoefte beter faciliteren en stellen daarom voor om in de praktijk een aantal praktische oplossingen te hanteren, die kunnen gelden als uitwerkingen van het bestaande woonbeleid. De regio's worden opgeroepen om deze oplossingen te bezien en in de regionale structuurvisie of de uitwerking daarvan een plek te geven.

Onder andere wordt aangegeven dat er woningbouwlocaties zijn die gebaat zijn bij het loslaten van de directe koppeling tussen de reductie van plannen en nieuwe initiatieven met een urgent karakter, waarbij de vraag niet valt te matchen met het reguliere aanbod. Het is verstandig om bij dergelijke initiatieven in eerste instantie te kijken naar locaties, waar een impuls voor de ruimtelijke kwaliteit juist zeer gewenst is (bijv. centrumontwikkelingen, omzetten winkels in aanloopstraten naar woningen).

Analyse

Onderhavige ontwikkeling leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, omdat gedateerd leegstaand vastgoed en een braakliggende plek binnen de bestaande kern van Ulestraten wordt getransformeerd tot kwalitatief hoogwaardige woningbouw. Gezien de situering van de planlocatie in het centrum van de kern, alsmede de beoogde woningtypes (voor het grootste deel appartementen met lift) zijn deze zeer geschikt voor ouderen en in de directe nabijheid van diverse voorzieningen.

Voorliggend initiatief betreft zodoende een gewenste ontwikkeling. De bouw van woningen is daarnaast een logische invulling van het perceel, gezien de ligging in een buurt met een hoofdzakelijk woonkarakter in de dorpskern van Ulestraten.

4.3 Regionaal niveau

4.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

De structuurvisie Wonen Zuid-Limburg is op 8 september 2016 vastgesteld. De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 18 Zuid-Limburgse gemeenten, waaronder de gemeente Meerssen. Het doel van deze visie is het creëren van een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. Dit is een voorwaarde voor het benutten van de economische potentie van de regio, een ambitie die Zuid-Limburg hoog in het vaandel heeft.

In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie woonsferen: stedelijk, sub-urbaan en landelijk. Voorliggend initiatief valt onder de woonsfeer ‘landelijk’. Ten aanzien van het afstemmen van vraag en aanbod wordt geconstateerd, dat in de landelijke woonsfeer de vraag en aanbod nu in redelijk evenwicht zijn, maar ontstaat op termijn een overschot.

Vanuit ruimtelijk oogpunt wordt aanbevolen om te kiezen voor ‘gestructureerde concentratie’, dat wil zeggen concentratie van ontwikkelingen binnen de centra en de centrumkernen. Hierdoor kan ook de voorzieningenstructuur beter in stand worden gehouden, in combinatie met een gerichte strategie om ook voorzieningen en andere ontwikkelingen te concentreren in de grote kernen.

In de structuurvisie wordt geconcludeerd dat sprake is van een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot, het terugdringen van de (ongewenste) planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave en het toevoegen van woonproducten waar een tekort van is, passend binnen de uitgangspunten van de structuurvisie. Deze drie opgaven kunnen echter niet altijd één-op-één in de tijd gelijk lopen. Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten diverse beleidsafspraken gemaakt.

Analyse

Voorliggend initiatief zorgt met de ontwikkeling van 19 appartementen en 6 woningen op de plek van het vervallen voormalig gemeentehuis en bibliotheek in de kern Ulestraten, waarbij het voormalig gemeentehuis en bibliotheek wordt getransformeerd tot 3 appartementen. Op deze manier wordt leegstaand vastgoed voorkomen

De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg benoemt dat nieuwe ontwikkelingen binnen het stedelijk weefsel, in of nabij centra moeten plaatsvinden. Woningen in en nabij centra van kernen zijn nu en in de toekomst in trek bij ouderen en ook starters. De opgave ten aanzien van grondgebonden woningen en appartementen met lift sluit aan bij de aanzienlijke vergrijzing. Zeker in landelijk gebieden is bovengemiddeld sprake van vergrijzing. Verschillende ontwikkelingen, zoals strengere hypotheekeisen, flexibele arbeidscontracten, lagere waardeontwikkeling van woningen en huisvesting van urgenten, leiden tot een stijgende vraag naar middeldure huur. Volgens de Structuurvisie kunnen vooral meergezinswoningen als kwetsbaar worden aangeduid. Gemiddeld is 25% tot 30% van de woningvoorraad in Zuid-Limburg een appartement. Echter volgens het onderzoek ‘Woonmilieus in Zuid-Limburg’ is er nog ruimte voor koopappartementen.

Daarnaast sluit voorliggend initiatief aan bij het principe van de regionale Structuurvisie ‘juiste woningen op de juiste plek’. Behoudt van leefbaarheid in de kleinere kernen is conform de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg een belangrijke opgave. Ruimtelijk gezien wordt daarom de focus gelegd op het versterken van de kernen. Het plangebied is binnen het reeds bestaande stedelijk weefsel gelegen in de nabijheid van diverse voorzieningen, waardoor de voorzieningenstructuur beter in stand wordt gehouden en het straatbeeld verbeterd. Hiermee sluit het initiatief aan bij de regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.

Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.

4.3.2 Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021

De Zuid-Limburgse gemeenteraden hebben eind 2020/ begin 2021 individueel de Beleidsregel “Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021” vastgesteld, onder gelijktijdige intrekking van de beleidsregel “Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg”.

Met deze nieuwe beleidsregel kunnen goede woningbouwplannen zonder compensatie worden gerealiseerd. Door het loslaten van de compensatieverplichting voor goede plannen kan de initiatiefnemer de plannen realiseren zonder de verplichting dat er minimaal een zelfde aantal woningen als er gebouwd wordt moet worden gesloopt, er voldoende plancapaciteit geschrapt moet worden of dat er een financiële compensatiebijdrage moet worden gestort in het (regionale) sloopfonds.

Door het schrappen van deze compensatieplicht wordt nadrukkelijk invulling gegeven aan de wens vanuit de samenleving om snel te bouwen voor met name de doelgroepen sociale en middenhuur, alsmede voor starters. Dit is noodzakelijk om te voldoen aan de veranderende behoeften bij de woningzoekenden.

Om deze beleidsregel te kunnen toepassen worden criteria benoemd wat onder een goed plan moet worden verstaan. Het gaat hierbij om de volgende criteria:

  • 1. Een woningbouwinitiatief moet maatschappelijke meerwaarde hebben;
    • a. Uitgangspunt hierbij is dat inbreiding voor uitbreiding gaat
    • b. Bovendien moeten de plannen bijdragen aan de verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen, door middel van herstructurering en vervangingsbouw, hergebruik van winkels en ander waardevol vastgoed met passende woningbouw of wel een bijdrage leveren aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad.
  • 2. Het plan is voor de gemeente planologisch aanvaardbaar en moet op grond hiervan voldoen aan de systematiek van de ‘Ladder van duurzame verstedelijking’, zoals vastgelegd in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voor elk nieuwbouwplan geldt dat de behoefte aan die ontwikkeling zowel kwalitatief als kwantitatief moet worden onderbouwd.
  • 3. Tot slot moeten de nieuwe woningbouwinitiatieven sub-regionaal worden afgestemd en worden toegevoegd aan de regionale woningmarktprogrammering.

Relevantie voor het plan

Voorliggend initiatief zorgt met de ontwikkeling van 19 appartementen en 6 woningen op de plek van het vervallen voormalig gemeentehuis en bibliotheek in de kern Ulestraten. Op deze manier wordt leegstaand vastgoed voorkomen.

Hiermee wordt voldaan aan het eerste criteria. In paragraaf 4.1.3 is aangetoond dat wordt voldaan aan het tweede criteria. Als laatste is het plan regionaal afgestemd.

Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'.

4.4 Gemeentelijke niveau

4.4.1 Beheersverordening Kernen

Op 27 februari 2014 is de Beheersverordening Kernen vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Meerssen streeft naar uniformiteit in haar planologische regelgeving voor de kernen.

In de beheersverordening 'Kernen' wordt aangesloten bij de voorheen geldende bestemmingsplannen en beheersverordening, inclusief de hierin opgenomen bebouwingsmogelijkheden.

Qua mogelijkheden in de juridische regeling zijn er nauwelijks verschillen, gezien het uitgangspunt dat er in het besluitgebied geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden. Uitsluitend vigerende plannen worden overgenomen. Concreet betekent dit dat er geen uitwerkings- en/of wijzigingsbevoegdheden kunnen worden opgenomen in een beheersverordening.

De bestaande woningen en overige aanwezige functies zullen overeenkomstig de vigerende gebruiks- en bouwmogelijkheden worden vastgelegd en geregeld.

Analyse

Voorliggend initiatief betreft de ontwikkeling van 19 appartementen en 6 woningen op de plek van het vervallen voormalig gemeentehuis en bibliotheek. Op de plek van de beoogde ontwikkeling aan de Catharinastraat 16-20 is reeds voorzien van een woonbestemming. De bestemming 'Wonen', inclusief bouwvlakken met een maximum van 18 wooneenheden, is toegekend aan een deel van het plangebied. Door de bestaande bouwvlakken en het aantal wooneenheden passend te maken op basis van de beoogde ontwikkeling en de bestemming 'Wonen' toe te kennen aan het volledige plangebied is er niet sprake van een grootschalige ontwikkeling. Omdat afwijkende ontwikkelingen op basis van de beheersverordening niet zijn toegestaan wordt met voorliggend bestemmingsplan het gewenste initiatief mogelijk gemaakt.

Conclusie
Het plan is niet in overeenstemming met de gemeentelijke beheersverordening 'Kernen',maar de ontwikkeling wordt middels voorliggend bestemmingsplan planologisch geregeld.

4.4.2 Structuurvisie Toekomstvisie Meerssen 2020

Op 15 oktober 2009 heeft de gemeenteraad van Meerssen de Toekomstvisie Meerssen 2020 vastgesteld, met daarin kijk van de gemeente op de komende 10 tot 15 jaar. Inmiddels zitten we aan het eind van deze periode en is de nieuwe Omgevingsvisie in voorbereiding. De toekomstvisie geldt echter nog altijd als kaderstellend document voor onder andere ruimtelijke ontwikkelingen.

Inde structuurvisie staan onder andere de ambities voor wonen omschrijven. De kwalitatieve woonbehoeften, de ouderenzorg, de leefbaarheid en de kwaliteit van de woonomgeving bepalen de ambities van de gemeente Meerssen in de toekomstige realisering van de woonmogelijkheden. Meerssen moet als aantrekkelijke woongemeente huisvestingsmogelijkheden bieden aan een breed en divers publiek: jongeren, gezinnen en ouderen. Hierbij wordt gelet op de demografische ontwikkelingen. Dit betekent dat enerzijds rekening moet worden gehouden met woningen voor starters en doorstromers en anderzijds moet worden voldaan aan een tijdelijke stijging van specifieke woningbehoeften van ouderen. Tegelijkertijd moet worden ingespeeld op de verwachte krimp van de bevolking. Gegeven de verwachte migratie en de concurrentie om inwoners in Zuid-Limburg moet een aantrekkelijk woningaanbod voor een breed publiek worden gecreëerd. Binnen de provinciale en landelijke kaders heeft de gemeente Meerssen daarom de ambitie een stevige rol te spelen in de totstandkoming van de woonomgeving. Nadrukkelijker dient in de toekomst aandacht te worden gegeven aan de eigen projecten (zoals Centrumplan, Kloosterweg en Juniorcollege en de revitalisering van de woonkernen Geulle en Ulestraten). De gemeente Meerssen zal zich blijvend inspannen voor een gedifferentieerd woningaanbod met woningen in diverse prijscategorieën. Met wijk - en vraaggericht werken zal de gemeente Meerssen een belangrijke bijdrage blijven leveren aan het behoud en versterking van de kwaliteit van de openbare ruimte. Beheer- en onderhoudsplannen vormen daarvoor ook in de toekomst een belangrijke onderlegger. De ervaring heeft geleerd dat burgers zich daardoor betrokken en medeverantwoordelijk voelen voor de gezamenlijke leefomgeving. De gemeente Meerssen wil deze lijn in de toekomst doortrekken.

Analyse

Voorliggend initiatief betreft de ontwikkeling van 19 appartementen en 6 woningen op de plek van het vervallen voormalig gemeentehuis en bibliotheek, waarbij het voormalig gemeentehuis en bibliotheek wordt getransformeerd tot 3 appartementen. Het initiatief draagt bij aan de in stand houding van een goed woon- en leefklimaat en daarmee aan de kwaliteit van de fysieke ruimte. Met het planvoornemen is zijn geen negatieve effecten te verwachten op de (zichtbare) fysieke leefomgeving. Het initiatief is daarmee in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.

Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de gemeentelijke structuurvisie Toekomstvisie Wonen 2020.

4.4.3 Woonvisie gemeente Meerssen 'Leefbare en vitale kernen'

Op 11 mei 2021 is de woonvisie van de gemeente Meerssen 'Leefbare en vitale kernen' vastgesteld. Het doel van deze woonvisie is dat inwoners goed kunnen wonen in Meerssen, zowel jong als oud.

De ambitie van de gemeente op het gebied van wonen is om kwaliteitsverbetering en vernieuwing te voorzien op de meest wezenlijke plekken in de gemeente en kernen. Als er woningen worden toegevoegd aan de voorraad gaat dit om woningen waarvoor een kwalitatieve behoefte bestaat, en vindt dit enkel plaats op plekken waar dit van meerwaarde is voor de omgeving: structuurversterking.

Er is behoefte aan appartementen en nultredenwoningen, in alle segmenten. De ontwikkeling van een toenemende vergrijzing is hierin duidelijk terug te zien. Oudere huishoudens krijgen vaker de behoefte om te verhuizen naar een nultredenwoning, en laten vaak een reguliere grondgebonden woning achter. Het voordeel van een appartement of een nultredenwoning is dat de woning en tuin minder onderhoud vergen, en alle ruimtes

eenvoudig zelfstandig bereikt kunnen worden. Naast vergrijzing ontstaat deze vraag ook door huishoudensverdunning. Eén- of tweepersoonshuishoudens hebben niet altijd behoefte aan een reguliere gezinswoning.

Analyse

Voorliggend initiatief betreft de ontwikkeling van 19 appartementen en 6 grondgebonden woningen op de plek van het vervallen voormalig gemeentehuis en bibliotheek, waarbij het voormalig gemeentehuis en bibliotheek wordt getransformeerd tot 3 appartementen. De nieuwe generatie ouderen woont vaker in grondgebonden koopwoningen en appartementen met lift. De uitbreidingsvraag naar woningen komt vanuit 75-plushuishoudens en kleine huishoudens De uitbreiding van het aantal huishoudens vindt de komende 10 jaar plaats bij de 75-plushuishoudens. Een doorkijk daar 2040 laat zelfs zien dat het aantal 75-plushuishoudens nog eens flink zal toenemen. Door het realiseren van 19 appartementen en 6 grondgebonden woningen is er sprake van kwaliteitsverbetering binnen de kern Ulestraten en wordt ingespeeld op de woonbehoefte van de kleine huishoudens en de nieuwe generatie 75-plushuishoudens.

Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie gemeente Meerssen 'Leefbare en vitale kernen'.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Swalmen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem en puin" (1 september 2021, 4639.001 ). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 2.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "heterogeen verdacht".

Uit het verkennend bodemonderzoek NEN5740 blijkt dat de verdachte toplaag plaatselijk licht verontreinigd met zink, cadmium en/of PAK is. In de onverdachte ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. De vastgestelde verontreinigingen in de bovengrond zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het historisch antropogeen gebruik van de onderzoekslocatie. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er echter géén reden voor een nader onderzoek.

Uit het verkennend bodemonderzoek NEN5707 blijkt dat op het maaiveld en in de bodem zintuiglijk geen asbestverdachte materialen (fractie > 20 mm) zijn aangetroffen. Analytisch (fractie < 20 mm) is zowel in het puinmonster als in de grondmonsters eveneens geen asbest aangetoond. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem en/of puin. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen.

Kortom, met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaan géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en ontwikkeling van de onderzoekslocatie.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Omgevingstype

Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een rustige woonwijk. In de omgeving is slechts van beperkte functiemenging sprake en er is weinig verstorend verkeer.

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.

Bedrijf   SBI-code   categorie   richt-
afstand  
werkelijke afstand  
Sint Catharinastraat 4: tuincentrum (Boerenbond)   47.76   1   10 m   60 m  
Sint Catharinastraat 4: Tankstation   473   2   30 m   60 m  
Sint Catharinastraat 12: café   563   1   10 m   15 m  
Dorpstraat 1: brasserie   561   1   10 m   100 m  
Don Boscoweg 8: restaurant   561   1   10 m   25 m  
Kasteelstraat: winkel voor houtbewerkingsmaterialen   47.52.3   1   10 m   60 m  

De Sint Catharinakerk ligt op ca. 20 meter van het plangebied vandaan. Hiermee ligt de kerk binnen de richtafstand van 30 meter. Het plangebied is echter al bestemd voor wonen en in de directe omgeving van zowel het plangebied als de kerk zijn overwegend woningen gelegen. Hierdoor wordt geacht dat voorliggende ontwikkeling zonder problemen kan plaatsvinden.

De woningen binnen het plan bevinden zich buiten de richtafstanden van de andere omliggende bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven en andersom zorgen de omliggende bedrijven niet tot belemmering van de beoogde ontwikkeling.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.3.3 Analyse

Het algemene Rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen door bedrijven;
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens.

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP01007-ON01_0014.png"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Inrichtingen
Op circa 60 meter ten oosten van het plangebied ligt een Lukoil tankstation (Sint Catharinastraat 4). De afstand voor het plaatsgebonden risico (PR10-6/jaar) bedraagt maximaal 35 meter. Het invloedsgebied in het kader van het groepsrisico bedraagt 150 meter. Het plan ligt buiten de relevante afstand voor het plaatsgebonden risico, maar valt binnen de relevante afstand voor het groepsrisico. De toevoeging van maximaal 25 wooneenheden in het centrum van Ulestraten zorgt echter niet voor een relevante verhoging van de personendichtheid binnen het invloedsgebied.

Buisleidingen
Er liggen geen buisleiding die onder het Bevb vallen op korte afstand van het plangebied.

Transportroutes
Ten noordwesten van het plangebied ligt de A2 en de terreingrens van Maastricht-Aachen airport , die opgenomen zijn in de Regeling basisnet en daarmee onder het Besluit externe veiligheid transportroutes valt. Volgens de risicokaart heeft de autosnelweg geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour. De afstand van het plangebied tot de A2 bedraagt circa 1.500 meter en de afstand van het plangebied tot de terreingrens van Maastricht-Aachen Airport bedraagt circa 1.000 meter Het plangebied ligt daarmee binnen het GR-invloedsgebied, maar buiten de meest relevante zone (200 meter) en ook buiten de PR-contour. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico volstaat.

Verantwoording groepsrisico

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • a. de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute(s) en
  • b. de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
  • c. communicatie

Het plan omvat geen "bijzonder kwetsbare objecten", bestemd voor verminderd zelfredzame personen, binnen het invloedsgebied van de transportroute(s). Het plangebied ligt voorts geheel buiten de invloedsgebieden (1%-letaliteitsgebieden) vanwege een calamiteit met brandbare gassen. Er is daarmee sprake van een 'standaard situatie', waarvoor een eenvoudige verantwoording volstaat:

  • Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De duur en soort inzet verschilt per incidentscenario. Voor een goede bestrijdbaarheid is het van belang dat het voor de brandweer mogelijk is om:

  • 1. op tijd ter plaatse te zijn;
  • 2. voldoende opstelplaatsen te hebben;
  • 3. voldoende blusmiddelen te hebben.


De brandweerpost in Meerssen ligt op circa 2,5 kilometer afstand naar het westen. Hulpdiensten kunnen binnen de gewenste aanrijtijd ter plaatse zijn. Ook de bereikbaarheid van het plangebied is goed. Het gebied is te bereiken via meerdere toegangswegen. Rondom het plangebied is voldoende dekking met primaire bluswatervoorzieningen.

  • Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) en/of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De nieuwe woningen voldoen aan deze voorwaarden.

  • Risicocommunicatie

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie (hoe te handelen bij een incident, gebaseerd op het eerder genoemde scenario). In geval van een calamiteit is het van levensbelang dat de aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Vluchtroutes dienen zichtbaar en duidelijk te worden aangeduid. Voor de bedrijvigheid binnen het plangebied dient in overleg met de Veiligheidsregio bepaald te worden of en in welke vorm een bedrijfsnoodplan opgesteld dient te worden, gezien de beperkte omvang en aard van activiteiten.


De invulling van de risicocommunicatie dient conform de Wet veiligheidsregio's door het bestuur van de Veiligheidsregio's uitgevoerd te worden. De Veiligheidsregio ondersteunt en adviseert de gemeenten hierin in voorbereiding op een alarmering bij rampen.

5.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

P.M. toetsing veiligheidsregio

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geurgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is daarom aan de orde.


De gemeente Meerssen heeft geen eigen geurbeleid vastgesteld. Het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij is daarom van toepassing. Daarin is opgenomen dat de geurbelasting:

  • binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 3,0 odour units per kubieke meter lucht;
  • binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht;
  • buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 2,0 odour units per kubieke meter lucht;
  • buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 8,0 odour units per kubieke meter lucht.

Het plangebied ligt buiten een concentratiegebied en binnen de bebouwde kom. Hierbij geldt de geurbelasting voor het plangebied 2 OU/m³. Doordat in de nabijheid van het plangebied geen veehouderijen zijn gelegen is dit verder niet van invloed op het planvoornemen.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai
Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van wegen. In de directe nabijheid van het plangebied zijn uitsluitend 30 km/uur wegen aanwezig. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Voorliggend plan omvat 25 woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Horsterweg; 15865097'.

categorie   grenswaarde   2019   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   14,9   14,8   9,9  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   16,3   17,4   14,5  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   9,8   11,1   8,4  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,0   6,1   6,0  

Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid

5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 1000 meter rondom het plangebied zijn geen pluimveeveehouderijen actief. Bovendien liggen er geen overige veehouderijen binnen 250 meter van het plangebied. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van endotoxinen.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van geitenhouderijen.

5.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 5 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit.


Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient dus wel een vormvrije m.e.r.- beoordeling te worden verricht. Hiertoe dient een MER-aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.


Deze MER-aanmeldnotitie is opgenomen als bijlage 4 bij de toelichting.

Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Het plangebied kent, overeenkomstig de gemeentelijke archeologische beleidskaart 'Waarde archeologie 7'. Een uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidskaart is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP01007-ON01_0015.png"

Ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 7'. Dit houdt in dat er geen trefkans op archeologische resten in de bodem is. Een nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij bevoegd gezag.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Binnen het plangebied is een cultuurhistorisch waardevolle element aanwezig. Het voormalig gemeentehuis aan de Sint Catharinastraat 18 is aangewezen als gemeentelijk monument. Op gemeentelijke monumenten is de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing. De bepalingen in de welstandsnota gelden bij aanpassingen en verbouwingen als uitgangspunt. Daarnaast dient bij monumenten advies ingewonnen te worden bij Monumentenzorg en/of een deskundige.

Het monument wordt niet gesloopt maar getransformeerd tot appartementengebouw. Op deze manier blijft het monument behouden, wordt er een passende invulling aan gegeven en draagt het bij aan de kwaliteitsverbetering van Ulestraten.

Het voormalige gemeentehuis is een gemeentelijk monument waarvan met name de voorgevel en het naar de straatzijde gekeerde dakvlak beschermd zijn.

In het plan worden de voorgevel en beide zijgevels van het voorhuis gehandhaafd. Vanwege toegankelijkheid kunnen de bestaande vloeren, die op verschillende niveaus liggen, niet gehandhaafd blijven. De nieuwe vloerniveaus zijn dusdanig gekozen dat deze niet conflicteren met de bestaande raamopeningen. De kozijnen blijven gehandhaafd. De kelder is niet uniek in zijn verschijningsvorm en is technisch gezien niet te behouden vanwege de nieuwe fundering en is niet toegankelijk te maken vanuit de boven gelegen woning.

De nieuwe openingen in de linkerzijgevel ter plaatse van de loggia's zijn qua afmeting afgestemd op de bestaande boogramen in de voorgevel waardoor er een consistent beeld ontstaat tussen zij en voorgevel.

Zowel het dak van het voorhuis als de verticale gevelbekleding rechterzijgevel  op de 2e verdieping van de nieuwe aanbouw worden uitgevoerd in dakpannen.

Op 21 oktober 2021 heeft er overleg plaatsgevonden met de monumentencommissie en welstand. Beiden hebben voorliggende ontwikkeling akkoord bevonden en passend binnen het plangebied.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Bunder-en Elsoërbos' ligt op circa 2.500 meter afstand.

Verstorende effecten
Om na te gaan of voorliggend plan verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland, heeft Averti Ecologie uit Renkum een ecologische quickscan uitgevoerd: rapport "Ecologische quickscan Sint Catharinastraat 18-20, Ulestraten" (15 maart 2022; 40.21.02). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 6.

Averti Ecologie concludeert dat vanwege de afstand tot Natura2000-gebieden de meeste effecten op deze gebieden uit te sluiten zijn. Verder worden er geen effecten verwacht ten aanzien van het NatuurNetwerkNederland.

Stikstofdepositie

Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen. Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar. Om de effecten van het plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport (14 maart 2021, V02 211005 MEE093) is als bijlage 5 bijgevoegd. Uit het onderzoek volgt dat wordt voldaan aan de genoemde grenswaarde. Er is dan ook geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Soortenbescherming
Quickscan 

Voor de soortbescherming onder de Wet Natuurbescherming is het van belang om na te gaan of het plangebied essentiële functies voor beschermde soorten vervult in de vorm van verblijfplaatsen, vliegroutes en/of foerageergebieden. Daarom heeft Averti Ecologie uit Renkum een ecologische quickscan uitgevoerd: rapport "Ecologische quickscan Sint Catharinastraat 18-20, Ulestraten" (15 maart 2022; 40.21.02). De rapportage is opgenomen als bijlage 6.

Averti Ecologie concludeert dat in de omgeving verschillende beschermde diersoorten zijn aangetoond en/of kunnen deze hier worden verwacht. Negatieve effecten op beschermde diersoorten als gevolg van de beoogde ingrepen kunnen daardoor op voorhand niet worden uitgesloten. Voor het onderdeel soortbescherming is nader onderzoek nodig naar de aanwezigheid van beschermde zoogdieren (vleermuizen) en vogels (gierzwaluw).

Nader onderzoek

Op basis van de uitkomsten uit het ecologisch vooronderzoek heeft Averti Ecologie uit Renkum een ecologisch nader onderzoek uitgevoerd: rapport "Ecologisch nader onderzoek Sint Catharinastraat 18-20, Ulestraten" (15 maart 2022 ; 40.21.03).

Averti Ecologie concludeert dat er in het nader onderzoek geen beschermde natuurwaarden zijn vastgesteld in het projectgebied. Ten aanzien van vogelsoorten moet bij de werkzaamheden rekening gehouden worden met de aanwezigheid van broedende vogels waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn.

Voor het uitvoeren van werkzaamheden is echter geen ontheffing van de Wet Natuurbescherming ten aanzien van het (indirect) aantasten van vaste verblijf- en nestplaatsen en het verstoren van de aanwezige beschermde diersoorten noodzakelijk.

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Bij het planvoornemen is er geen sprake van het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Limburg. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

De verschillende overheidslagen hebben hun waterbeleid vastgelegd in diverse beleidsdocumenten. De algemene strekking met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen betreft:

  • het scheiden van het schone hemelwater en het vuile afvalwater;
  • het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein, of middels een gezamenlijke voorziening heeft de voorkeur boven afvoer via het oppervlaktewater.


Vanuit beleidsmatig oogpunt heeft het aspect water een steeds belangrijkere rol gekregen. Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Limburg, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:

  • Vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • Voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).
5.3.3 Watersysteem

Om de infiltratiecapaciteit van de bodem te bepalen heeft Geonius uit Deurne een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Geohydrologisch onderzoek" (29 juli 2021, GB190197.R01.V1.0). Het onderzoeksrapport is als bijlage 8 toegevoegd. Dit onderzoek was nodig voor de afkoppeling van regenwater bij de nieuwbouw van het centrumplan aan de Catharinastraat te Ulestraten in de gemeente Meerssen (zie memo bijlage 9). Op basis van dit geohydrologisch onderzoek heeft Geonius uit Deurne een infiltratieadvies opgesteld: rapport "Infiltratieadvies" (28 september 2021, GC190197.R01.V1.0 ). Het adviesrapport is als bijlage 10 bijgevoegd.

5.3.3.1 Bodem

Bodemopbouw
Uit het geohydrologisch onderzoek blijkt dat vanaf het maaiveld tot ca. 3 à 7 m- maaiveld een weke tot matig vaste leemlaag wordt aangetroffen. Onder de toplaag worden tot de maximaal verkende diepte van ca. NAP +90,0 m vast tot zeer vast gepakte zandgrindlagen aangetoond. De doorlatendheid van de ondiepe ondergrond is slecht tot goed afhankelijk van de aanwezigheid van grindige bijmenging. De doorlatendheid van de zandgrindlaag is goed.

Infiltratiecapaciteit
Uit het infiltratieadvies komt naar voren dat voor de doorlatendheid van de ondiepe leemgrond een k-waarde is gehanteerd van 0,1m/dag. Voor de leemgrond met matig tot sterke bijmenging met grind is een k-waarde gehanteerd van 1,3 m/dag. Voor de diepere zandgrindlaag is en een k-waarde van 4,7 m/dag gehanteerd.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.3.3.3 Grondwater

Gionius heeft op basis van het uitgevoerde geohydrologische onderzoek de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) bepaald. Tijdens het grondonderzoek in april/mei 2019 is in de sondeergaten naar de actuele grondwaterstand gepeild. Deze werd niet aangetroffen tot op een diepte van ca. 4,4 m a 8,5 m- maaiveld. Dit komt overeen met ca. NAP +100,0 m. Op dit niveau waren de sondeergaten ingestort waardoor niet dieper gepeild kon worden. In juli 2021 is ook in de sondeergaten naar de actuele grondwaterstand gepeild. In SWW01 is het grondwater aangetroffen op 4,4 m- maaiveld (NAP +100,8 m). Ter plaatse van SWW02 is het sondeergat ingestort op 4,5 m- maaiveld (NAP +101,7 m) waardoor niet dieper gepeild kon worden. Tijdens het infiltratieonderzoek van september 2021 is in de boorgaten de grondwaterstand niet aangetroffen tot op een diepte van ca. 8,0 m- maaiveld. Dit komt overeen met ca. NAP +98,0 m.

5.3.3.4 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.

5.3.4 Hemelwater

Geonius uit heeft Deurne een infiltratieadvies opgesteld: rapport "Infiltratieadvies" (28 september 2021, GC190197.R01.V1.0 ). Het adviesrapport is als bijlage 10 bijgevoegd.

In de rapportage zijn de ontwerp- en dimensioneringsuitgangspunten benoemd. Conform de gegevens die verstrekt zijn door de opdrachtgever bedraagt het totale afwaterend oppervlak voor de uitbreiding ca. 1.280 m2. De hoeveelheid benodigde waterberging is berekend op basis van het afwaterend oppervlak en de gehanteerde bui. De uitkomst van deze berekeningen bedraagt ca. 102,4 m3.

In paragraaf 5.2 van de rapportage is een ontwerpadvies gegeven op basis van infiltratiekratten in combinatie met grindpalen en een noodoverstort. Op basis van dit advies zou de waterhuishouding binnen het gebied tot voldoende berging van het water leiden.

In het nader ontwerp van het bouwplan zal een volledig ontwerp van de hemelwaterafvoer en de terreininrichting worden opgesteld. In onderstaande afbeelding is de principeoplossing van de infiltratievoorzieningen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP01007-ON01_0016.png" PRINCIPEOPLOSSING INFILTRATIEVOORZIENINGEN

5.3.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande rioleringen in de Sint Catharinastraat en de Don Boscostraat geloosd worden.

5.3.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

5.3.7 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen planologische belemmering voor het plan.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn.

6.1 Financieel

Kostenverhaal
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en de initiatiefnemer een realiseringsovereenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is daarom 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

6.2 Maatschappelijk

6.2.1 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft over voorliggend initiatief in maart 2022 contact met de direct omwonenden/grondeigenaren en gehad tijdens een informatieavond. Het verslag van de omgevingsdialoog is opgenomen als bijlage 11.

6.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt het ontwerpbestemmingsplan besproken met de betrokken instanties.

De resultaten van deze procedure zullen te zijner tijd in deze toelichting worden vermeld.

6.2.3 Ter inzage legging

Het plan doorloopt daarnaast de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. De resultaten van deze procedure zullen te zijner tijd in deze toelichting worden vermeld.

6.2.4 Vaststelling door gemeenteraad

Het bestemmingsplan 'Sint Catharinastraat 16-20' is door de Raad vastgesteld d.d. xxxxxxx.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Afstemming met andere regelgeving

7.3 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Verkeer (artikel 3)

Binnen deze bestemming vallen de wegen (gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen), parkeervoorzieningen en het openbare gebied. Er is daarnaast ook ruimte voor nuts-, speel-, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Wonen (artikel 4)

Binnen deze bestemming, die is toegepast voor het gehele plangebied, mag worden gewoond, en aanverwant gebruik worden uitgevoerd, zoals het uitoefenen van een beroep aan huis en het hebben van een tuin en parkeervoorzieningen. In de regels is bepaald aan welke maatvoering het hoofdgebouw moet voldoen en hoeveel woningen er binnen het plangebied zijn toegestaan. Tevens zijn bouwregels opgenomen voor de maatvoering en situering van bijgebouwen. Deze bouwregels zijn grotendeels afgestemd op het bouwplan. Daarnaast zijn er enkele afwijkingsbevoegdheden opgenomen om bijvoorbeeld een overkapping of grotere bouwhoogte toe te staan. De specifieke gebruiksregels bepalen tot slot welke eisen er gelden voor het hebben van een beroep aan huis, welk gebruik sowieso als strijdig met de bestemming wordt gezien en onder welke voorwaarden er van de gebruiksregels kan worden afgeweken.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel5)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 6)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.

Algemene gebruiksregels (artikel 7)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

Algemene aanduidingsregels (artikel 8)
In dit artikel is de algemene aanduidingsregel opgenomen. Deze aanduidingsregel betreft de aanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied'.

Algemene afwijkingsregels (artikel 9)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Overige regels (artikel 10)
In dit artikel zijn overige regels opgenomen. De overige regels betreffen onder meer de geldende gemeentelijke parkeernormen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 11)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 12)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.