direct naar inhoud van Artikel 5 Waarde - Archeologie
Plan: Woningbouw Pastoor D. Hexstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0938.BP03005-VG01

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen en/of terreinen, een en ander conform de als Bijlage 3 bij deze regels gevoegde Archeologische beleidskaart.

5.1.2 Dubbelbestemming en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen van toepassing.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk, de bodem van gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' zal worden verstoord voor een oppervlakte en tot een diepte groter dan aangegeven in onderstaande tabel, geldt voor de verschillende waardecategoriën, zoals nader aangeduid in de als Bijlage 3 bij deze regels gevoegde Archeologische beleidskaart het bepaalde in de artikelen 5.2.2, 5.2.3 en 5.2.4.

Waardecategorie volgens beleid   Vrijstellingsgrens   Diepte
binnen kom  
Diepte
buiten kom  
1.Beschermd archeologisch monument   0 m2
 
0 cm
 
0 cm  
2. Gebied van zeer hoge waarde   100 m2   50 cm   30 cm  
3. Overige monumenten en gebieden met zeer hoge trefkans   250 m2   50 cm   30 cm  
4. Gebied met hoge trefkans   500 m2   50 cm   30 cm  
5. Gebied met middelhoge trefkans of met een lage trefkans met kans op bijzondere dataset   1.000 m2   50 cm   40 cm  
6. Gebied met een lage trefkans   25.000 m2   50 cm   40 cm  

5.2.2 Waardecategorie 1

Voor waardecategorie 1, zijnde een beschermd archeologisch monument als bedoeld in artikel 1, lid c van de Monumentenwet 1998, dient op grond van art. 11 en 14 van de Monumentenwet 1988 een vergunning te worden overlegd van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

5.2.3 Waardecategorie 2

Voor waardecategorie 2 dient aan burgemeester en wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend onderzoek uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Indien uit dit onderzoek blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zal of kan worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, zijnde:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; dan wel;
  • b. het doen van een opgraving; dan wel;
  • c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.
5.2.4 Waardecategorie 3, 4, 5 en 6

Voor waardecategorie 3 t/m 6 dient aan burgemeester en wethouders een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

De omgevingsvergunning voor het bouwen wordt uitsluitend verleend indien:

  • a. uit dit rapport blijkt dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad of door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veilig gesteld;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

Burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden aan de vergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

Het voorgaande is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • f. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 250 m²;
  • g. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  • h. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,00 m mag bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.3 met betrekking tot het laten uitvoeren van een inventariserend onderzoek en het overhandigen van een rapport over de waarde van het terrein, indien een onafhankelijke deskundige het betreffende (bouw)plan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat geen archeologische waarden in het geding zijn.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht

Bij toepassing van een in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid is het verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verstoren van de bodem voor een oppervlakte en op een diepte groter dan aangegeven in de tabel in artikel 5.2.1, tenzij voor wat betreft waardecategorie 1 een specifieke diepte is toegestaan in een kennisgeving (de zg. Richtlijn vrijstelling vergunningplicht) van de Minister aan de eigenaar van het monument ter gelegenheid van de aanwijzing van het monument;
  • b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • c. het rooien, verwijderen of aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • d. het uitvoeren van grondwerk;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze drijven van voorwerpen in de grond;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of andere ondergrondse constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • h. het scheuren van grasland;
  • i. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • j. het afgraven van gronden en/of het ophogen of verlagen (egaliseren) van het terrein;
  • k. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers e.d.;
  • l. het tot onder maaiveld slopen van gebouwen en andere bouwwerken of het slopen van gedeelten daarvan, anders dan voor de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning.
5.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 5.4.1 is niet van toepassing voor de werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend;
  • b. welke ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen omgevingsvergunning vereist was;
  • c. welke noodzakelijk zijn ten behoeve van het beheer/onderhoud van de aanwezige archeologische waarden;
  • d. normale onderhoudswerkzaamheden, tenzij het waardecategorie 1 betreft;
  • e. op gronden die door burgemeester en wethouders archeologisch zijn vrijgegeven.
5.4.3 Voorwaarden

De in artikel 5.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend:

  • a. voor waardecategorie 1: na overlegging van een vergunning van de Minister van OCW volgens artikel 11 Monumentenwet 1988.
  • b. voor waardecategorie 2: de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van een rapport over de archeologische waarde op basis van een inventariserend onderzoek uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel voldaan wordt aan het bepaalde in het artikel algemene bouwregels, waarbij wordt aangetoond dat de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgraving;
    • 3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.
  • c. voor waardecategorie 3, 4, 5 en 6: de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
5.4.4 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 5.1.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig nadelig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

5.4.5 Voorschriften aan vergunning

Burgemeester en wethouders kunnen de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen.