direct naar inhoud van Artikel 4 Wonen
Plan: Woningbouw Pastoor D. Hexstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0938.BP03005-VG01

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep;
  • b. bijgebouwen, carports en overkappingen;

met de daarbij behorende:

  • c. tuinen, erven en verharding;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen uitsluitend voor het toegestane gebruik en met inachtname van het parkeerbeleid uit artikel 13.2.2 en 13.2.3;
  • f. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • g. doeleinden van openbaar nut.
4.1.2 Dubbelbestemming en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen van toepassing.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. geschakelde en aaneengesloten woningen;
  • b. meergezinswoningen/gestapelde woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
  • c. bijgebouwen;

en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.

4.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak
  • a. het hoofdgebouw dient in het bouwvlak te worden gebouwd en bijgebouwen mogen in het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. in het bouwvlak mogen niet meer woningen worden opgericht dan blijkens de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangeduid;
  • c. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • d. in het bouwvlak mag in ten hoogste 3 bouwlagen worden gebouwd, waarbij de derde bouwlaag in de vorm van een setback uitgevoerd moet worden;;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de aangegeven maximale bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte';
  • f. de voorgevel dient in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd, met dien verstande, dat de voorgevel nimmer meer dan 3.00 meter uit de naar de weg gekeerde bouwgrens mag worden gebouwd;
  • g. de voorgevelbreedte van de woning dient ten minste 5.50 meter te bedragen;
  • h. gebouwen dienen plat of met een kap van ten minste 30° en ten hoogste 60° te worden afgedekt. Overkappingen en serres mogen worden afgedekt met een kap van ten hoogste 30°;
  • i. ondergronds bouwen is uitsluitend onder bebouwing toegestaan tot een maximale diepte van 3.50 meter.
4.2.3 Regels met betrekking tot de aanduiding 'bijgebouwen'
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen (waaronder begrepen carports en overkappingen) in 1 bouwlaag en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Bijgebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd.
  • b. Voor zover bijgebouwen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1.00 meter te bedragen.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag het totale vlak per bouwperceel voor ten hoogste 50% bebouwd worden, waarbij geldt dat:
    • 1. bij grondgebonden woningen mag het totale oppervlak aan bijgebouwen (waaronder begrepen carports en overkappingen) per woning:
      • ten hoogste 60 m² bedragen of,
      • bij een bouwvlak van meer dan 120 m² maximaal 50% van het oppervlak van het bouwvlak bedragen;
    • 2. bij niet-grondgebonden woningen/woongebouwen mag, per complex het totaal oppervlak aan bijgebouwen per woning ten hoogste 20 m² bedragen met een maximum per bouwperceel van 100 m².
  • d. Bijgebouwen mogen altijd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' achter de achterste bouwgrens van het (hoofd)bouwvlak worden gesitueerd.
  • e. De bebouwingsdiepte mag bij grondgebonden woningen maximaal 15.00 meter bedragen.
  • f. De goothoogte van een aangebouwd bijgebouw (waaronder begrepen carports en overkappingen) zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het woonhuis plus 0.25 meter.
  • g. De goothoogte van een vrijstaand bijgebouw zal ten hoogste 3.00 meter bedragen.
  • h. De bouwhoogte van een bijgebouw zal ten hoogste 5.00 meter bedragen.
  • i. De oppervlakte van zwembaden, mits niet overdekt, mag niet meer bedragen dan 60 m².
  • j. Het aantal tennisbanen per bouwperceel mag, mits niet overdekt, ten hoogste 1 bedragen.
  • k. Ondergronds bouwen is ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan onder bestaande gebouwen en nieuw op te richten gebouwen wanneer ten minste 1.00 meter uit de erfgrens wordt gebouwd en tot een maximale diepte van 3.50 meter.
4.2.4 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  • a. het bouwvlak c.q. de voorgevelrooilijn mag niet door bebouwing, waaronder begrepen carport/overkapping, worden overschreden, met uitzondering van overschrijding ten behoeve van:
    • 1. de bouw van erkers, waarbij de erker niet meer dan 70% van de voorgevel beslaat en/of maximaal 40% van de zijgevel van de woning, mits de diepte van de erker niet meer bedraagt dan 1.50 meter, de bouwhoogte van de erker niet meer bedraagt dan de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw, de afstand tot de bestemming 'Verkeer' niet minder dan 3.00 meter bedraagt, gemeten vanuit de bouwgrens en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 1.00 meter bedraagt;
    • 2. aansluitende luifels boven de voordeur en kappen op erkers, mits deze vanuit het stedenbouwkundig beeld en afmeting van ondergeschikte betekenis zijn en de afstand tot de bestemming 'Verkeer' niet minder dan 3.00 meter bedraagt, gemeten vanuit de bouwgrens;
    • 3. ondergeschikte onderdelen van het gebouw, als schoorstenen, lichtkoepels en antennes, met uitzondering van liftopbouwen en luchtbehandelingsinstallaties.
  • b. binnen het bestemmingsvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3.00 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens niet meer dan 1.00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens niet meer dan 2.00 meter mag bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het toestaan van een volledige derde bouwlaag

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het toestaan van een volledige derde bouwlaag, met dien verstande dat:

  • a. het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. waarden en belangen van derden, waaronder de privacy en bezonning, niet onevenredig worden geschaad;
  • c. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen zoals opgenomen in artikel 10.2 .
4.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het oprichten van bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere bouwhoogte

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • a. ten behoeve van de verkeersveiligheid, voldoende afstand tot de bestemming 'Verkeer' wordt aangehouden;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde ten hoogste 6,00 meter mag bedragen
  • c. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 10.2.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Gebruik van de grond

Onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van parkeervoorzieningen aan derden en het gebruik van de grond anders dan voor:

  • a. tuin/ erf;
  • b. parkeer- en/of groenvoorzieningen;
  • c. opslagdoeleinden, ten behoeve van normaal bij de bestemming van de grond behorend gebruik. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt de opslag van explosie- en/of brandgevaarlijke goederen en stoffen.
4.5.2 Gebruik van opstallen

Onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van opstallen voor:

  • a. gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • b. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • c. groothandel;
  • d. detailhandel;
  • e. horeca;
  • f. dienstverlening;
  • g. opslagdoeleinden, anders dan ten behoeve van normaal bij de bestemming van de grond behorend gebruik. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt de opslag van explosie- en/of brandgevaarlijke goederen en stoffen.
4.5.3 Aan huis verbonden beroep

Het verbod om de voor 'Wonen' aangewezen gronden en opstallen te gebruiken als beroepsmatige werk- en/of opslagruimte is niet van toepassing op het gebruik van ruimten binnen de woning of in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. ten minste 50% van het vloeroppervlak met woonfunctie van de woning gehandhaafd blijft alsmede bij woningen met een vloeroppervlak van minder dan 240 m² een vloeroppervlak met woonfunctie van 100 m² behouden blijft;
  • b. degene die de activiteiten uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. dit gebruik mag geen ernstige of onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • d. de ruimtelijke uitstraling is in overeenstemming met de woonfunctie;
  • e. in de parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen terrein, overeenkomstig de richtcijfers uit de ASVV/CROW;
  • f. er is geen sprake van een grote verkeersaantrekkende werking. De aanwezige infrastructuur moet hierop berekend zijn;
  • g. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van het gebruik van een bestaand aangebouwd bijgebouw als afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het gebruik van een bestaand aangebouwd bijgebouw als afhankelijke woonruimte, onder de voorwaarden dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het eigen woonmilieu of in de directe omgeving ontstaan of kunnen ontstaan;
  • c. per woning niet meer dan één omgevingsvergunning tegelijkertijd wordt verleend;
  • d. voor verlening van de vergunning door burgemeester en wethouders nadere informatie wordt ingewonnen bij de verzoeker, die zeker dient te stellen dat er zorgbehoefte is, inclusief het feit dat deze naar haar aard tijdelijk is;
  • e. aan de vergunning wordt de voorwaarde verbonden dat de vergunning komt te vervallen als de bestaande noodzaak vanuit mantelzorg niet meer aanwezig is;
  • f. bij het verlenen van een omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 10.2.
4.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf onder de voorwaarden dat:

  • a. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning inclusief de daarbij behorende bijgebouwen tot een maximum van 50 m² in gebruik mogen worden genomen door de (semi-)bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
  • b. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling dienen te passen in een woonomgeving;
  • c. dit gebruik geen ernstige of onevenredige hinder mag opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • d. de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met de woonfunctie;
  • e. er geen strijd met het Bouwbesluit of de gemeentelijke bouwverordening ontstaat;
  • f. de bedrijfsactiviteiten betreffen alle activiteiten die gerangschikt kunnen worden onder de opsomming uit Bijlage 1 bij de regels 'Lijst van bedrijfsactiviteiten aan huis verbonden bedrijf';
  • g. de bedrijfsactiviteiten niet betreffen:
    • 1. het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunning vereist is, alsmede alle activiteiten die onder het regime van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer vallen;
    • 2. alle activiteiten die niet gerangschikt kunnen worden onder g.1. komen in principe in aanmerking voor een omgevingsvergunning mits de activiteit zonder werknemers in dienst wordt uitgeoefend;
  • h. er geen detailhandel ter plaatse mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteiten;
  • i. in de parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen terrein, overeenkomstig de richtcijfers van de ASVV/CROW;
  • j. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking. De aanwezige infrastructuur moet hierop berekend zijn;
  • k. belangen van derden niet onevenredig mogen worden of kunnen worden geschaad;
  • l. aan de omgevingsvergunning de voorwaarde wordt verbonden dat de vergunning komt te vervallen als de gronden c.q. bebouwing gedurende een aaneengesloten periode van minimaal twee jaar niet meer als zodanig zijn gebruikt.
  • m. aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden ter voorkoming van hinder voor de omgeving. Deze voorwaarden betreffen in ieder geval:
    • 1. vastlegging van werktijden;
    • 2. vastlegging maximum personeelsbestand;
    • 3. vastlegging parkeren van motorvoertuigen van personeel, klanten en zaakvoerder;
    • 4. vastlegging maximum werkvloeroppervlak;
    • 5. frequentie en plaats van laden en lossen;
    • 6. beperking omvang reclame-uiting / bedrijfsnaamuiting tot maximaal 50 cm x 50 cm x 2 cm (dikte) aan voorgevel op max. 2.00 meter hoogte;
    • 7. beperking van emissies (geluid, stof, geur) naar de omgeving;
    • 8. verbieden/beperken van opslag en/of activiteiten op onbebouwd perceel;
  • n. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 10.2.
4.6.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een verblijfsrecreatieve voorziening in de vorm van Bed en Breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een verblijfsrecreatieve voorziening in de vorm van bed en breakfast onder de voorwaarden dat:

  • a. de hoofdfunctie wonen gehandhaafd blijft;
  • b. de voorziening ten behoeve van bed en breakfast binnen de bestaande bebouwing dient te worden gerealiseerd, niet zijnde vrijstaande bijgebouwen;
  • c. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand of complex behouden dienen te blijven;
  • d. de voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent mede dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan;
  • e. bed en breakfast aan maximaal 8 personen mag worden aangeboden;
  • f. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, overeenkomstig de richtcijfers van de ASVV/CROW;
  • g. belangen van derden niet onevenredig mogen worden geschaad of kunnen worden geschaad.
  • h. ter voorkoming van permanente bewoning een maximale verblijfsduur wordt gehanteerd van 12 weken. Daarnaast dient met een initiatiefnemer een overeenkomst te worden gesloten waarin wordt bedongen dat indien sprake is van permanente bewoning een boeteclausule in werking zal treden;
  • i. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 10.2.