Plan: | Meerssen |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0938.BP03012-VO01 |
Op 1 januari 2023 zal naar alle waarschijnlijkheid de Omgevingswet in werking treden. Met de invoering van de Omgevingswet wil de overheid de regels met betrekking tot de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk samenvoegen en vereenvoudigen, zodat het in de toekomst eenvoudiger wordt om ruimte te bieden aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.
De Omgevingswet bundelt en moderniseert de wet- en regelgeving in de fysieke leefomgeving. 26 verschillende wetten worden gebundeld tot één wet: de Omgevingswet (Ow). Daarnaast worden 60 Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) samengevoegd tot 4 AMvB's:
Tevens worden 75 ministeriële regelingen samengevoegd tot een regeling: de Omgevingsregeling.
Afbeelding 1.1: de vereenvoudiging van de Omgevingswet
Één van de nieuwe kerninstrumenten in de Ow betreft het omgevingsplan. Het omgevingsplan dient gemeenten naar de toekomst toe meer bestuurlijke afwegingsruimte te bieden om de fysieke leefomgeving te beheren en te ontwikkelen. Op basis van de Ow dienen alle regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente samengevoegd te worden in één allesomvattend plan. Burgers kunnen in het omgevingsplan straks zien welke regels er gelden met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Naast minder en meer overzichtelijke regels moet het omgevingsplan de gemeente tevens meer mogelijkheden geven om ruimte te bieden aan nieuwe initiatieven.
Afbeelding 1.2: de kerninstrumenten van de nieuwe Omgevingswet
Zodra de Ow in werking treedt vormen alle in de gemeente vigerende bestemmingsplan/beheersverordeningen etc. tezamen met de van rijkswege verkregen 'bruidsschat' (rijksregels die komen te vervallen en geïntegreerd dienen te worden in het omgevingsplan) van rechtswege het 'tijdelijke' omgevingsplan voor de gemeente Meerssen. Er geldt namelijk een overgangsperiode van 10 jaar om het 'tijdelijke' omgevingsplan om te zetten naar een definitief omgevingsplan, waarin tevens zijn opgenomen de regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving die op dit moment in gemeentelijke verordeningen zijn opgenomen. Vanaf 1 januari 2029 dient de gemeente Meerssen te beschikken over een omgevingsplan ('nieuwe stijl'), dat voldoet aan de eisen en standaarden die door de Omgevingswet worden voorgeschreven.
Afbeelding 1.3: afbeelding van overgang naar een definitief omgevingsplan
De gemeente Meerssen wil goed voorbereid zijn op de inwerkingtreding van de Ow. Daarom is besloten alle ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en planologische omgevingsvergunningen) in eerste aanleg samen te voegen tot één consoliderend bestemmingsplan, waarbij alle juridische regelingen van de verschillende plannen op elkaar zijn afgestemd c.q. geüniformeerd tot één gebiedsdekkend bestemmingsplan, het bestemmingsplan 'Meerssen'.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gebiedsdekkend voor de gehele gemeente Meerssen en bestaat uit een samenvoeging van de plangebieden van alle vigerende planologische plannen en omgevingsvergunningen binnen de gemeente.
Het betreft in elk geval de volgende plannen:
Ontwerp bestemmingsplanen
Daarnaast zijn in het bestemmingsplan enkele planologische verleende omgevingsvergunningen opgenomen.
Meerssen is een gemeente in Zuid-Limburg die in 1982 in de huidige vorm is ontstaan. Het plangebied van voorliggende bestemmingsplan omvat het gehele grondgebied van de gemeente Meerssen en heeft een oppervlakte van circa 2766 km² (2,766 hectare), waarvan 2,673 hectare land en 93 hectare water. Zie hiervoor afbeelding 1.2.
Er wonen circa 8.479 huishoudens in de gemeente Meerssen bestaat uit vijf dorpen: Bunde, Geulle, Meerssen, Rothem (kerkdorp voormalige gemeente Meerssen) en Ulestraten. Elk dorp heeft zijn eigen geschiedenis.
De gemeente Meerssen in opgedeeld in 3 wijken (Bunde-Geulle, Ulestraten en Meerssen) met 14 buurten, te weten:
Afbeelding 1.2: begrenzing van de gemeente Meerssen op topografische ondergrond
De gemeente ligt aan de monding van het Geuldal in het Maasdal waar het beekje de Geul bij Voulwammes uitmondt in de Maas. In het noordoosten van de gemeente liggen enkele dorpjes en buurtschappen op het zuidwestelijke gedeelte van het Centraal Plateau, waarbij het Watervalder- beekdal met de Watervalderbeek en de Vliekerwaterlossing insnijdt op dit plateau. In het zuidoosten ligt de noordwestelijke uitloper van het Plateau van Margraten deels binnen de gemeente.
Op de oostelijke hellingen van het Maasdal ligt het Bunderbos met haar vele bronnetjes. Op de noordelijke hellingen van het Geuldal liggen het Kalverbosch en het Vliekerbos, terwijl op de zuidelijke helling van het Geuldal het bosgebied De Dellen ligt. Aansluitend op De Dellen ligt het natuurgebied Meerssenerbroek.
Afbeelding 1.3: de rivier de Geul
Het voorliggende bestemmingsplan wordt, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Ow, vastgesteld onder de werking van de nog geldende Wet ruimtelijke ordening (Wro). De structuur van het bestemmingsplan voldoet conform artikel 3.1.7 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan de "Standaard vergelijkbare Bestemmingsplannen" (SVBP2012).
Het bestemmingsplan bestaat formeel uit 2 juridische onderdelen:
Op de verbeelding zijn, met bijbehorende verklaringen , de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. De verklaringen leggen de verbinding tussen de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de bijbehorende regels. De verbeelding bestaat uit één groot plangebied, verdeeld over een groot aantal deelkaarten,
De regels bevatten de inzake het gebruik van de gronden, die in het plan zijn begrepen en de zich daarop bevinden bouwwerken. De regels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken:
Een bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting, waarin een onderbouwing/ verantwoording is opgenomen van de gemaakte beleidskeuzen en relevante omgevingsaspecten betreffende het bestemmingsplan. De toelichting maakt juridisch gezien géén onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Voorafgaand aan de bestemmingsplanopstelling heeft een inventarisatie van het plangebied plaatsgevonden. Voor deze inventarisatie is onder andere gebruik gemaakt van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). In deze basisregistratie is informatie opgenomen die gekoppeld kan worden aan de onderliggende vigerende bestemming. Verklaren de gegevens uit de BAG dat het een bepaalde functielocatie betreft, maar bepaalt de vigerende planregeling ter plaatse dat de locatie een afwijkende bestemming heeft, dan is sprake van een knelpunt. Bezien is of er voor deze locatie een vrijstelling/ontheffing/afwijking is verleend of een herziening heeft plaatsgevonden, dan wel dat sprake is van een ‘spontane' ontwikkeling’, los van enige juridische regeling. Naast de BAG zijn ook de gegevens van de Kamer van Koophandel gecontroleerd. Op deze wijze is een goed beeld van de vigerende situatie ontstaan en is gericht gezocht naar eventuele discrepanties.
De in eerste aanleg opgemaakt verbeelding zal door de gemeente enige tijd ter inzage worden gelegd met de mogelijkheid hierop te reageren. De ingediende reacties worden door de gemeente beoordeeld en al dan niet verwerkt in een aangepast verbeelding behorende bij het plan, alvorens het plan de formele vaststellingsprocedure gaat doorlopen. Zie hiervoor verder hoofdstuk 8.
Teneinde ook de niet zichtbare belangen in het plangebied in beeld te krijgen (bijvoorbeeld ondergrondse leidingen, zoneringen) zijn in het kader van de inventarisatie ook diverse instanties aangeschreven en in de gelegenheid gesteld hun belangen kenbaar te maken in het kader van het wettelijk vooroverleg. Zie hiervoor verder hoofdstuk 8.
Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, waarover nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden door het bevoegd gezag worden in dit plan niet meegenomen.
De inventarisatie van de bestaande situatie/bestaande belangen en de verkregen informatie van de diverse instanties vormen de basis voor de definitieve verbeelding bij dit bestemmingsplan en de daarop van toepassing zijnde regeling.
Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, waarover nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden door het bevoegd gezag worden in dit plan niet meegenomen.
In hoofdstuk 2 wordt een betreft een beknopte gebiedsbeschrijving. Daarbij wordt ingegaan op de historische ontwikkeling alsmede de ruimtelijke-functionele structuur van de huidige situatie van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt op hoofdlijnen ingegaan op de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden ten aanzien zijn gepubliceerd alsmede enkele thematische beleidsonderdelen. In hoofdstuk 4 wordt inzicht gegeven in de omgevingsaspecten bestaande uit de fysieke omgevingswaarden, de milieutechnische randvoorwaarden en de historische kwaliteiten. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planopzet en de daarbij behorende planregeling. De uitvoeringsaspecten handhaving en de economische uitvoerbaarheid worden besproken in hoofdstuk 6 respectievelijk hoofdstuk 7. Als laatste komt in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure tot totstandkoming van het bestemmingsplan aan bod.
Meerssen is ontstaan in een moerasachtig gebied dat ooit onderdeel was van de uitgestrekte Germaanse wouden. De ligging aan de Via Belgica, een belangrijke Romeinse handelsweg tussen Boulogne sur Mer en Keulen, droeg enorm bij aan de groei van Marsna (de Romeinse naam voor Meerssen).
Meerssen is vanuit de historie bekend om het Verdrag van Meerssen in het jaar 870, waar een verdeling plaatsvond tussen het Oost- en West-Frankische Rijk.
Meerssen heeft één maal een rol van betekenis gespeeld in de Europese geschiedenis en wel in 870. Meerssen was namelijk de plek waar Lodewijk de Duitser verbleef tijdens de onderhandelingen over het Verdrag van Meerssen in 870. Na de dood van Lotharius II werd het in drie stukken uiteengevallen Karolingische Rijk verdeeld tussen het West-Frankische en het Oost-Frankische Rijk
De gemeente Meerssen kwam tot stand kort na de inlijving van het gebied bij de Eerste Franse Republiek door het Verdrag van Den Haag (1795). Het grondgebied van de gemeente (commune) bestond onder andere uit de voormalige bezittingen van de Proosdij van Meerssen en delen van het destijds eveneens opgeheven Land van Valkenburg.
Door de herindeling van 1 januari 1920 raakte de gemeente Meerssen een deel van haar grondgebied kwijt aan Maastricht. Daartoe behoorden onder andere het station Maastricht (eigenlijk al in 1907 geannexeerd bij een grenscorrectie), de Mosa-fabrieken, de Sphinx-tegelfabriek, een deel van het Zinkwit-terrein, het dorp Limmel en een aantal landgoederen.
Afbeelding 2.1: De zwavelfabriek van de Zinkwit in Limmel (bron: Stichting Historische en Heemkundige Studies in en rond het Geuldal)
In 1951 en 1970 volgden er opnieuw grenscorrecties, waarbij de gebieden Beatrixhaven en Meerssenhoven werden overgeheveld naar Maastricht.
Afbeelding 2.2: begrenzingen van de gemeente nu en in het verleden op topografische ondergrond
In de vorige eeuw is de gemeente door herindelingen wat grondgebied verloren, maar in 1982 werd door de toevoeging van Ulestraten, Geulle en Bunde de huidige vorm bereikt. De gemeente heeft ruim 18.556 inwoners (peildatum 31 januari 2022), dat jaarlijks in aantal afneemt.
Afbeelding 2.3: grondgebied van Meerssen op topografische ondergrond
De kern Meerssen is sinds 1982 de hoofdplaats van de gelijknamige fusiegemeente Meerssen gelegen in het Heuvelland van de provincie Limburg. De kern is relatief dichtbevolkt ten opzichte van andere kernen en kent een rijke historie. De Basiliek van Meerssen, ook wel 'Pronkstuk van de Maasgothiek', vormt het middelpunt van de kern. De gotische kerk werd in de 14e eeuw gebouwd naar ontwerp van onbekende Franse bouwmeesters.
Afbeelding 2.4: de basiliek van het H. Sacrament in Meerssen
Meerssen was tot 2010 een zelfstandig dekenaat. Per 1 januari 2010 heeft het Bisdom Roermond het dekenaat Meerssen opgeheven en is de parochie Meerssen toegevoegd aan het dekenaat Maastricht.
Meerssen wordt voor het eerst genoemd als Marsna, ‘plaats aan de moerassige beek’. In de Romeinse tijd werd het gebied rond Meerssen reeds bewoond. Met name in Maastricht was er al sprake van een Romeinse nederzetting. Het dorp ontstond op de noordoever van de Geul, ten westen van een Romeinse villa rond een middeleeuwse kerk, een Karolingische palts en daarna een proosdij van waaruit zowel de parochie als het wereldlijk bezit bestuurd werd.
In later tijden werd Meerssen een soort buitenverblijf van verschillende Frankische vorsten zoals bijvoorbeeld Karel de Grote en werd Meerssen steeds belangrijker. Het lag immers niet ver van het centrum van het Frankische Rijk dat Aken als hoofdstad had.
De kerk en de vermoedelijke paltslocatie liggen 250 meter van de noordelijke tak van de Geul, op circa 60 meter + NAP. In deze tak bevindt zich een watermolen. Deze tak zal dus secundair zijn en door mensen aangelegd zijn. De dalbodem ligt op circa 51 meter + NAP. In het midden van de 19e eeuw telde de kern van Meerssen 1.000 inwoners. De hele gemeente telde 2.500 inwoners Het proosdijpark ten westen van de kerk is gesticht in 1642 en was oorspronkelijk classicistisch ingericht. In 1804 werd de tuin in landschapsstijl hervormd. In de Geul ligt ten zuiden van de kerk een watermolen, waarvan het huidige gebouw in opzet 18e-eeuws is.
Afbeelding 2.5: centrum van Meerssen op een kaart van 1813
In 1222 vond in de kloosterkapel te Meerssen het 'bloedwonder' plaats als gevolg waarvan een pelgrimage ontstond ter ere van het H. Sacrament. De nog bestaande gotische kerk werd in de 14e eeuw gebouwd naar ontwerp van onbekende Franse bouwmeesters. Meerssen is tot heden pelgrimsoord gebleven.
Verkeers-geografisch ligt Meerssen in de middeleeuwen en in de Romeinse tijd op een belangrijk punt, namelijk bij de ingang van het Geuldal vanuit Maastricht en bij de verbinding met Valkenburg, van waar uit de hoofdweg verder gaat naar Heerlen, Aken en Keulen. Dat geldt zowel voor de Romeinse Via Belgica als voor de middeleeuwse weg, de directe voorganger van de bestaande provinciale weg langs Houthem. Ten westen van Meerssen begint een hoofdweg in noordelijke richting naar Sittard. Mogelijk is ook hier in de Romeinse tijd een tracé geweest. In noordwestelijke richting de Geul volgend komt men na Bunde bij Voulwames uit bij het punt waar de Geul nu in de Maas stroomt. In de middeleeuwen echter lag de monding noordelijker, tussen Geulle en Elsloo. De Maas heeft later zijn weg verlegd en heeft bij Voulwames het bed van de Geul overgenomen.
Raar
Raar is een buurtschap ten oosten van de Kern Meerssen gesitueerd met enkele boerderijen en kapellen, gelegen op de rand van het Centraal plateau ten noordoosten van de kom van Meerssen op een hoogte van circa 122 meter + NAP. Deze plaats wordt in 1347 voor het eerst vermeld als Roder. en ook 'rade', wat de meervoudsvorm is van Rode, ‘bosontginning’.
Bunde ligt in de Maasvallei, op de rechteroever van het Julianakanaal. Het smalle gebied tussen het kanaal en de Maas is vrij uitgestrekt en landelijk; hier ligt o.a. het buurtschap Voulwames, dat bekend is als het plaatsje waar de Geul in de Maas uitmondt. Het grotere gehucht Kasen ligt op het hoger gelegen heuvelplateau ten noorden van Bunde. De weg van Bunde naar Kasen is de Dennenberg, die begint bij de kleine overweg. De helling wordt ter plekke dichtbebost door het Bunderbos. Dit bos bestaat uit het Lage Bos, het Hoge Bos, het Armenbos en het strekt zich van zuid naar noord uit over een lengte van meer dan 5 kilometer. Het Bunderbos is door middel van de ecoducten Bunderbosch en Kalverbosch verbonden met het Kalverbosch.
De voormalig gemeente Bunde omvat het naamgevende dorp Bunde en Voulwames in het Geuldal en het gehucht Kasen daarboven op de plateaurand. Bunde ligt in het Geuldal op de rechteroever van de Geul. De kerk met naburige bebouwing ligt circa 350 meter van de beek op een hoogte van 46 meter + NAP. Aan de oostzijde stroomt een kleinere beek, die bij Brommelen in de Maas uitkomt.
Afbeelding 2.6: gemeente Bunde in 1868
Er is sprake van een vermelding van 'Buonde' in 1202. De betekenis van de naam is onzeker. In de naam worden zowel Germaanse als Romaanse als Keltische elementen gezien. Voorgesteld zijn: omheind terrein, bodem, grens, voet van de berg. De laatste verklaring is landschappelijk correct.
Een vroegmiddeleeuwse ouderdom mag in ieder geval aangenomen worden. Bunde was in de middeleeuwen kerkelijk onderhorig aan Meerssen met een kapel gewijd aan Agnes. In 1613 is Bunde een zelfstandige parochie geworden. Het middeleeuwse kerkgebouw is in 1714 vervangen (waarschijnlijk op de zelfde locatie) door een gebouw dat in de 19e eeuw ingrijpend gewijzigd is en in 1960 is gesloten. Een nieuwe kerk is 400 meter oostwaarts gebouwd.
Afbeelding 2.7: Huize Overbunde (kloostercomplex op de Kloosterberg aan de oostzijde van het dorp - rijksmonument)
Vanaf de vijfde en zesde eeuw maakt Bunde deel uit van het Frankische en later van het Karolingische Rijk. De periode daarna maakt de proosdij Bunde onder andere deel uit van de abdijkerk van St. Remigius te Reims (10e tot en met 16e eeuw), van het Land van Valkenburg (17e en eerste helft 18e eeuw) (de poort van de hoeve Ingenope is een restant uit deze periode) en het Land van Overmaas. In 1794 viel Maastricht met het omringende platteland in handen van de revolutionaire legers van de Franse Republiek (1794-1814). In 1815 werd Bunde overgedragen aan de prins van Oranje.
Bunde heeft in de loop der tijd slechts een beperkte groei van het inwonertal gekend. In 1868 telde de gemeente Bunde 650 inwoners. Pas op het eind van de 19e eeuw werd het inwonertal van Ulestraten en Geulle gepasseerd. Bunde was een sterk op de landbouw georiënteerde kern, waarvan sedert het begin van de 20ste eeuw een toenemend aantal inwoners werk vond in de meer geïndustrialiseerde buurgemeenten.
Door de aanleg van het Julianakanaal en de dichte bebouwing is het landschapsbeeld sterk veranderd. In Bunde liggen enkele hoeves, oorspronkelijk heerlijke leengoederen. De 18e-eeuwse Heiligenberg is de opvolger van de middeleeuwse laathof (het beheercentrum van cijnzen en beleende goederen) Carteyn, dat in 1381 als leengoed van Valkenburg vermeld wordt in het leenregister van Valkenburg. Ook de laathof van Overbunde was in 1381 een leen van Valkenburg. Van een kasteel Overbunde wordt vermeld dat het in 1397 in brand is gestoken. In 1737 is sprake van een hoeve Overbunde, waarschijnlijk de opvolger van het kasteel. Om het gebouw heeft mogelijk een gracht gelegen. Later is hierin een -inmiddels gesloten – klooster gevestigd. De herenhof Rustenburg dateert blijkens een gevelsteen uit 1654. Oudere gegevens zijn niet bekend. De Kalverhof of Ingendael wordt in 1443 vermeld als leen van Valkenburg. De herenhof Ingenope wordt in 1381 als leen van Valkenburg genoemd. Het huidige gebouw is uit de 19e eeuw.
Weert
Weert ligt 1,5 km ten westen van Meerssen op de noordoever van de Geul ten zuiden van Bunde en ten westen van de A2, op circa 100 meter van de beek, op een hoogte van circa 48 meter + NAP. Het is een buurtschap in de oude gemeente Meerssen dat bestaat uit circa 40 woningen, waarvan er veel rijksmonument zijn. Het gehucht Weert wordt in 1399 vermeld als "Weirt". Weert of waard betekent door een rivier of water omsloten land, vaak een laag liggend landschap in een rivierengebied.
De plaats is verdeeld over de gemeente Meerssen en gemeente Maastricht. In het gehucht ligt de Weerterhof, een pachthoeve uit 1671 welke hoorde bij kasteel Vaeshartelt, dat thans in de gemeente Maastricht ligt.
Afbeelding 2.8: Weerterhof in Bunde
Kasen
Kasen is gelegen op een uitloper van het plateau van de Kruisberg 1,5 kilometer ten noordoosten van de kerk van Bunde (kern Bunde) op een hoogte van circa 109 meter + NAP en ten westen van de A2 in de directe nabijheid van Maastricht-Airport. Hoewel deze plaats pas in de 16e eeuw voor het eerst vermeld wordt als Casen, zou de plaatsnaam van een Romaans naamtype zijn en afgeleid zijn van het Latijn casas, wat (4e naamval) ‘huizen’ betekent. Ook is echter een vermelding als Caswyn in 1409 voorgedragen en een verklaring als hoeve bij een eik. Er is een theorie dat een Romeinse weg naar Nijmegen op de rechter Maasoever via Kasen gelopen heeft. De naam 'Kasen' verwijst naar oud-Nederlandse stammen. De inwoners zijn voornamelijk actief in de fruitteelt.
Voulwames
het buurtschap Voulwames ligt op het punt waar de Maas de bedding van de Geul heeft opgenomen, waardoor hier de Geul in de Maas uitmondt. Het gehucht ligt direct aan de Maas op circa 41 meter + NAP. In 1626 is sprake van Voulwambes. Dat betekent ‘moerassig land’.
Afbeelding 2.9: de monding van de Geulle
Ulestraten ligt in het noordoosten van de gemeente op 115 meter hoogte aan de rand van het Centraal Plateau en het Geuldal. Ten westen van het dorp liggen Maastricht Airport en een bedrijventerrein.
De voormalige gemeente Ulestraten omvat het naamgevende dorp en de buurtschappen Genzon, Vliek, Schietecoven, Waterval, Groot en Klein Berghem en de oostzijde van Moorveld op het plateau en het gehucht Humcoven aan de voet van het droogdal dat naar Ulestraten leidt. Ulestraten was tot aan 1833 kerkelijk onderhorig aan Meerssen en had een kapel gewijd aan Catharina. In 1806 is op de plaats van de kapel een kerk gebouwd. Anders dan Geulle en Bunde in het Geuldal, welke even oud als Meerssen kunnen zijn, is Ulestraten een secundaire nederzetting op het plateau. Van 1626 tot 1794 was Ulestraten een heerlijkheid in het Land van Valkenburg.
Ulestraten ligt 3,1 kilometer ten noordoosten van het centrum van Meerssen langs een noordoost-zuidwest gericht droogdal op een hoogte van circa 111 meter + NAP. Het dorp wordt in 1335 voor het eerst vermeld als “Hulenstroten”. De naam wordt verklaard als een samenstelling van ‘oele’ (laagliggend land, vochtige plek) en het meervoud van ‘stroet’ of ‘stroot’. Dat betekent ‘drassige plek met kreupelhout’. Archeologische vondsten uit de jonge steentijd, de ijzertijd (Keltische graven op een hellend perceel ten oosten van Klein-Berghem), de Romeinse periode en de Frankische tijd wijzen op sporen van menselijke activiteit in Ulestraten.
De naam Ulestraten komt waarschijnlijk van Ula (potten), een plaats waar potten worden gebakken. Dit vermoeden lijkt bevestigd door het feit dat op de plaats waar het gemeenschapshuis is gebouwd, een Romeinse pottenbakkerij is ontdekt. Het is dan ook aannemelijk dat bandkeramiekers ook in Ulestraten reeds een nederzetting hadden. In de literatuur worden verschillende, als Romeins beschouwde wegen op het grondgebied van Ulestraten gesitueerd. Een traject liep over de Wijngaardsberg via de Trichterstraat naar Genzon en van daar via Schimmert, Heisterbrug en Doenrade tot uiteindelijk Heinsberg (D.)
Ulestraten wordt in 1335 voor het eerst schriftelijk vermeld. Ulestraten raakt verankerd in het wijdvertakte stelsel van leenverhoudingen in het Land van Valkenburg, waarover de landsheer van deze plaats zijn feodale rechten uitoefent. Deze leenverhoudingen zijn sterk aan verandering onderhevig. Vóór de vestiging van de heerlijkheidsrechten in Ulestraten bevinden zich in en rond deze plaats een tweetal bescheiden Valkenburgse lenen: de Hoef van Suytendael en de Oenselderhof. De drie belangrijkste Ulestratense bouwwerken uit de periode van het Ancien Régime betreffen de Ulestraterhof, kasteel Vliek en hoeve Wijngaardsberg. Laatstgenoemde hoeve is gelegen boven aan de helling van de Wijngaardsberg, een naam die onverbrekelijk verbonden is met de eeuwenlange wijnbouw op de zuidelijke plateauhellingen tussen Ulestraten en Meerssen.
Afbeelding 2.10: kasteel Vliek in Ulestraten
Tot de komst van de Fransen blijft Ulestraten, samen met Geulle en Bunde, in handen van de familie Van Hoensbroek.De komst van de Franse republikeinse legers maakt in 1794 een einde aan het ondoorzichtige stelsel van feodale verhoudingen. Ulestraten wordt in 1795 ingedeeld bij het kanton Meerssen binnen het departement van de Nedermaas. Als het kanton in 1800 wordt opgeheven, wordt Ulestraten een zelfstandige gemeente. De scheiding van kerk en staat is dan ook een feit.
Waterval
Waterval is een gehucht in de voormalige gemeente Ulestraten. Het ligt bij een droogdal op het plateau op circa 90 meter + NAP, 2 kilometer ten noordoosten van de kern van Meerssen. In 1400 is er sprake van een geslachtsnaam ‘van Waterval’. Hier ontspringt de Watervalder beek die ten westen van de kerk van Meerssen in de Geul stroomt.
Afbeelding 2.11: woningen in Waterval
Schietecoven
Schietecoven is een gehucht op de plateaurand aan de westzijde van het droogdal naar Ulestraten. Deze plaats wordt in 1501 voor het eerst vermeld als Schitekoven. In de plaatsnaam zit het woord ‘hof’, maar de betekenis van ‘Schite’ is onbekend. Schietecoven ligt op circa 109 meter + NAP, 2 kilometer ten noorden van de kern van Meerssen.
Humcoven
Humcoven is een gehucht in de voormalige gemeente Ulestraten. In 1660 wordt de plaats Humcoven voor het eerst vermeld. De naam betekent ‘hofstede van Heimo of Hummo. Humcoven ligt aan de Watervalder beek op circa 68 meter + NAP, 1 kilometer ten noorden van de kern van Meerssen, aan het begin van het droogdal naar Ulestraten.
Oenselderhof
In het uiterste noordoosten van de tegenwoordige gemeente Meerssen in de nabijheid van het vliegveld ligt de Oenselderhof, welke voorheen deel uitmaakte van de gemeente Beek. Dit is een L-vormige hoeve die in ieder geval terug gaat tot de 17e eeuw.
Afbeelding 2.12: de Oenselderhof aan de Gewanne
Rothem is een klein landelijk dorp gelegen op de zuidelijke oever van de Geul op circa 500 meter van de zuidelijke tak op circa 52 meter + NAP, in het Geuldal ten westen van Meerssen. Rothem ligt ingesloten tussen twee drukke autowegen (A2 en A79), en de spoorlijnen van Maastricht naar respectievelijk Sittard en Valkenburg. Ten oosten van Rothem ligt het natuurgebied De Dellen met de statige buitenplaats Vaeshartelt en de mooie Villa Kruisdonk op de hellingen naar het Plateau van Margraten.
In het begin van de 19e eeuw is het een straatdorp langs de weg naar Maastricht. In 1382 wordt deze plaats voor het eerst vermeld als Roetheym, een samenstelling van rode (ontginning) en heem (woonplaats). Rothem is gelegen aan de doorgaande, waarschijnlijk middeleeuwse weg van Maastricht naar Meerssen en ook het tracé van de Romeinse weg van Maastricht naar Heerlen moet hier ergens gelopen hebben. Het traject van de Romeinse weg tussen Maastricht en Keulen op de rechter Maasoever liep via Limmel, Amby, Rothem en Meerssen naar Valkenburg.
Het dorp staat bekend om het Rothem Terras, dit is een rivier as die gevormd is in de ijstijd. Parallel aan de rivier de Geulle werden bijriviertjes gegraven met namen als Kleine Geul en Geulke, ten behoeve van watermolens en dergelijke. De kern wordt al sinds de vroege middeleeuwen bewoond met prachtige oude hoeves.
Aan de oostkant van Rothem ligt de zogenoemde Oliemolen. De oorsprong van het waterwerk "de Oude Oliemolen" ligt vermoedelijk in de Middeleeuwen, maar dateert in elk geval van vóór 1551. Uit dat jaar komt de eerste schriftelijke (bewaarde) vermelding van het bestaan van de molen. Vanaf deze plek werd de waterhuishouding van de grachten, vijvers en beemden bij Kasteel Vaeshartelt geregeld (door de aanleg van de A2 zijn deze complexen van elkaar afgesneden).
Bij "den Moolen met den Waterstroom van Vaeshartelt" werd rond 1789 een herenhuis gebouwd en een tuin aangelegd als buitenverblijf voor de toenmalige eigenaars, de familie Coenegracht. Het geheel kreeg een 'bourgeoisie uitstraling'.
Het molencomplex heeft de eerste eeuwen dienst gedaan als oliemolen. Er werden oliehoudende zaden geperst, vooral het zaad van de knolraap. Toen het gebruik van olie minder werd, schakelden veel molens over op het malen van granen. Vanaf circa 1830 deed ook de oliemolen dienst als graanmolen en vanaf circa 1850 zelfs alleen als graanmolen. Maar zij bleef luisteren naar de naam “de Oude Oliemolen.” De huidige opbouw van de watermolen is gebouwd in de 18e eeuw. Rond 1920 is het houten waterrad vervangen door een ijzeren rad en eindigde het olie slaan. In 1944, tijdens de Tweede Wereldoorlog raakte de molen ernstig beschadigd door brand, maar werd wel gerestaureerd en tot woonhuis omgebouwd.
Afbeelding 2.13: de Ijzeren molen in Rothem
De plaats Geulle ligt langs de oostelijke rand van de Maasvallei zowel verspreid boven op het plateau (Geulle-boven) als beneden in het dal (Geulle-beneden) en is ontstaan door de samenvoeging van een aantal omliggende gehuchten als Broekhoven in het noorden, Hulsen in het oosten, en meer ten westen het gehucht Aan de Maas alsmede ten zuiden Oostbroek en Westbroek en Brommelen op de grens met de voormalige gemeente Bunde in het dal (Geulle-Beneden) en Hussenberg, Snijdersberg en Stommeveld op het plateau (Geulle-Boven). Met een hoogteverschil van ruim 60 meter liggen er twee hellingen, de Slingerberg en de Snijdersberg, deze zijn landelijk bekend door wielerwedstrijden. De fysieke scheiding tussen Geulle-boven en Geulle-beneden wordt gevormd door het Bunderbos, een langgerekt hellingbos waarlangs ook de spoorlijn van Maastricht naar Sittard loopt; het station langs deze lijn is in 1938 opgeheven.
Afbeelding 2.14: zicht op Geulle
Aan de Maas was in de 19e eeuw het centrum van de gemeente en op de kadastrale minuut staat hierbij ‘Geulle Dorp’. Hier stond en staat de aan Martinus gewijde parochiekerk. Door de aanleg van het Julianakanaal in 1931 werd het dorp in twee delen gescheiden. De naam Geulle ging over op het oostelijke deel, het eigenlijke Hulsen. Broek en Overbroek kwamen ook aan de oostzijde van het kanaal te liggen en heetten sindsdien Westbroek en Oostbroek.
Aan de Maas en Brommelen zijn de oudste nederzettingen in de voormalige gemeente Geulle. Van hieruit zijn de natte gebieden (Broek en Overbroek) en het plateau (Moorveld, Hussenberg) ontgonnen.
De naam Geulle is afgeleid van het gelijknamige riviertje de Geul, die vroeger onder of tegenover het dorp in de Maas stroomde, maar dat nu ongeveer 5 kilometer zuidelijker doet, aan het Voulwames te Bunde, omdat volgens de overlevering de Maas de bedding van de Geul heeft overgenomen.
De Maas stroomde in de middeleeuwen twee kilometer westwaarts. Tussen de 12e en de 15e eeuw verlegde de Maas bij een overstroming haar loop naar de Geulbedding, waardoor Geulle aan de Maas kwam te liggen. In 817 zou het dorp door Lodewijk de Vrome, de zoon van Karel de Grote, zijn geschonken aan de abdij van Kornelimünster bij Aken. Als eerste vermelding geldt 908. Dan wordt echter niet de plaats, maar de naam van de rivier Gulia genoemd. Het Oudnederlandse woord ‘gulja’ betekent ‘smal water’, feitelijk niets anders dan het bestaande zelfstandig naamwoord ‘geul’.
In 1835 wordt de plaats Hulsen voor het eerst vermeld. De naam betekent ‘nederzetting bij een hulstbosje’. Tot 1298 zou Geulle eigendom blijven van Kornelimünster. In dat jaar werd het aan Walram van Valkenburg verkocht waardoor het bij het Land van Valkenburg ging behoren. In 1554 werd het een zelfstandige heerlijkheid.
Afbeelding 2.15: de Sint-Martinuskerk in Geulle
Geulle was in de middeleeuwen een zelfstandige parochie met –in het tegenwoordige Aan de Maas– een kerk gewijd aan Martinus. De kerk wordt in 1298 voor het eerst vermeld. Het oudste deel van het bestaande kerkgebouw is de mergelstenen toren uit de 14e eeuw. Ten zuiden van de kerk ligt kasteel Geulle, het bestuurlijk centrum van de voormalige heerlijkheid Geulle. Het kasteel van Geulle is in 1620 gebouwd voor de toenmalige heer Walter van Hoensbroek. Het hoofdgebouw is afgebroken in 1847. Het boerderijgedeelte resteert. In Geulle bevindt zich ook een watermolen uit 1878.
Afbeelding 2.16: kasteel Geulle
De geschiedenis van Geulle is nauw verweven met die van het kasteel en zijn bewoners. Telgen uit voorname adellijke geslachten, die de voormalige heerlijkheid Geulle bestuurd hebben. De geschiedenis van het dorp gaat echter verder terug. Zij beslaat een indrukwekkende periode van duizenden jaren. De zogenaamde 'Bandkeramiekers' hebben er nederzettingen gehad. Zij leefden 3.000 jaar vóór Christus. En met zekerheid valt aan te nemen, dat Kelten en Eburonen in deze streek gewoond hebben en dat hun overheersers, de Romeinen, dankbaar gebruik hebben gemaakt van de strategische hoogten rondom Geulle. Een van de Romeinse heirbanen, die van Tongeren naar Nijmegen zou via de Snijdersberg en Moorveld hebben gelopen. Zeker is ook, dat de plaats veel te lijden heeft gehad van binnenvallende Noormannen, die nabij de Geul verslagen werden door koning Arnulf.
De oorspronkelijke kern van Geulle, waar ook de eeuwenoude parochiekerk Sint-Martinus en het voormalige gemeentehuis staan, ligt in het uiterste westen en langs de Maas, waardoor deze kern tegenwoordig Geulle aan de Maas wordt genoemd. Hier vormt het Julianakanaal sinds de twintiger en dertiger jaren van de vorige eeuw de scheiding, wat Geulle dus verdeelt in drie gedeelten. Een stalen monumentale boogbrug verbindt deze kern met de rest van de plaats.
Afbeelding 2.17: stalen boogbrug over het Julianakanaal
Buurtschap Geulle aan de Maas
Het buurtschap Geulle aan de Maas ligt, zoals de naam al zegt, aan rivier de Maas. Het is de oorspronkelijke kern van het dorp Geulle, maar de ligging van het Julianakanaal scheidt de twee kernen. De Maas, die ten westen ligt, vormt de grens tussen België en Nederland. Door grote overstromingen van de Maas heeft het dorp vaak blank gestaan, door het aanleggen van dijken wordt dit nu voorkomen.
Afbeelding 2.18: zicht op de Maas
Moorveld
Moorveld is een buurtschap gelegen tussen Maastricht Airport en Geulle in, aan de rand van het plateau op een hoogte van circa 101 meter + NAP.
In 1835 wordt deze plaats vermeld als ‘Moerveld’, wat moerassig veld betekent. De rand van het plateau herbergt een groot bos (Geulse- of Bunderbos) waar vele natuurlijke waterbronnen zijn gelegen. Tot 1982 lag dit dorp grotendeels in de gemeente Geulle. Waalsen zou een andere naam zijn voor Moorveld. Voor toeristen staat Moorveld vooral bekend om de mooie wandelroutes.
Afbeelding 2.19: kerk van Moorveld
Brommelen
Brommelen is een gehucht gelegen aan het Geulke, een zijbeekje van de Maas, op 500 meter ten oosten van de Maas op een hoogte van circa 42 meter + NAP. De plaatsnaam Brommelen betekent ‘nederzetting bij een braamstruik’. In 1391 is een vermelding Brommelen, maar die is niet helemaal zeker. In de 16e eeuw wordt de plaats zeker genoemd.
Algemeen
De verschijningsvorm van de bestaande (bebouwde) omgeving is te verklaren aan de hand van de lagenstructuur. Deze legt de omgeving uiteen in een laag ondergrond, een laag netwerken en een laag occupatie (gebruik). De ondergrond kan worden beschreven met behulp van gegevens over geomorfologie (vorm van de ondergrond), bodem (samenstelling van de ondergrond), waterhuishouding, natuur, landschap en cultuurhistorie. De netwerken zijn opgebouwd uit de infrastructuur van wegen, vaarwegen en leidingen. De lagen ondergrond en infrastructuur zijn sturend voor het ruimtegebruik van de derde laag. Dit ruimtegebruik is op te splitsen in ruimtelijk gebruik, zoals de ruimtelijke opbouw, type bebouwing en beeldkwaliteit en functioneel gebruik zoals wonen, werken en recreëren, met de daarbij noodzakelijke voorzieningen.
Al die lagen zijn aan verandering onderhevig. De snelheid waarmee ze veranderen verschilt per laag. Sommige lagen hebben een lange geschiedenis. Veranderingen leggen de toekomst voor lange tijd vast. Andere zijn vluchtiger en veranderen binnen enkele jaren. Als stelregel geldt: "hoe langzamer de veranderingssnelheid, hoe zorgvuldiger je ermee omgaat".
Afbeelding 2.20: impressie van de Lagenbenadering
Geologie
De gemeente Meerssen ligt op de rand van het Ardennen Massief. In dit Ardennen Massief zijn in het Boven Carboon vele breuken ontstaan als gevolg van de opheffing van dit massief. De Geulle breuk, bijvoorbeeld, is gelegen tussen Meerssen en Ulestraten. In het Boven Krijt lag dit gebied onder de zeespiegel en zijn dikke kalkpakketten afgezet.
Geologisch gezien kan Limburg in twee delen verdeeld worden. Het gebied ten noorden van de Heerlerheide breuk en het gebied ten zuiden ervan. Meerssen behoort tot het zuidelijke deel, het deel dat ook na het Kwartair verder werd opgeheven.
Geomorfologie
Een belangrijk landschappelijk kenmerk van zuidelijk Limburg zijn de terrassen. De Maas was in de ijstijden in het Pleistoceen een vlechtende rivier, die over een breed gebied zand en grind afzette. In warme perioden sneed de rivier zich in de eigen bedding in. Dit proces werd nog eens versterkt door de opheffing van het gehele Ardennen Massief. Deze insnijding, gecombineerd met het geleidelijk westwaarts verplaatsen van de Maas door de kanteling van het Massief hebben geresulteerd in het ontstaan van een aantal Maasterrassen evenwijdig aan de rivier.
Afbeelding 2.21: kaart geomorfologie van Meerssen
Later zijn in het Holocene Maasdal door het natuurlijke stromingsproces van de rivier twee soorten geulen ontstaan: de kronkelwaardgeulen, die zijn ontstaan door laterale erosie van oude maasmeanders en de oude Maasgeulen, bestaande uit verlaten beddingen. De gemiddelde breedte van dit Holocene Maasdal is zo’n 4 kilometer. Het dal bestaat grof gezegd uit de huidige maasbedding met lokaal grindeilanden, een lage strook langs de maasbedding met daarin restgeulen en kronkelwaardgeulen, vervolgens een hoger opgeslibd deel en nog verder van de rivier af Pleistocene terrasresten. Een groot deel van de gemeente Meerssen is gelegen in dit Holocene Maasdal of op de laag- en midden terrassen. De hogere delen van de gemeente zijn gelegen op het plateau van Schimmert.
Bodem
De bodemopbouw in de gemeente Meerssen wordt gekenmerkt door een onderverdeling tussen hoge delen en lage delen. In het dal van de Geul, het Maasdal en de monding van de Geul zijn de rivierkleigronden aanwezig, variërend van lichte zavel tot lichte klei. Op de plateaus zijn vooral leem- en brikgronden aanwezig. Op de hellingen van de Geul en de kleinere zijbeken, die zich in het plateau hebben ingesneden en op de helling aan de rand van het Maasdal (Bunderbos) zijn löss- en terrashellinggronden te vinden. De niet geërodeerde gebieden vormen een belangrijk cultuurhistorisch patroon. Van oudsher waren deze gebieden het meest geschikt als landbouwgrond.
Reliëf
Het maaiveld in de gemeente Meerssen is het laagst in het gebied langs de Maas en de Geul. De maaiveldhoogten in een groot gebied langs de Maas variëren van ca. 40-45 meter boven NAP. Langs de Geul varieert het maaiveld van ca. 45 meter boven NAP in het westen tot 55 meter boven NAP in het oosten. Vanaf de rivierbeddingen nemen de maaiveldhoogten sterk toe tot ca. 135 meter boven NAP in het oosten van de gemeente (plateau van Schimmert).
Afbeelding 2.22: hoogtekaart met gemeente Meerssen
Op de topografische kaart is duidelijk de steilrand in het gebied waarneembaar. Aantasting van het oorspronkelijk reliëfbeeld heeft plaatsgevonden onder invloed van mergelwinning in de zuidelijke Geulwand.
Afbeelding 2.23: reliëfbeeld van Meerssen en omgeving
Watersysteem
In de ondergrond rond Meerssen zijn vier watervoerende pakketten te onderscheiden:
Het peil in de Maas is van grote invloed op de waterhuishouding, met name in de lagere delen van de gemeente. Er kunnen drie grondwatersystemen worden onderscheiden:
1. Het regionale grondwatersysteem: Dit wordt gekenmerkt door infiltratie in de hoge delen en kwel in de Maasbedding. Dit regionale grondwater legt een relatief lange weg af en stroomt door de dieper liggende watervoerende pakketten. Bij hoge waterstanden van de Maas kan dit water een tegendruk geven aan de kweldruk, waardoor de kwel eerder in het Maasdal aan de oppervlakte komt. Regionale grondwaterstromen worden in het studiegebied voor een deel “afgevangen” door de Geul, die een sterk drainerend effect heeft.
2. Het lokale grondwatersysteem: hierbij legt het water een korte weg af van infiltratie- naar kwelgebied. Dit water stroomt doorgaans door het eerste watervoerende pakket.
3. Een derde grondwatersysteem: Het Maassysteem. Dit is een dynamisch systeem dat wordt gevormd door de fluctuerende standen in de Maas in wisselwerking met het grondwater in de aangrenzende rivierafzettingen en andere delen van de bodem. Over het algemeen draineert de Maas, maar bij hoge rivierwaterstanden kan de rivier ook infiltreren. Het infiltrerende water wordt dan niet meer afgevangen door de Maas.
Afbeelding 2.24: de stromende Geul
De Geul wordt voornamelijk gevoed met water uit talrijke direct aan de beek gelegen bronnen en uit door bronnen gevoede heuvellandbeekjes, die zorgen voor een vrij constante waterafvoer. Tijdens buien kan het debiet zeer sterk toenemen, door de snelle wateraanvoer vanaf de hellingen van de beekdalen.
De Overbundebeek is een beek die behoort tot het stroomgebied van de Geul. De beek stroomt echter het riool in. Bij deze beek is een regenwaterbuffer gecreëerd om piekafvoeren tegen te gaan en het neerslagoverschot gefaseerd af te kunnen laten stromen.
Het bronnengebied van op de terrasrand van het Bunderbos wordt gerekend tot het stroomgebied van de Ur, Kingbeek en Hemelbeek. Het water dat in het Bunderbos als bron aan de oppervlakte komt, infiltreert hogerop op het plateau van Schimmert. Op diverse plekken in het bos komt door de aanwezigheid van een ondoorlatende laag in de ondergrond dit water weer aan de oppervlakte, aldus verscheidene bronbeekjes creërend. Deze beekjes komen bij elkaar en vormen grotere beken. Uiteindelijk komen ze terecht in twee beken, die door het holocene Maasdal stromen en uitmonden in de Maas. De bronnen in het noordelijk deel van het Bunderbos, nabij Elsoo, voeden de Hemelbeek. Deze beek mondt bij Elsoo uit in de Maas.
De meer zuidelijk gelegen bronnen, grof gezegd tussen Geulle en Bunde, voeden de Oude Broekgraaf, die nabij Geulle Aan de Maas in de Maas stroomt. De Oude Broekgraaf ontspringt als de Molenbeek in Moorveld bij Geulle. Nadat de Molenbeek is samengevloeid met een paar andere beken (onder andere de Verlengde Broekgraaf) en onder het Julianakanaal is doorgestroomd, wordt zij de Oude Broekgraaf genoemd. De Oude Broekgraaf ligt in een vlakte tussen de Maas en het Julianakanaal.
De beken zijn te karakteriseren als relatief snel stromende heuvellandbeken met in het landelijke gebied veelal een relatief natuurlijke morfologie. De grotere bronbeken binnen de gemeente Meerssen zijn: de Verlegde Broekgraaf, de Paslossing, de Middelgraaf, de Zavelbeek, de Bunderbeek, de Stalebeek, de Berghorsbeek en de Bosbeek. Het gehele stelsel van bronnen en bronbeken is ecologisch erg waardevol, evenals de flora en fauna die als gevolg van de aanwezigheid van de bronnen tot stand is gekomen.
Erosie
Voor landbouwgronden is de bestrijding van erosie van groot belang. Ter voorkoming daarvan is overeenstemming bereikt bij gebruikers en overheid. De te nemen maatregelen, alsmede de regenwaterbuffer zijn belangrijke gegevens voor het bepalen van de gebiedskwaliteit van de omringende gronden rond de kern en de overgangen naar het buitengebied.
Natuur
Binnen de gemeente Meerssen concentreren de bosgebieden zich op de steilere hellingen en andere gebieden die minder geschikt zijn voor agrarisch gebruik. De belangrijkste boscomplexen zijn die op de Maasdalhellingen tussen Bunde, Geulle en Catsop, de zuidelijke Geuldalhellingen (de Dellen) en daarnaast de bossen op de hellingen van de Kruisberg, Biesenberg en Wijngaardsberg.
Daarnaast zijn van landschappelijke betekenis kleine bos- en begroeiingselementen op de dalbodem (broekbosjes, oeverbegroeiing, enz.).
Afbeelding 2.25: impressie van het Bunderbos
Het Bunderbos is van een unieke waarde, doordat hier een uitzonderlijke flora en fauna wordt aangetroffen. De bossen zijn plaatselijk zeer oud met een onder vegetatie die kenmerkend is voor deze bostypen en die als onvervangbaar beschouwd dient te worden. De floristische rijkdom van het Bunderbos is mede afhankelijk van de biologisch gunstige situatie. Hier overheerst een voedselarm milieu. Faunistisch gezien is het bos interessant door het voorkomen van een dassenpopulatie. Reptielen en amfibieën komen in verschillende soorten voor.
Op het plateaugebied zijn de nog resterende hoogstamboomgaarden, solitaire bomen bij wegkruisingen en watergaten en daarnaast bermbeplanting van holle wegen belangrijk. Van de eerdergenoemde bossen is het Bunderbos van een unieke waarde, doordat hier een uitzonderlijke flora en fauna wordt aangetroffen. De bossen zijn plaatselijk zeer oud met een onder vegetatie die kenmerkend is voor deze bostypen en die als onvervangbaar beschouwd dient te worden. De floristische rijkdom van het Bunderbos is mede afhankelijk van de biologisch gunstige situatie. Hier overheerst een voedselarm milieu. Faunistisch gezien is het bos interessant door het voorkomen van een dassenpopulatie. Reptielen en amfibieën komen in verschillende soorten voor.
Afbeelding 2.26: impressie van een holle weg
Landschap
Het gemeentelijk grondgebied van Meerssen bestaat uit een gevarieerd landschap, dat in zijn huidige vorm hoofdzakelijk gevormd is door invloeden van de rivieren de Maas en de Geul. Vooral het Geuldal domineert door zijn diepe insnijding en kleinschaligheid. In het Maasdal is de aanwezigheid van het middenterras belangrijk. Dit terras vormde van oudsher een natuurlijke begrenzing van de bebouwing langs de Maas. Bunde en Geulle liggen op de rand van dit terras. De hellingen van het Geul- en Maasdal kennen een hoge landschappelijke waarde.
Ten zuidoosten van Rothem strekt een klein plateaugebied zich uit. Van groter formaat is het Eikenveld, dat onderdeel vormt van een grootschalig plateau dat in het zuiden wordt begrensd door het Geuldal, in het oosten door het droogdal Ravensbos, in het westen door het hellinggebied van het Raarveld en in het noorden zijn voortzetting vindt tot in Beek.
Afbeelding 2.27: impressie van het landschap in de gemeente
De hellingen zijn in ruimtelijk opzicht het meest structuur bepalend. In algemene zin kunnen de volgende elementen onderscheiden worden:
Agrarisch grondgebruik
Gezien de grote vruchtbaarheid van met name de löss was de omgeving van Meerssen rond 1850 al geheel ontgonnen. Wel bestond nog een deel van het gebied uit bossen. Een omvangrijk bosgebied was bijvoorbeeld aan te treffen in het zuidelijk deel van het Geuldal, tussen Meerssen en Valkenburg, daar waar de hellingen te steil waren voor het bedrijven van landbouw.
De agrarische activiteiten waren geconcentreerd in de grasgebieden van de dalbodems van Geul en Maas en op de plateaus. De verdeling was grofweg twee derde bouwland en één derde weiland, waarbij de zware lössgrond als bouwland in gebruik was. In de omgeving van Meerssen trof men voornamelijk haver en gerst aan op de bouwgronden. De veeteelt stond geheel ten dienst van de graanproductie. Het dorp Ulestraten en de directe omgeving daarvan was rond 1850 bijna geheel in cultuur gebracht. Het percentage cultuurgrond lag rond de 96% en was dus zeer hoog. De bouwgrond werd hier speciaal gebruikt voor het verbouwen van suikerbieten.
Geulle, één van de Maasdorpen van Zuid-Limburg, kon zich gelukkig prijzen met een rijke bodem. Het laagterras langs de Maas, bedekt met rivierklei, was in gebruik als weiland. Bij hoog water werden deze landerijen regelmatig overstroomd. In deze streek bestond 24% uit grasland en 68% uit bouwland.
Hetzelfde beeld geldt voor Bunde. Tot aan het einde van de negentiende eeuw traden nauwelijks veranderingen op in het hiervoor geschetste beeld.
Afbeelding 2.28: agrarisch landschap in het Geuldal
Evenals in de rest van Zuid-Limburg nam in Meerssen de grasoppervlakte toe. Deze ontwikkeling ging ten koste van het areaal akkerbouwland. In Geulle, waar altijd al een groot deel van de bodem in gebruik was als grasland, werd de verhouding akkerlandgrasland 50%-50%. Het toenemende belang van de veeteelt was een direct gevolg van de groeiende behoefte aan vlees- en zuivelproducten in de steden. Hiernaast nam in dezelfde periode, ook in de kern Meerssen en haar omgeving, de fruitteelt toe.
Voor het dorp Meerssen was deze omschakeling binnen de landbouw een bittere noodzaak, aangezien door de dalende graanprijzen de markt voor gewassen als tarwe, rogge en gerst vrijwel volledig instortte. De boeren van Ulestraten verkeerden in een wat betere positie. Suikerbieten konden immers uitstekend als veevoeder worden gebruikt.
In de periode tussen 1900 en 1940 vonden nauwelijks grote veranderingen plaats in de agrarische activiteiten. Het gemengde bedrijf, zoals dat tegen het einde van de negentiende eeuw ontstond, bleef gehandhaafd.
De gemeente Meerssen wordt doorsneden door een aantal zware infrastructurele lijnen, die voor het merendeel noord–zuid gericht zijn. De belangrijkste zijn de rijksweg A2/E25, de spoorlijn Maastricht-Sittard, het Julianakanaal en de luchthaven Maastricht Aachen Airport. Daarnaast kunnen de rijksweg A79 en de spoorlijn Maastricht-Heerlen als oost–west gerichte lijnen genoemd worden.
Afbeelding 2.29: het Julianakanaal (links) met dijk en de maas (rechts) tussen Bunde en Geulle
Het ontstaan hiervan hangt enerzijds samen met de ligging van Meerssen binnen het Zuid-Limburgse en met name ten opzichte van de grote bevolkings- en industrieconcentratie (Maastricht). Anderzijds is de natuurlijke gesteldheid en de ligging ten opzichte van het Maasdal bepalend voor de aanwezigheid van deze infrastructuur.
De gemeente Meerssen is door deze omstandigheid verzekerd van een directe aansluiting op de genoemde ontsluiting, waardoor een goede toegankelijkheid op landelijk, regionaal en zelfs internationaal niveau is gegarandeerd. De A2 heeft een op-/afrit bij Geulle en Ulestraten (en Maastricht Aachen Airport) en een op-/afrit bij Bunde en Meerssen. De A79 heeft een op-/afrit bij Meerssen. Ten zuiden van de kern Rothem komen beide rijkswegen bij elkaar, ook wel bekend als knooppunt Kruisdonk.
Afbeelding 2.30: impressie van knooppunt Kruisdonk
De belangrijkste wegen binnen de gemeente Meerssen zijn de verbindingswegen tussen de kernen Meerssen – Bunde, Meerssen – Ulestraten en Bunde – Geulle. Alle ontsluitingswegen zijn dus gericht op de kernen Meerssen en Bunde. De oost – west relaties blijven beperkt tot een klein aantal overgangen over het kanaal, de spoorlijn en de A2/E25.
Kabels en leidingen
De gemeente Meerssen is op adequate wijze aangesloten op de moderne nutsvoorzieningen. Dit gaat gepaard met een infrastructuur van bovengrondse en ondergrondse voorzieningen en leidingen. De aanwezige nutsvoorzieningen en leidingen leggen beperkingen op aan het functioneren van bestaand bebouwd gebied en nieuwe ontwikkelingen, als gevolg van het directe ruimtebeslag en de in acht te nemen toetsings- en veiligheidsafstanden (het indirecte ruimtebeslag).
Afbeelding 2.31: hoogspanningsmast met de basiliek van Meerssen
Watergangen
Een bijzondere categorie van infrastructuur vormen de primaire oppervlaktewateren, bestaande uit de aanwezige watergangen (beken, bronbeken en wegwaterlossingen) en regenwaterbuffers. In het westen wordt de gemeente doorkruist door het Julianakanaal. De watergangen zijn in beheer bij het Waterschap Limburg en hebben hoofdzakelijk een waterstaatkundige functie. Ten behoeve van deze functie hanteert het Waterschap beschermingszones. De breedte van de beschermingszones rond de primaire hoofdwatergangen of de regenwaterbuffer verschillen per watergang of regenwaterbuffer.
Met de uitvoering van het project Grensmaas zijn de doelstellingen rivierbeveiliging (bescherming tegen hoogwater), grindwinning (nieuwe verwerkingslocatie aan de Maas met toegangsweg) en natuurontwikkeling bereikt.
Binnen de gemeente Meerssen worden 4 typen landschap aangetroffen:
De grens tussen het Rivierdalengebied en het Middenterrasgebied volgt een terrasrand, die slechts plaatselijk steil is uitgeprepareerd (bij Rothem en Meerssen). Ter hoogte van droogdaleinden is deze grens vervaagd. Ook bodemkundig en hydrologisch verschillen beide gebieden sterk van elkaar. De grens tussen het Rivierdalengebied en het Glooiend Hoogterrasgebied is zeer markant en volgt de lijn Bunde–Elsloo. Er is sprake van een zeer snelle landschappelijke overgang (gradiënt), doordat de hellingvoet van de terraswand (vrijwel) direct grenst aan de lagere dalbodems van het Rivierdalengebied. De grens tussen het Rivierdalengebied en het Plateau Hoogterrasgebied is nog scherper. Deze grens is ten oosten van Rothem te vinden en scheidt steile kalkwanden van de vlakke, kleiige dalbodem. Ten noordoosten van Bunde en Meerssen vormt een duidelijke hellingknik de grens tussen het Middenterrasgebied en Glooiend Hoogterrasgebied. De grens tussen het Middenterrasgebied en het Plateau Hoogterrasgebied verloopt langs een minder markante knik. In beide landschappelijke overgangen is sprake van een bodemkundig verschil: lössgronden van het Middenterrasgebied grenzen aan zand- en grondgronden op de rand van de beide Hoogterrasgebieden.
Meerssen
De kern Meerssen is op basis van de ruimtelijke structuur op te delen in meerdere deelgebieden. Deze vormen in functioneel opzicht een eenheid, te weten: het centrumgebied, de linten, Meerssen-Noordwest, Meerssen-Noordoost, Meerssen-Zuidwest, Meerssen-Zuidoost. Daarnaast zijn Weert, Rothem en Kruisberg apart te vermelden.
Centrumgebied
De bestaande ruimtelijke structuur van het centrumgebied van Meerssen is een klein stedelijk gebied rond een kleinschalige, historische, meanderende wegenstructuur met overwegend gesloten bouwblokken. Het bestaat uit een menging van woonhuizen, winkels met bovenwoningen, een aantal gesloten Limburgse hoeven (die in de loop van de tijd ingebouwd zijn) en een aantal grotere bijzondere gebouwen. De meest bepalende van deze gebouwen zijn de basiliek en de proosdij. Ook zeer structuurbepalend zijn de Markt en het Proosdijpark, een besloten park aangelegd in de 'engelse stijl'.
Afbeelding 2.32: de basiliek van Meerssen met de proosdij
De linten
De linten zijn de uit historisch oogpunt belangrijkste straten, die nu nog, zowel ruimtelijk als functioneel, de hoofdstructuren vormen binnen de kern. In Meerssen zijn dat (buiten het centrumgebied) de St. Josephstraat, de Bunderstraat, de Humcoverstraat en de Volderstraat. Verder vallen ook de Klinkenberg en Tussen de Bruggen in Rothem alsmede Weert in deze categorie.
Meerssen-Noordwest
Dit deelgebied wordt begrensd door de A2 aan de westzijde, de Bunderstraat aan de zuidzijde, de Humcoverstraat in het oosten en het buitengebied aan de noordzijde. De stedenbouwkundige structuur in dit gebied wordt bepaald door een oost-west gericht stratenpatroon, mede gebaseerd op de oost-west lopende hoogtelijnen. Hoewel er geen oude dorpskern of historische bebouwingsstructuur in het gebied is zijn er toch waardevolle elementen die beeldbepalend zijn en een idee geven over de ontwikkeling van de gemeenschap Meerssen.
Na 1950 vindt uitbreiding van de bebouwing plaats naar de hogere gebieden aan de noordzijde van Meerssen. De samenstelling van het gebied is over het algemeen eenduidig van aard. Het wonen in grondgebonden eengezinswoningen overheerst. De woonbuurten hebben een planmatige opzet met een grote mate van standaardisering en repetitie.
Het gebied oogt groen, mede door het openbaar groen en de voortuinen. Laatstgenoemde groenelementen komen voornamelijk voor bij (half)vrijstaande woningen.
Verspreid in het gebied zijn openbare binnengebieden aanwezig, niet zichtbaar vanaf de straat, maar wel in gebruik als bijvoorbeeld speelgelegenheid of ten behoeve van parkeren. Langs de Burgemeester Kisselsstraat ligt tegen het buitengebied aan nog een groene zone met volkstuinen en jeu de boules banen.
Afbeelding 2.33: volkstuinen aan de Burgemeester Kisselstraat
Meerssen-Noordoost
Het ten noordoosten gelegen deelgebied van Meerssen wordt begrensd door de Lange Raarberg aan de noordzijde, de Humcoverstraat aan de westzijde, de Volderstraat en de Houthemerweg aan de zuidzijde en het buitengebied aan de oostkant. In dit gebied wordt de stedenbouwkundige structuur door het noordzuid gerichte stratenpatroon bepaald. Deze straten staan loodrecht op de hoogtelijnen, waardoor er in elke straat een hoogteverschil is waar te nemen.
Er zijn in dit deelgebied drie verschillende woonwijken respectievelijk villabuurten te onderscheiden welke in de jaren '70-'80 van de vorige eeuw zijn gebouwd.
Het gebied heeft een zeer groen karakter. Dit is te danken aan de grote, groene voor- en achtertuin van de woningen in de villabuurten. Vooral de tuinen van de bebouwing aan de Lange en Korte Raarberg dragen hieraan bij. Op buurtniveau zijn er geen groenvoorzieningen aanwezig.
Afbeelding 2.34: groene tuinzones aan de Korte Raarweg
Tussen de Humcoverstraat, de Kuileneindestraat en de Kookstraat ligt het Watervalder-beekdal, een uitloper van het buitengebied dat op deze plek de kern binnendringt. In dit beekdal bepalen drie elementen de landschappelijke structuur van het gebied: de Water-Valderbeek, de hoogteverschillen en het aanwezige groen. Het gebied maakt deel uit van het stroomgebied van de Watervalderbeek. De Watervalderbeek heeft als beek begeleidende beplanting slechts een enkele, korte populierenrij, het overige deel wordt begeleid door overwegend lage begroeiing. Het profiel van het beekdal laat een sterke geaccidenteerdheid zien. Met name ten oosten van de beekloop zijn er forse hoogteverschillen in het terrein. De taluds zetten zich evenwijdig aan het tracé van de beek door naar het noorden.
Vanaf de Lange Raarberg/Vogelzang is zowel in zuidelijke als in noordelijke richting een wijd zicht op de licht glooiende weiden in het buitengebied. Op deze gronden is een enkele hoogstamboomgaard aanwezig.
Meerssen-Zuidwest
Het deelgebied Meerssen-zuidwest wordt begrensd door de Bunderstraat aan de noordzijde, de Stationstaat aan de oostzijde, de Maastrichterweg aan de westzijde en het buitengebied aan de zuidzijde. Het oost-west gerichte stratenpatroon bepaalt de stedenbouwkundige structuur van dit gebied. Deze structuur wordt mede bepaald door de hoogtelijnen en de ligging in het oost-west georiënteerde Geuldal.
Nadat vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw de woningbouw in de noordelijke delen van Meerssen is gestart wordt er spoedig ook gebouwd in de zuidelijke delen van de kern.
In het gebied zelf is relatief weinig openbaar groen aanwezig. Dat geldt echter niet voor de groene ruimten aan beide uiteinden van de Proost de Beaufortstraat (stationsplein en Proostenhof). In dit gebied is sprake van een groene omgeving. Ten zuiden van de Proost de Beaufortstraat ligt een grote groene zone met daarin de Geul waar een natuurlijke ontwikkeling is ingezet; het Beneden-Geuldalproject. De Geul stroomt hier vlak langs de Proost de Beaufortstraat, waardoor het natuurgebied en het stedelijk gebied tegen elkaar aan liggen. Het privégroen bepaalt voor een groot deel het groene karakter van de buurt.
De Proost de Beaufortstraat in het verlengde van de St. Josephstraat is de hoofdontsluitingsweg van de kern Meerssen. Om doorstroming van het verkeer te bevorderen en de veiligheid te kunnen waarborgen is er een knooppunt op de kruising Maastrichterweg-St. Josephstraat (rotonde) gerealiseerd.
Langs de Proost de Beaufortstraat is een doorgaande langzaam verkeersroute gerealiseerd, die via een tunnel onder de Maastrichterweg, een verbinding vormt met Bunde. De Montfortlaan fungeert als centrale route voor de bus. Naast bovengenoemde wegen is er een ander belangrijk infrastructureel element aanwezig in de vorm van de spoorlijn van Maastricht naar Heerlen met het hierbij horende station.
Afbeelding 2.35: het station van Meerssen
Meerssen-Zuidoost
Dit deelgebied wordt begrensd door de Volderstraat aan de noordzijde, de Stationstraat aan de westzijde en het buitengebied aan de oost- en zuidzijde.
De Kruisstraat en de Gansbaan behoren tot een van de eerste bebouwde gebieden van de kern Meerssen. Aan het begin van de 19e eeuw zijn deze straten verder ontwikkeld en hebben qua hoogte en architectuur een zeer gevarieerde bebouwingskarakteristiek. Na deze ontwikkelingen vinden er uitbreidingen plaats in het verlengde van de Gansbaan, de Hoekweg en de Veeweg.
Afbeelding 2.36: de Gansbaan In Meerssen
Tussen de Geul en de Kleine Geul ligt een gebied met een monumentale carréhoeve, een sport- en tennishal, tennisbanen, sportvelden en het openluchtzwembad. Net daarbuiten ligt, aan de oostkant van de Geul, het hoofdgebouw van scholengemeenschap Stella Maris.
Afbeelding 2.37: scholengemeenschap Stella Maris
Het hele deelgebied heeft een zeer groen karakter. Dit is voornamelijk te danken aan het vele natuurgroen rond de sportfaciliteiten tussen de Geul en de kleine Geul (Geuleiland) en de directe nabijheid van het Proosdijpark. De bestaande groenstructuur vormt hier als het ware groene kamers, waarbinnen zich de sportfaciliteiten bevinden.
Aansluitend aan het Geuleiland is een waardevolle tuin, behorende bij de Poort der Geulvallei gelegen. Het complex en de tuin zijn beschermd op grond van de Monumentenwet. Centraal in het woongebied Herkenberg ligt een groen (speel)plein.
De Parallelweg is de nieuwe ontsluitingsroute rond het centrum van Meerssen. Aan de oostkant van de Parallelweg is middels een nieuwe overweg een aansluiting gemaakt op de Herkenberg, om zo vervolgens aan te sluiten op de Houthemerweg. De spoorlijn van Maastricht naar Heerlen vormt de scheiding tussen de Herkenberg enerzijds en de Parallelweg en de omgeving van de Molenveldweg anderzijds.
Weert
Weert is een buurtschap ten westen van de A2, gesitueerd tegen de Maastricht (noord). Het is een gehucht met verspreide bewoning (en tevens de naam van een straat). In het historisch deel van Weert staan een groot aantal rijksmonumenten. Weert behoort tot het Buitengoed Geul & Maas (voorheen Landgoederenzone Maastricht-Meerssen). In het Meerssense deel van Weert behoren de hoeven Weerterhof en Weert 93 tot het buitengoed.
Afbeelding 2.38: Villa Weert (nr.78) landhuis uit 1896 met park
Kruisberg
De Kruisberg is heuvel gelegen op 104 meter hoogte (hoogteverschil 45 meter) en heeft een gemiddelde hellingsgraad van 4,2 procent. Vanaf de Kruisberg heeft men uitzicht op de stad Maastricht en het Maasdal. Aan de oostzijde wordt de heuvel begrensd door het Watervalderbeekdal. Op de heuvel liggen twee bossen, het Kalverbosch in het zuidoosten en het Bunderbos in het westen.
Over de heuvel loopt de Rijksweg A2. Het lager gelegen knooppunt Kruisdonk is berucht vanwege de structurele files. De in 2014 geopende verbindingsweg vanaf de A2 naar het industrieterrein Beatrixhaven alsmede de in 2016 geopend Koning Willem-Alexandertunnel moeten een eind maken aan de filevorming. Aan de oostzijde van de snelweg loopt een weg die toegankelijk is voor alle verkeer. Aan de westzijde loopt slechts een smal fietspad. Op de Kruisberg zijn in de jaren 2010 de ecoducten Bunderbosch en Kalverbosch aangelegd om de bossen op de Kruisberg weer met elkaar te verbinden.
Afbeelding 2.39: zicht vanaf de Kruisberg op de stad Maastricht
Rothem
Dit deelgebied omvat de hele kern Rothem gelegen tussen de autosnelweg A79, de autosnelweg A2, de spoorlijn Maastricht Heerlen en de zuidtak van de Geul.
De eerste woonuitbreidingen van Rothem vinden vooral plaats aan de westzijde van de Klinkenberg. De woningen aan de Emmaweg, het Pastoor Geelenplein, maar ook aan de zuidzijde van de Klinkenberg, aan de Kuilenstraat, de Ambyerweg, de Holstraat en de Heideweg is voor 1955 gebouwd. Tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw wordt er veel gebouwd in Rothem. Het gehele gebied aan de noordzijde van de Klinkenberg wordt bebouwd, net zoals delen van de bebouwing aan de zuidzijde van de weg uit deze tijd stammen. De woonfunctie overheerst, vormgegeven in grondgebonden eengezinswoningen en enkele flats. De kleinschalige woonbuurten hebben vaak een planmatige opzet met een grote mate van standaardisering en repetitie. Begin jaren tachtig van de vorige eeuw worden er nog twee kleine invullingen gerealiseerd: Den Olieberg en de Romeinenstraat.
Afbeelding 2.40: zicht op een deel van Rothem met kerk en omgeving
In Rothem zijn twee bijzondere gebieden te onderscheiden. het betreft de omgeving van de kerk met de kerk van Rothem, de begraafplaats en de gymzaal. Daarnaast is er een bedrijvenconcentratie te vinden in de Holstraat-zuid, in de omgeving van winkelgebied Au Ciel.
In Rothem zelf zijn weinig groenvoorzieningen aanwezig. Aan de Klinkenberg ligt een groen plein en er zijn enkele kleinere groenplekken op verloren hoekjes in de buurten. De begraafplaats naast de kerk geeft de omgeving hier een open, groen karakter. De kern Rothem is overigens wel in ruime mate wordt omgeven door groen. Ten noorden grenst de kern aan het Geuldal, aan de oostzijde van de A79 ligt natuurgebied de Dellen en aan de zuidzijde, op Maastrichts grondgebied de zogenaamde landgoederenzone.
De hoofdontsluiting van Rothem gaat via de Klinkenberg. Aan de zuidzijde van de Kinkenberg zorgt de Holstraat voor de ontsluiting van de aanliggende buurten. Deze twee belangrijkste ontsluitingswegen liggen dwars op de hoogtelijnen.
De kern Rothem ligt ingeklemd tussen infrastructurele werken. Aan de oost- en westzijde van Rothem liggen respectievelijk de A79 en de A2 en aan de noordkant van Rothem ligt de spoorlijn van Maastricht naar Heerlen.
Bunde
Het knooppunt 'Hoolhuis' vormt de zuidoostelijke toegang tot de kern Bunde, komende vanuit de kern Meerssen, waarbij het viaduct van de A2 als poort fungeert. Hier kruisen vele wegen met verschillende functies en vormen elkaar. Zo komt de Oude Rijksweg uit Maastricht hier aan, evenals de afrit van de A2, waarvan de westelijke rijbaan de grens tussen de bebouwde kommen van Bunde en Meerssen vormt. De spoorlijn doorkruist de kern van noord naar zuid en is een zeer bepalend element in de kern Bunde. Enerzijds is er sprake van een barrière tussen de twee aan weerszijden gelegen delen van de bebouwde kom van Bunde, anderzijds is de spoorlijn een belangrijk oriëntatie-element in Bunde. Dat wordt nog versterkt doordat de spoorlijn voor een deel ingesneden is en op het talud van de Prinses Wilhelminaweg de bebouwing evenwijdig aan de spoorlijn prominent aanwezig is.
Het centrumgebied van Bunde is gesitueerd aan het St. Agnesplein en de St. Rochusstraat, waarbij de Vliegenstraat als het aanloopgebied tot het centrum fungeert. De St. Agneskerk, is een markant gebouw uit 1960 dat in het centrum een centrale positie inneemt. Aan de voorzijde van de kerk bevindt zich het St. Agnesplein dat een vrij stenig karakter heeft. Aan de achterzijde van de kerk ligt aan de St. Rochusstraat een pleinvormige ruimte met een overwegend groen karakter. Het hieraan gesitueerde Expo-gebouw doet thans dienst als detailhandelsgebouw. Samen met de achterliggende begraafplaats heeft het totaalbeeld een ruimtelijk open karakter.
Afbeelding 2.41: de nieuwe St. Agneskerk in Bunde
De Vliegenstraat is onderdeel van de historische lintstructuur, waarvan ook de Pletsstraat, de Pasweg en de Roggeveldstraat deel uitmaken. Daarvan is nog veel herkenbaar, zowel in de structuur van de straat zelf (verloop en profiel) als in hoeveelheid en aard van de historische bebouwing. Het oudste deel van Bunde ligt aan de Pletsstraat, een stukje Pasweg en delen van de Burchtstraat, Patronaatstraat en Klumpkestraat. Aan de noordelijke entree tot de kern ligt het complex 'Geuloord', een instelling met aangepaste wooneenheden voor lichamelijk landschappelijk bijzonder fraai gelegen met een parkachtig karakter.
Ten noorden van de Roggeveldstraat heeft eind jaren '70 van de vorige eeuw een kleine uitbreiding van de kern Bunde plaatsgevonden met vrijstaande, geschakelde en rijtjeswoningen. Het buurtje is ruim van opzet, met een ontsluiting zonder doorgaand verkeer vanaf de Roggeveldstraat uitmondend in kleine pleintjes waar omheen woningen gegroepeerd liggen als waren het hofjes.
Het deelgebied aan de zuidzijde van de Papenweg, ten westen van de spoorlijn en ten oosten van de Maastrichterlaan is één van de naoorlogse uitbreidingswijken van Bunde. De verkaveling met lanen is ruim van opzet en de combinatie van openbaar groen en voortuinen geven het gebied een groen karakter. In het centrum van de wijk liggen diverse maatschappelijke voorzieningen in een parkachtige omgeving. Hier heeft recentelijk nieuwbouw van Basisschool Franciscus plaatsgevonden.
Ten zuiden van de Beukenlaan wordt de wijk begrensd door bungalows op ruime percelen, waarmee een geleidelijke overgang naar het beekdal van de Geul wordt bewerkstelligd.
Aan de Maastrichterlaan ligt de zuidelijke entree tot de kern Bunde. Deze wordt benadrukt door de ligging van een tankstation en een bedrijfsgebouw aan weerszijden van deze entree.
Het woongebied in het westen van de kern, ten westen van de Maastrichterlaan, is in verschillende tijdsperioden ontstaan en heeft daardoor een wat onduidelijke stedenbouwkundige structuur. Hoewel er geen sprake is van een oude dorpskern of historische bebouwingsstructuur in dit deelgebied zijn er toch enkele waardevolle historische elementen die een beeld geven van de ontwikkelingsgeschiedenis van Bunde. Het betreft met name een aantal vrijstaande hoeves en herenhuizen. Deze zijn nu nagenoeg volledig omringd door moderne bebouwing. De vrijstaande herenhuizen en hoeves lijken enerzijds geïsoleerde historische fragmenten in de omringende bebouwing, anderzijds geeft dit ook goed weer dat ze vroeger vrij in het landschap lagen. Zo is hier goed zichtbaar dat de kern in historische lagen is opgebouwd.
De meest recente uitbreiding van de kern heeft in het noordoosten plaatsgevonden. In het plan zijn diverse vrijstaande nieuwbouwwoningen gerealiseerd, is het kloostercomplex gerestaureerd en het park opgeknapt. Hierbij is het kenmerkende carré van het historische kloostercomplex bestemd tot wooncomplex en de kapel tot kantoor, detailhandel in kunstvoorwerpen en/of antiek, hotel en/of restaurant.
Kasen
Ten noordoosten van de kern Bunde ligt het gehucht Kasen. Het is bereikbaar via een holle weg, die vanuit Bunde met een bochtig verloop stijgt van circa 70 meter naar bijna 115 meter boven N.A.P. De bebouwing bestaat uit karakteristieke agrarische bebouwing, grotendeels opgebouwd uit traditionele materialen en met gebruik van bijbehorende detaillering. Ook is er een aantal waardevolle beeldbepalende elementen, zoals kapellen, kruizen en een waterput aan de Kasennerweg (gemeentelijke monumenten) aanwezig. Incidenteel zijn er moderne woonhuizen. De bebouwing is hier opgebouwd uit individuele panden met wisselende bouwvolumes en verspringende voorgevels.
Tussen het gehucht Kasen en de kern Bunde ligt de villawijk Kasen. In de villawijk is sprake van een meer organische groei en natuurlijke verdichting van oude wegen, de weg naar Kasen (de Kasennerweg) en de oude Maastrichterweg (nu deels Op de Locht genaamd). Deze historische structuur is kenmerkend en goed bewaard gebleven.
Afbeelding 2.42: bebouwing aan de Kazenerweg
Geulle
De kern Geulle is gelegen in het noorden van de gemeente Meerssen. De kern bestaat feitelijk uit een hoger gelegen deel (Geulle-Boven) en een lager gelegen deel (Geulle-Beneden en Brommelen). Niet alleen het hoogteverschil onderscheidt deze twee delen van de kern. De spoorlijn Eindhoven-Maastricht vormt samen met het bosgebied nog een fysieke scheiding tussen de twee gebieden.
Geulle heeft door de ligging nabij de rijksweg A2 een goede bereikbaarheid. Via de Cruisboomveld is de kern vanaf de A2 vrijwel direct bereikbaar. Bij het buurtschap Brommelen leidt de weg Brommelen-Pasweg naar de kern Bunde. Vanaf de wegen Westbroek en Essendijk kan men over het Julianakanaal naar Geulle aan de Maas. Aangezien Geulle is opgebouwd uit diverse buurtschappen, volgt de verkeersstructuur de historische bebouwingslinten en brengt deze met elkaar in verbinding.
Het landschap van Geulle is redelijk uniek, aangezien in een klein gebied het Maasdal, steilrand en plateau samen zijn te ervaren. Er is tevens sprake van een rijke cultuurhistorie.
Geulle-Boven
Geulle-Boven bestaat uit de buurtschappen Hussenberg, Snijdersberg en Moorveld. Aan het historisch patroon van wegen bevinden zich linten met oudere bebouwing. Bij ontginning van het hoogplateau is in de grubben lintbebouwing ontstaan.
Een typologie van sterk slingerende wegen met smalle straatprofielen, deels begeleid door een straatwand van kleinschalige, veelal vrijstaande bebouwing. In de loop der tijd zijn de linten verdicht en uitgebreid met diverse bebouwing, wat een grote diversiteit aan bebouwing heeft opgeleverd. Markant is de bebouwing van Snijdersberg, met vergezichten over het Maasdal.
Moorveld is een bebouwingslint in een gebied met zeer hoge landschappelijke waarde. De Heerenstraat is een zeer oude route uit de Romeinse tijd. Er is sprake van historische lintbebouwing met een ruime opzet. Er is een zeer grote relatie met het omringende landschap.
Afbeelding 2.43: Slingerweg onder het spoor
Via de Hussenbergstraat-Slingerweg en de Cruisboomveld-Snijdersberg staan Geulle-boven en Geulle-beneden met elkaar in verbinding. Beide wegen gaan onder het spoor door. Deze wegen vormen de hoofdontsluitingswegen van Geulle-boven.
Geulle-Beneden
Geulle-Beneden bestaat uit de buurtschappen Broekhoven, Hulsen, Oostbroek, Westbroek en Brommelen. Het gebied vormt een aaneengeschakelde zone van extensieve bebouwing vanaf Brommelen tot Broekhoven. Het kanaal en de spoorlijn vormen barrières en randen van het gebied. De uitbreiding van bebouwing heeft tot aan deze barrières en randen plaatsgevonden.
Het Marktplein neemt een centrale plaats in in Geulle-Beneden. Hier is het merendeel van de nog aanwezige voorzieningen geconcentreerd. De middeleeuwse structuur van de Hulserstraat, Essendijk en de Poortweg vormt de basis van de hedendaagse structuur.
Afbeelding 2.44: St Martinuskerk in Geulle-Beneden
Typerend is de structuur van Westbroek, kleinschalige bebouwing die aan één zijde van de weg zeer ver naar achteren is gelegen. Dit effect van straatruimte met weiland of boomgaardachtige voortuinen is een sterk ruimtelijk kenmerk.
Brommelen is een klein cluster woonbebouwing, dat aan de westzijde wordt begrensd door het Julianakanaal. Er is sprake van historische lintbebouwing met een ruime opzet. Door de grote hoeveelheid inbreidingen, in de loop der jaren, is het historische karakter nog nauwelijks waarneembaar. De bebouwing staat op relatief grote afstand van de weg en van elkaar. Dit geeft een open structuur. Brommelen laat zich tevens kenmerken door de grote voortuinen, als gevolg van het oude verloop van de weg met het water.
De hoofdontsluiting van Geulle-beneden wordt gevormd door Broekhoven-Processieweg, Broekveldweg-Westbroek en Hulserstraat-Oostbroek. In hoofdlijnen kan worden gesteld dat de ontsluiting van het bebouwde gebied voldoet.
Ulestraten
De kern Ulestraten is gelegen in het noordoosten van de gemeente Meerssen. Het bebouwd gebied van Ulestraten is geconcentreerd in en rond de Grubbe tot aan de rand van het plateau. Op het plateau zijn het vliegveld Maastricht Aachen Airport en het lokale bedrijventerrein Bamfordweg gelegen.
De kern Ulestraten heeft zich in de loop der tijd ontwikkeld vanuit de historische linten, Sint Catharinastraat, Dorpsstraat en Genzon. De lintbebouwing heeft een overwegend gesloten karakter. Elk lint heeft zijn eigen karakteristiek. Zo heeft de Sint Catharinastraat een meer stedelijk karakter met een relatief ruim profiel, mede door de functie als hoofdontsluitingsweg en de aanwezige voorzieningen. De Dorpsstraat heeft een smal wegprofiel met van de rooilijn afwijkende inbreidingen. Genzon kenmerkt zich door het grote aantal historische boerderijcomplexen en heeft een vrij open structuur. De open ruimten tussen/in de diverse bebouwingslinten zijn in de loop der tijd opgevuld met woonbebouwing. Dit geeft een diversiteit aan bebouwing in de linten.
In zowel noordelijke als zuidelijke richting zijn uitbreidingen gerealiseerd. Het merendeel van de uitbreidingen heeft plaatsgevonden in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw. Het centrum van Ulestraten is gelegen rondom het kruispunt Sint Catharinastraat – Dorpsstraat. Het centrum is echter door realisering van de uitbreidingsgebieden, niet geheel centraal gelegen in de kern.
Beeldbepalende elementen in Ulestraten zijn de diverse historische, agrarische bebouwing en de grote hoogteverschillen in maaiveld door de gehele kern heen, zoals bij de kerk, die verhoogd is gelegen ten opzichte van de doorgaande weg (Sint Catharinastraat-Pastoor van Eijsstraat).
Afbeelding 2.45: de Sint-Catharinakerk in Ulestraten
De hoofdontsluiting van Ulestraten vindt plaats via de Sint Catharinastraat - Pastoor Van Eijsstraat, welke in zuidelijke richting de verbinding met Meerssen vormt, en Vliek - Nieuwe Vliekerweg, die naar het vliegveld en de A2 leidt en langs Schietecoven.
Schietecoven
Schietecoven is een gehucht ten zuidwesten van de kern Ulestraten gevormd door historische lintbebouwing met een ruime opzet, met op korte afstand de baan van de luchthaven. Het bebouwingslint van het gehucht is in de loop der tijd verdicht met diverse bebouwing. Hierdoor is het historische karakter nog nauwelijks te ervaren. Naast de inbreidingen van het lint hebben in Schietecoven geen ‘grote’ uitbreidingen plaatsgevonden.
Door de relatief ver van de weg gelegen bebouwing en de grote onderlinge afstand tussen de bebouwing, is sprake van een open structuur. Samen met de hogere ligging zorgt dit voor een grote relatie met het omringende landschap.
Afbeelding 2.46: zicht op Schietecoven vanaf de landingsbaan van het vliegveld
De bedrijventerreinen Weerterveld en Kruisberg
Gelegen tussen de autosnelweg A2 en de spoorlijn gescheiden van de kernen Meerssen en Rothem liggen de bedrijventerreinen Weerterved en Kruisberg.
Bedrijventerrein Weerterveld
Aan de overkant van het bebouwingslint Weert begint de zone met bedrijventerreinen. Het terrein ligt ingeklemd tussen een omringende groengordel en een grondwal langs de Fregatweg. Binnen het terrein zijn daarnaast nog enkele groencoulissen aangebracht.
Afbeelding 2.47: zicht op de bedrijfsbebouwing van de voormalige papierfabriek
Het zuidelijke terreindeel, tot aan de Geul, wordt in zijn geheel door de inmiddels failliet verklaarde papierfabriek benut. De Geul is bij de aanleg van Weerterveld en de uitbreiding van de papierfabriek verlegd en vormt samen met aanvullende groenelementen een ongeveer 30 meter brede zone met landschappelijke en ecologische betekenis,
Aan de andere zijde van de verlegde Geul, het noordelijk gesitueerde terreingedeelte is eind jaren tachtig van de vorige eeuw gestart met de aanleg van nieuwe compacte bedrijfskavels met bedrijfsbebouwing. Kenmerkend voor dit bedrijventerrein deel is de terrasgewijze opbouw in bouwhoogten met daartussen groencoulissen, waardoor sprake is van een goede landschappelijke in passing.
Afbeelding 2.48: zicht op een deel van het noordelijk deel van het bedrijventerrein Weerterveld
De verkeersontsluiting van Weerterveld is geregeld via een toegangsweg. Na de verlegging van de Geul werd het mogelijk om ten noorden van de fabrieksbebouwing een interne ontsluiting te realiseren.
Bedrijventerrein Kruisberg
De verkeersontsluiting van Kruisberg vindt plaats via de Bunderstraat en de Kruisberg. Het bedrijventerrein is voor vrachtverkeer alleen via de Kruisberg te bereiken. Het autoverkeer kan ook via de Vliegveldweg/Tunnelweg het bedrijventerrein bereiken.
Bedrijventerrein Meerstraat
Het bedrijventerrein de Meerstraat ligt in het westen van de kern Bunde ingeklemd tussen het Julianakanaal en de woonbuurt de Burcht. Het gebied kent een grote variatie aan bedrijven waartussen woonbebouwing ligt. Tussen het bedrijvengebied en De Burcht ligt een groene 'bufferzone'.
Het bedrijvengedeelte van de Meerstraat is nogal ongestructureerd door de grote hoeveelheid bouwvormen en de grote variatie in schaal van de bebouwing. Daarnaast werken de vele bedrijfsactiviteiten aan de straatzijde, zoals grootschalige opslag, storend in het straatbeeld, met name in de relatie tot de (bedrijfs)woningen.
Afbeelding 2.49: zicht op een deel van het bedrijventerrein Meerstraat
Afbeelding 2.50: de landelijke kernen in de gemeente Meerssen (bron: viewer provincie Limburg)
De bewoning in het plangebied is geconcentreerd in de landelijke kernen Meerssen-Rothem, Bunde, Geulle, Ulestraten en enkele verspreid liggende gehuchten. De kernen Meerssen en Bunde strekken zich in oost-west richting uit over de voet van de noordelijke dalwand van het beneden Geuldal. Ulestraten ligt bovenop het plateau. Geulle ligt in het Maasdal aan de voet van de Maasdalwand. De hierbij aansluitende gehuchten Moorveld en Hussenberg liggen op het plateau westelijk van de rijksweg A2.
Door de voortgaande verstedelijking en ontwikkeling van infrastructurele voorzieningen in de naoorlogse periode, heeft het Maasdal haar oorspronkelijke agrarische karakter ten dele verloren. Ondanks de verstedelijking neemt de agrarische sector een belangrijke plaats in in het buitengebied van de gemeente Meerssen.
Afbeelding 2.51: de landbouwgebieden binnen de gemeente Meerssen (bron: viewer provincie Limburg)
Afbeelding 2.52: bedrijfslocaties veehouderijen (bron: viewer provincie Limburg)
Het aandeel akkerbouw is ongeveer gelijk aan het aandeel grasland. De tuinbouw is voornamelijk fruitteelt en voor een belangrijk deel geconcentreerd in het plateaugebied rondom Ulestraten. Het zijn voornamelijk laagstam- en halflaagstamboomgaarden. De laatste jaren is een toename van wijngaarden opvallend.
Afbeelding 2.53: de natuurgebieden in de gemeente Meerssen zoals Natura 2000, NNN, beekdal en grondblauwe mantel (bron: viewer provincie Limburg)
De bos- en natuurgebieden liggen met name op de steile Maasdal- en beekdalwanden (de Dellen, landgoed Vliek, Waterval, Kruisberg, Biesenberg, Bunderbos, Geullerbosch, Armenbosch, Snijdersberg). Daarnaast komen kleinere verspreide boselementen voor op de Geuldalbodem ten zuiden van de kernen Meerssen en Bunde
Meerssen
De kern Meerssen bestaat voor het grootste deel uit woongebieden. In Meerssen Noordwest ligt een maatschappelijk cluster met verschillende maatschappelijke voorzieningen. Ten oosten hiervan ligt een verzorgingstehuis en zijn er aanleunwoningen gesitueerd. Daarnaast is een kleine concentratie aan voorzieningen in de Pastoor D. Hexstraat gelegen. Ten zuidoosten van het cluster ligt de algemene begraafplaats van Meerssen.
Meerssen-Zuidwest kent twee bijzondere terreinen met voorzieningen. Het eerste terrein is de omgeving van de school voor voortgezet onderwijs. Nabij bevinden zich ook een hondenclub en een dierenbegraafplaats. De omgeving nabij het station is het tweede bijzondere terrein. Deze zone bevat drie grotere vrijstaande bebouwingselementen met een bijzondere bestemming namelijk, het station, een apotheek en een kantoor in een ruime groene omgeving.
Meerssen-Zuidoost beschikt over een groot deel van de sportvoorzieningen van de kern Meerssen en is geconcentreerd tussen de Geul en de kleine Geul. Nabij het centrum zijn seniorenappartementen gelegen.
De maatschappelijke functies komen op verschillende locaties binnen Meerssen voor. De in de kern aanwezige bedrijven, winkels, kantoren en horecagelegenheden zijn overwegend geconcentreerd ter plaatse van de historische lintbebouwing van waaruit de kern Meerssen is ontstaan.
De aanwezige overige functies (detailhandel, horeca etc.) betreffen zaken zoals winkels, cafés, restaurants, banken en dergelijke. Het betreffen stabiele ondernemingen, welke voor het merendeel reeds jaren op dezelfde plaats aanwezig zijn.
Afbeelding 2.54: winkelstraat in het centrum van Meerssen
Bunde
In Bunde concentreren de detailhandelvoorzieningen zich hoofdzakelijk langs de Vliegenstraat, het St. Agnesplein en de St. Rochusstraat. Aan het St. Agnesplein is tevens de kerk gevestigd. Buiten deze straten is sprake van zeer verspreid liggende detailhandel, onder meer langs de Papenweg, de Pletsstraat en de Kastanjelaan.
Ook de horeca is binnen de kern Bunde hoofdzakelijk gelegen aan de Vliegenstraat en de St. Rochusstraat. Verder zijn er orecagelegenheden ook nog gelegen aan de Koningin Julianastraat en in de 'Auw Kerk' aan de Burchtstraat. Het betreft restaurants, een cafetaria en vier cafés, waarvan twee met een zaalaccommodatie. Tenslotte is er aan de Pletsstraat nog een ijssalon gesitueerd.
In de kern Bunde zijn twee basisscholen gevestigd aan de Lindenlaan en op de hoek Lindenlaan-Pastoorslaan. In de directe omgeving van de twee basisscholen zijn een peuterspeelzaal, een kinderopvang en naschoolse opvang gesitueerd. Daarnaast zijn in Bunde kinderopvang aan de Roggeveldstraat en naschoolse kinderopvang aan de Pastoorslaan gevestigd.
Voorzieningen op het gebied van ouderenhuisvesting zijn in de vorm van seniorenwoningen centraal in de kern van Bunde te vinden aan het Monseigneur Theunissenplantsoen. Daarnaast is in Bunde een zorgcentrum gevestigd aan de Wilgenlaan alsmede een gemeenschapshuis (Cultureel Centrum 'De Auw Kerk') aan de Burchtstraat en de ontmoetingsruimte voor senioren aan het Mgr. Theunissenplantsoen.
De dienstverlenende voorzieningen concentreren zich met name rond de Spoorstraat. Zo zijn hier een apotheek, huisartspraktijken, fysiotherapeutpraktijken, een tandheelkundig centrum, een praktijk oefentherapie 'Caesar' en een groepspraktijk voor logopedie gevestigd. De Stichting Gehandicaptenzorg heeft op twee locaties vestigingen in de kern Bunde. Aan de Pasweg ligt een complex van aangepaste wooneenheden, waar bewoners zo zelfstandig mogelijk leven met aanwezige begeleiding en ondersteuning. Aan 't Kempke wordt een gestructureerde begeleiding in het dagelijks functioneren voor zelfstandig wonenden verzorgd.
In het oosten van de kern ligt een sportveldencomplex (voetbalvelden, tennisbanen, hockeyvelden, een scoutingcomplex en een kleine woonwagenlocatie) dat grenst aan een golfbaan. In het zuidelijk deel bevindt zich het voormalige terrein van de gemeentewerf en de brandweer. Verder is er in de kern een gymzaal aan de Lindenlaan en een fitnesscentrum aan de Papenweg gelegen.
In Bunde zijn de bedrijven hoofdzakelijk geconcentreerd op het bedrijventerrein De Meerstraat. Verspreid over de kern zijn nog enkele bedrijven gevestigd. Aan de Maastrichterlaan is een LPG-tankstation gelegen. Op drie locaties zijn kantoren gelegen, aan de St. Rochusstraat, de Vliegenstraat en de Maastrichterlaan. Binnen het plangebied is, aan de rand in Kasen, een enkel agrarisch bedrijf gesitueerd. Aan de Prinses Ireneweg is een hovenier gevestigd.
De kantoren en (agrarische) bedrijven dragen veelal bij aan een bepaalde levendigheid binnen de woonomgeving, maar in sommige gevallen kan echter sprake zijn van een minder gunstige situatie. Het betreft dan bedrijven, die binnen de (woon)omgeving niet meer thuishoren, omdat ze uit hun jas zijn gegroeid of hinder veroorzaken. Daarnaast zijn er ook nog de zogenaamde ambachtelijke bedrijven en de aan huis gebonden beroepen. Deze zijn verspreid over de kern gelegen.
Afbeelding 2.55:Winkelpand aan het St. Agnesplein in Bunde
Geulle
In Geulle hebben de voorzieningen hoofdzakelijk een functie voor de eigen inwoners. Het voorzieningencentrum van de kern is gelegen in Geulle-Beneden, aan het Marktplein en de Hulserstraat. Aan dit plein of in de directe omgeving ervan zijn diverse horecagelegenheden, zoals een café-zalencentrum, een snackbar, een apotheek en diverse cafés gevestigd. Verder zijn er, behoudens de bakker en artsenpraktijk, diverse winkels aanwezig die hoofdzakelijk voorzien in de niet-dagelijkse artikelen.
In de open zone tussen de bebouwing aan de Hulserstraat en Westbroek, is een sportpark gelegen. Op het terrein zijn onder andere voetbalvelden, tennisbanen en een sportzaal aanwezig. Op het sportpark is ook het gemeenschapshuis gesitueerd. Bij het sportpark is tevens een visvijver gelegen.
In Moorveld zijn ook nog enkele maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Het gaat hier om een basisschool, een gemeenschaphuis en een kerk met begraafplaats.
Aan de Hussenbergstraat is het vernieuwde zorgcentrum Avé Maria gevestigd. In het verzorgingshuis zijn tevens een aantal extra voorzieningen ondergebracht, waaronder een buurtwinkeltje, een kapsalon en een servicesteunpunt voor senioren.
In Geulle zijn tevens enkele verblijfsrecreatieve voorzieningen aanwezig. Bij Brommelen is een camping gelegen (buitengebied). In de kern zelf is aan de Hulserstraat een kleinschalig bungalowpark aanwezig. Binnen de kern Geulle is een aantal bedrijven gevestigd in de woongebieden. Ook zijn er enkele agrarische bedrijven aanwezig, verspreid in het gebied. Verder zijn in de kern diverse aan huis gebonden bedrijfjes aanwezig.
Rothem
In Rothem bevinden de openbare voorzieningen zich rond de kerk. Dit zijn de basisschool en het gemeenschapshuis. Verder is er langs de Klinkenberg een kleine concentratie van voorzieningen voor de plaatselijke behoefte aanwezig, zoals horeca en kleine bedrijven. Achter de bebouwing van de Kuilenstraat ligt een winkelcentrum met een bovenlokale functie. In Rothem is er op het gebied van sportvoorzieningen een sportzaal aanwezig achter de kerk en liggen er voetbalvelden ten noorden van de kern en de spoorlijn.
Afbeelding 2.56: basisschool en kerk in Rothem
Ulestraten
In Ulestraten hebben de voorzieningen vooral een functie voor de eigen inwoners. De meeste voorzieningen liggen geconcentreerd rondom de kruising Sint Catharinastraat - Dorpsstraat. Hier is de kerk aanwezig met daarachter het dorpsplein. Aan het dorpsplein zijn tevens het gemeenschapshuis, een cafetaria en een café-restaurant gesitueerd. De school is meer centraal gelegen in de kern. Hier is tevens een kleine concentratie van voorzieningen aanwezig, waaronder enkele winkels, een tandartsenpraktijk en een dokterspraktijk.
Verspreid door Ulestraten zijn nog enkele horeca-, detailhandel- en dienstverlenende voorzieningen gelegen. In het westen, aan de rand van de kern, is nog een verblijfsrecreatieve voorziening aanwezig. Ten noordoosten van de kern zijn de voetbal- en tennisvelden gelegen.
Binnen de kern Ulestraten zijn enkele bedrijven gevestigd in de woongebieden, zoals een landbouwmechanisatiebedrijf, een Boerenbond met benzinestation, een autobedrijf met benzinestation, een transportbedrijf, een bedrijf in ramen, deuren en veranda's en een autohandel bedrijf. In de kern is tevens een aantal agrarische bedrijven aanwezig. Ten noorden van de kern is een bedrijventerrein gelegen.
In Schietecoven is een bedrijfsverzamelgebouw gelegen. Verder bevinden zich hier geen bedrijven of voorzieningen. In het buitengebied bij Schietecoven ligt een camping.
Afbeelding 2.57: Dorpsplein in Ulestraten
Bedrijventerreinen Weerterveld en Kruisberg
De bedrijven betreffen overwegend bedrijven in de milieucategorieën 1, 2 en 3 conform de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering'. Dit type bedrijven is goed inpasbaar in de omgeving.
Bedrijventerrein Meerstraat
De bedrijven in Bunde zijn hoofdzakelijk geconcentreerd op het bedrijventerrein De Meerstraat ten oosten van het Julianakanaal. Hier zijn uiteenlopende bedrijven gevestigd, zoals een installatiebedrijf, een transportbedrijf en een aannemersbedrijf. De bedrijven betreffen overwegend bedrijven in de milieucategorieën 1, 2 en 3 conform de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering'. Dit type bedrijven is goed inpasbaar in de omgeving.
Afbeelding 2.58: bedrijventerreinlocaties in de gemeente Meerssen (bron: viewer provincie Limburg)
Vanaf 2023 (naar verwachting) treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI). De NOVI loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de NOVI, vastgesteld op 11 september 2020, geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI is zelfbindend voor het Rijk. De rijksoverheid zet er wel op in dat provincies en gemeenten bij het vaststellen van hun eigen omgevingsvisies rekening houden met wat er in de NOVI staat. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk.
Het instrument omgevingsvisie komt in de plaats van gebiedsdekkende structuurvisies, de relevante delen van de natuurvisie, verkeers- en vervoerplannen, strategische gedeelten van nationale en provinciale waterplannen en milieubeleidsplannen. Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
De delen van verplichte plannen die hun werking behouden, worden gelezen in het licht van de in werking getreden NOVI. Het gaat dan om delen van de volgende plannen:
Daarnaast is er de Structuurvisie Bodem en Ondergrond (STRONG. Deze gaat niet op in de NOVI, maar wordt vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet (op basis van een gelijkstellingsbepaling) van rechtswege omgezet in een programma: Programma ondergrond.
Afbeelding 3.1: Nationale Hoofdstructuur Leefomgeving (bron: NOVI)
De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Met de NOVI benoemt het Rijk de nationale belangen genoemd die gewaarborgd moeten worden in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Dit betekent een land:
Hierdoor ontstaat het volgende beeld: het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
De NOVI gaat uit van vier maatschappelijke prioritaire richtinggevende opgaven en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. De prioriteiten zijn:
Hierbij worden drie inrichtingsprincipes gehanteerd die helpen om in een specifieke casus of gebied bij botsende belangen een zorgvuldige weging tussen nationale belangen te maken. Die inrichtings- principes zijn:
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de mede overheden.
Toetsing
Voor dit project zijn de relevante nationale belangen:
De belangrijkste keuzes zijn:
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR bepaalt welke kader stellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormings- mogelijkheden op lokaal niveau. Deze zijn opgenomen in het Barro. In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden.
Van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie) door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
De hoofdlijn van de SVIR is dat het Rijk op het gebied van de ruimtelijke ordening terugtreedt en dat gemeenten en provincies op dit taakveld een meer prominente rol krijgen. In het SVIR staat centraal dat alleen nog een taak voor het Rijk is weggelegd wanneer sprake is van nationale baten en/of lasten, internationale verplichtingen (bijvoorbeeld werelderfgoederen) of provincie- c.q. land overschrijdende onderwerpen.
Het Rijk heeft 13 onderwerpen benoemd waar het, aan de hand van de bovenstaande criteria, een taak voor zichzelf ziet weggelegd. Door het nemen van verantwoordelijkheid ten aanzien van deze onderwerpen stelt het Rijk zich voor de middellange (2028) en lange termijn (2040) tot doel Nederland concurrerend, veilig en leefbaar te houden.
De onderwerpen die een nationaal belang betreffen zijn het creëren van een internationaal bereikbaar vestigingsklimaat, ruimte bieden voor het hoofdnetwerk van (duurzame) energievoorziening en het vervoer van stoffen via buisleidingen en een efficiënt gebruik van de ondergrond. Daarnaast zijn ook het creëren van een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen, het beter benutten en in stand houden van het bestaande mobiliteitssysteem met bijbehorende hoofdinfrastructuur, het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid en klimaatbestendige ontwikkeling, ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationaal unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten van nationaal belang. Tenslotte vindt het Rijk zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij ruimtelijke plannen belangrijk.
De structuurvisie is relevant wanneer de gemeente in haar bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die van nationaal belang zijn.
Toetsing
in dit plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Op het bestemmingsplan is geen van de onderwerpen die door het Rijk zijn aangemerkt als nationaal belang, concreet van toepassing.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) vloeit voort uit de SVIR. Om de nationale belangen uit de SVIR door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden is naast de SVIR het Barro in werking getreden. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken van provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Als directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:
1. Rijksvaarwegen;
2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
3. Kustfundament;
4. Grote rivieren;
5. Waddenzee en waddengebied;
6. Defensie;
7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
8. Elektriciteitsvoorziening;
9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Het Julianakanaal en een deel van de Maas is een Rijksvaarweg, hier zijn vanuit het Rijk bepaalde regels voor vastgelegd waar de betreffende gemeente aan moet voldoen. De gemeente zorgt ervoor dat in het omgevingsplan rekening wordt gehouden met het belang van het voorkomen van belemmeringen voor (artikel 5.161 Bkl):
Afbeelding 3.2: Julianakanaal als aangemerkte vaarweg (bron: leggerkaart van Rijkswaterstaat)
De Maas is een grote rivier die in het grondgebied van de gemeente Meerssen stroomt.
De belangrijkste hoofdweg is de A2, die loopt vanaf Amsterdam naar Maastricht tot de grens met België. Een andere belangrijke autoweg is de A79, die vertakt ten noorden van Maastricht en loopt richting Heerlen. De belangrijkste spoorlijn gaat vanaf Maastricht naar Alkmaar langs o.a. Eindhoven, 's-Hertogenbosch, Utrecht en Amsterdam. Er is ook een spoorweg van Maastricht naar Roermond, en vanaf Maastricht naar Heerlen, deze treinen stoppen ook op plekken binnen de gemeente Meerssen. Tevens rijden er internationale treinen naar Luik, Hasselt en Aachen.
Afbeelding 3.3: infrastructuur in Meerssen - hoofdwegen + treinverbindingen (bron: topografisch kaart)
Op het grondgebied van de gemeente Meerssen lopen hoogspanningskabels met 150 kilovolt (zie afbeelding 4.5). De hoogspanningsverbindingen met bijbehorende beschermingszone zijn vastgelegd in het bestemmingsplan.
Afbeelding 3.4: hoogspanningsverbindingen op het grondgebied van Meerssen (bron: HoogspanningsNet Netkaart)
In deze toelichting wordt op het aspect leidingen nader ingegaan in paragraaf 4.8.7 en paragraaf 4.8.8.1.
De buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn weergegeven op de onderstaande afbeelding. Alle relevante leidingen op het grondgebied van Meerssen zijn van de Gasunie, behoudens één leiding naar Maastricht Airport, dat betreft een defensieleiding.
Afbeelding 3.5: situering leidingen van belang (bron: Atlas van de leefomgeving)
In deze toelichting wordt op het aspect externe veiligheid transport gevaarlijke stoffen nader ingegaan in paragraaf 4.8.6.2 en paragraaf 4.8.7.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische structuur is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Sinds 2013 de naam van de ecologische hoofdstructuur van Nederland. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Een dergelijk netwerk is belangrijk voor de natuur, want grotere natuurgebieden zijn beter bestand tegen droogte, klimaatverandering en andere schadelijke invloeden. Ook kunnen er meer soorten planten en dieren leven, en kunnen planten en dieren zich makkelijker verspreiden. De provincies zijn verantwoordelijk voor het natuurnetwerk.
Afbeelding 3.6: situering Natuurnetwerk (bron: Atlas van de leefomgeving)
In deze toelichting wordt op het aspect natuur nader ingegaan in paragraaf 4.8.7
De primaire waterkeringen aan de Maas gelegen in de gemeente Meerssen beschermen de bewoners in het gebied tegen water uit de rivier. Hoe hoger het aangegeven getal, hoe beter de kering beschermt tegen een overstroming. Voor de kering aan de Maas op het grondgebied van Meerssen geldt een overstromingskans van 1:300. Zie afbeelding 4.3.
Afbeelding 3.7: afbeelding overstromingskans van de Maas (bron: Atlas van de leefomgeving)
Er zijn op het grondgebied van de gemeente Meerssen geen erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde gesitueerd.
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Deze gebieden zijn op onderstaande afbeelding 3.8 weergegeven.
Afbeelding 3.8: kaart luchtvaartterrein – Maastricht-Airport met beperkingen
In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang. Het beperkingengebied bestaat uit:
Afbeelding 3.9: diverse beperkingen m.b.t. luchthaven Maastricht-Airport met beperkingen
De obstakelbeheergebieden
Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS.
Vliegfunnel
De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van obstakels. De vliegfunnels geven hoogtelijnen aan waarboven niet gebouwd mag worden. Deze beperking loopt op van 20 tot 170 meter boven NAP.
IHCS
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Het betreft een zone van 4 kilometer rond de landingsbaan waar maximaal tot 45 meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog.
ILS
Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Daarom gelden ook in dit gebied beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten van gebouwen en bouwwerken.
Het vogelbeheersgebied
Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt. In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
Afbeelding 3.10: het vogelbeheersgebied rondom luchthaven Maastricht-Airport
Beoordeling
Onderhavig bestemmingsplan is een consoliderend bestemmingsplan en voorziet niet in nieuwe bebouwingsmogelijkheden, hoger dan de bestaande bebouwingshoogten.
De Europese Unie heeft het initiatief genomen voor 'Natura 2000', een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de EU. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn zijn ook aangegeven als Natura 2000-gebied. Het is niet toegestaan om zonder vooraf toegekende vergunning nieuwe activiteiten in deze gebieden uit te voeren. Tussen Elsloo en Bunde ligt het Bunder- en Elslooërbos. De Grensmaas is de rivier de Maas die de grens vormt tussen België en Nederland. Het Geuldal wordt gekenmerkt door grote hoogteverschillen en het zuidoosten van de gemeente.
Afbeelding 3.11: situering Natura 2000-gebieden (bron: Atlas van de leefomgeving)
Een belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol. In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, is een waterparagraaf opgenomen. Zie hiervoor paragraaf 4.4.
Het Nationaal Waterplan is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan bevat daarom de stroomgebied- beheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens structuurvisie. De grondgedachte voor duurzaam waterbeheer wordt 'meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten'. Voor een duurzaam en integraal waterbeleid is het belangrijk om waar nodig en mogelijk water de ruimte te geven en mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals dit bijvoorbeeld wordt toegepast bij Ruimte voor de Rivier.
Het rijk vindt het daarbij van belang dat bij alle wateropgaven en -maatregelen maximaal wordt mee gekoppeld met andere opgaven en maatregelen en dat problemen zo min mogelijk worden afgewenteld.
Afbeelding 3.12: grondwaterbeschermingsgebieden (paars) en waterwingebieden (groen) in het plangebied (bron: viewer provincie Limburg)
In de ruimtelijke plannen, zoals onderhavig bestemmingsplan, is een waterparagraaf opgenomen waarin op het aspect waterhuishouding nader ingegaan wordt. Zie hiervoor paragraaf 4.4.
Verdrag van Malta
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed door op verantwoorde wijze om te gaan met archeologische belangen in de ruimtelijke ordening. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard (opgraven en bewaren in depot).
Van belang is dat door middel van veldonderzoek vroegtijdig inzicht wordt gegeven in de archeologische en cultuurhistorische waarden in het gebied. Op deze manier kunnen de aanwezige waarden bij de planontwikkeling voldoende worden gewaarborgd.
Het Verdrag van Valletta is vervolgens door vertaald in Nederlandse wet- en regelgeving.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988, alsmede tot een aanvulling op, of wijziging van, bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), die op 1 september 2007 van kracht werd. Sinds de inwerkingtreding van deze wet is de gemeente verantwoordelijk voor het archeologiebeleid en heeft de provincie zich hiervan teruggetrokken.
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: ‘de veroorzaker betaalt’.
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen.
Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig (al vroeg in het proces) rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven. De eigen rol van de overheden wordt hierbij steeds belangrijker. Gemeenten moeten rekening houden met archeologie bij nieuwe plannen.
Belangrijke punten in de wet zijn onder andere:
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en vervangt 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. De belangrijkste verandering voor archeologen is de vervanging van de opgravingsvergunning door een wettelijk geregelde certificering. Dit moet garanderen dat archeologisch onderzoek en opgravingen volgens professionele kwaliteitsnormen worden uitgevoerd.
Een aantal onderdelen van de Erfgoedwet gaat over naar de Omgevingswet. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze onderdelen van kracht binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Voor archeologie gaat het onder meer om:
In deze toelichting wordt op het aspect externe archeologie nader ingegaan in paragraaf 4.3.2.
Visie erfgoed en ruimte ‘Kiezen voor karakter’ (juni 2011) In de Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de Visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.
In deze toelichting wordt op het aspect cultuurhistorie nader ingegaan in paragraaf 4.3.1.
Op de grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm), in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.), moet bij de initiatieven voor bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.
In deze toelichting wordt op het aspect m.e.r.-beoordeling nader ingegaan in paragraaf 4.9.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteitseisen, (Wamz), de Natuurbeschermingswet, Besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc.
De bestaande planologische situatie binnen de gemeente wordt geconsolideerd. Daarmee is het plan passend binnen het rijksbeleid. Het plan sluit aan bij de doelstellingen van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en heeft als doel het creëren van een leefbare en veilige omgeving waarin de aanwezige natuurlijke en cultuurhistorische waarden worden ingezet als dragers.
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVI) vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De POVI vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is via een interactief proces met overheden, semi-overheden, belangenorganisaties en burgers opgesteld. De POVI is in werking getreden op 25 oktober 2021.
De POVI is een strategische en lange termijn visie (2030-2050) op de fysieke leefomgeving. De POVI kijkt echter breder dan enkel naar de fysieke leefomgeving. Dat wil zeggen dat de visie ook ingaat op onderwerpen als gezondheid en veiligheid, economie en sociale aspecten. Dit in onderlinge samenhang en met oog voor de internationale context waarin Limburg zich bevindt. De opzet en scope van de Omgevingsvisie (fysieke leefomgeving in brede zin) sluiten aan bij de nieuwe Omgevingswet (beoogde inwerkingtreding per 01-01-2023).
Er is één Provinciale Omgevingsvisie voor het grondgebied van Limburg. Deze omgevingsvisie is opgebouwd uit met elkaar samenhangende en afgestemde (beleids-)modules, zowel gebiedsgericht als thematisch. In de Omgevingswet zijn geen regels gesteld over een verplichting tot actualiseren of een (vaste) termijn waarbinnen een actualisatie van de Omgevingsvisie moet plaatsvinden. Dit biedt de flexibiliteit om, (als dat nodig is) via partiële herzieningen één of meerdere modules van de Omgevingsvisie aan te passen, waarbij de integraliteit van de Omgevingsvisie in de gaten gehouden moet worden. Impulsen hiertoe kunnen voortkomen uit nieuwe college- of coalitieprogramma’s, maatschappelijke ontwikkelingen, monitoring en evaluatie, en wetgeving. De geconsolideerde Omgevingsvisie bevat voor alle modules altijd de actuele versies.
Bij de operationalisering van beleidsdoelen uit een omgevingsvisie spelen programma’s een belangrijke rol. Een programma kan een sectoraal of gebiedsgericht karakter hebben en kan verschillende elementen bevatten. Het kan ook kaders stellen voor de uitoefening van bevoegdheden door het bestuursorgaan dat het programma vaststelt.
Een programma bevat voor één of meer onderdelen van de fysieke leefomgeving:
Overheden kunnen kiezen hoe en waarvoor ze programma’s inzetten. Een omgevingsvisie kan globaal worden gehouden. Het beleid wordt dan verder uitgewerkt in programma’s. Met een specifieke omgevingsvisie kan juist minder met programma’s worden gewerkt. Limburg kiest voor een Omgevingsvisie op hoofdlijnen, waardoor er ruimte is om in samenhang met de vierjaarlijkse bestuurscyclus accenten en prioriteiten te bepalen. Dit kan waar nodig in combinatie met het op onderdelen (modulair) actualiseren van de Omgevingsvisie. Het ligt voor de hand dat wanneer een projectbesluit wordt voorbereid of wanneer de Omgevingsverordening wordt aangepast, dit in de omgevingsvisie of in een programma wordt aangekondigd.
Voor enkele onderwerpen zijn programma’s wettelijk voorgeschreven ter implementatie van EU-richtlijnen. Voor de Provincie zijn vier programma’s verplicht:
Afbeelding 3.13: uitsnede uit Omgevingsvisie Limburg
Het Omgevingsbeleid voor Zuid-Limburg richt zich op het koesteren en verder uitbouwen van de sterke punten uit de profielschets en tegelijkertijd op een strategie om de zwakke punten aan te pakken.
De regio biedt een bijzonder aantrekkelijke omgeving om te wonen, te werken en te recreëren, voor zowel inwoners als toeristen. De regio trekt nieuwe inwoners aan, want het op peil houden van het inwoneraantal draagt bij aan het behoud en het verbeteren van een brede welvaart.
Gezien de stapeling van grote opgaven én kansen in een gebied met een bijzonder karakter en de opkomst van thema’s met (soms nog onbekende) ruimtevragen, onderscheiden we hier opgaven in vier lagen, met elk een verschillend gericht beleid. Deze vier lagen zijn:
Het Omgevingsbeleid voor Zuid-Limburg richt zich op het koesteren en verder uitbouwen van de sterke punten uit de profielschets en tegelijkertijd op een strategie om de zwakke punten aan te pakken. De regio biedt een bijzonder aantrekkelijke omgeving om te wonen, te werken en te recreëren, voor zowel inwoners als toeristen. De regio trekt nieuwe inwoners aan, want het op peil houden van het inwoneraantal draagt bij aan het behoud en het verbeteren van een brede welvaart.
Zuid-Limburg beschikt over een uniek en prettig leefklimaat waar twee omgevingen op te zoeken zijn: zowel een snelle stedelijke omgeving als een rustige, ontspannen, natuurlijke en natuurrijke omgeving. Daarnaast zijn er suburbane gebieden die een groen en aantrekkelijk woonmilieu bieden. Bij de ontwikkeling geeft het principe 'meer stad, meer land' richting. In het unieke buitengebied zijn de bijzondere landschappelijke kwaliteiten in combinatie met een hoge dichtheid aan cultuurhistorische elementen en een omgeving van onthaasting in stand gehouden, waardoor het gebied van grote waarde is voor de regio. Het (ruimtelijk) raamwerk, waarbij de focus ligt op het borgen van de kwaliteit van het landelijk gebied, de relatie stad-land, duurzame mobiliteit en een klimaatbestendig landschap, is goed op orde.
Landelijk gebied
Het landelijk gebied staat voor grote integrale transitieopgaven. Het reliëf, de cultuurhistorische elementen en (cultuurhistorische) gebouwen, het groene karakter en het contrast tussen open en gesloten gebieden vormen de landschappelijke kernkwaliteiten. Deze kwaliteiten worden goed beschermd, beheerd en ontwikkeld.
Verder zal er sprake zijn van het verder versterken van het hoogwaardig landschappelijk raamwerk dat gevormd wordt door het Natuurnetwerk en de groenblauwe mantel met het Maasdal, beekdalen, hellingen, droogdalen en stad-landzones. In de groenblauwe mantel ligt tevens een belangrijk deel van de wateropgave. In de zuidelijke Maasvallei wordt de hoogwateropgave van de Maas uitgewerkt via een integrale aanpak. Daarnaast wordt het regionaal watersysteem aangepakt via landschappelijke maatregelen, waardoor onder andere het risico op wateroverlast afneemt. De beekdalen worden hiervoor klimaatrobuust ingericht met een integraal en extensief beheer. Door het landschap in de beekdalen en op de hellingen te verruwen, door extensivering, door een andere wijze van grondgebruik en grondbewerking, door bosontwikkeling en de aanleg van grotere landschapselementen, kan het water beter worden vastgehouden. De infiltratiecapaciteit van de bodem wordt daarmee vergroot. Tegelijkertijd wordt hiermee invulling gegeven aan de opgave voor de instandhouding en het versterken van de biodiversiteit en bosaanleg.
Op de hellingen en op de randen van de plateaus maken bosontwikkeling en grote landschapselementen het landschap meer besloten. Hierdoor worden de aanwezige verblijfsrecreatieterreinen beter landschappelijk ingepast en wordt het water beter vastgehouden. Dit levert een effectieve bijdrage aan de grondwatervoorraad en het voorkomen van droogte. Deze bronmaatregelen hebben ook een positief effect op de verbetering van de bodem. Ze bevorderen de bodemvruchtbaarheid en de duurzaamheid van de landbouw. Het landschappelijk raamwerk vormt ook de belevingsroute van de cultuurhistorie. De routestructuren in het raamwerk worden internationaal en strategisch ontsloten en versterkt voor met name het langzame verkeer.
Landbouw
De landbouw is en blijft de belangrijkste beheerder van het landelijk gebied. De toekomstige landbouw richt zich meer op kleinschaligheid, klimaatadaptatie, precisielandbouw, korte afzetlijnen, het sluiten van kringlopen en herstel van de biodiversiteit. Er wordt ingezet op ketensamenwerking, met aandacht voor regionale en lokale productie en een circulaire distributieketen
Vrijetijdseconomie
De vrijetijdseconomie wordt beter verbonden aan het bewaken en verhogen van de kwaliteit van het Zuid-Limburgse landschap. Duurzaamheid is hierbij belangrijk, daarom worden toerisme en recreatie met respect voor mens en omgeving ontwikkeld.
Wonen in kernen
Woningbouw is selectief gericht op nieuwbouw voor specifieke doelgroepen en segmenten met evidente behoeften, waarin de bestaande woningvoorraad onvoldoende voorziet. In principe worden geen nieuwe uitbreidingsgebieden gerealiseerd. De focus is vooral gericht op transformatie binnen bestaand bebouwd gebied en voorzien wordt in een veilige, gezonde en duurzame leefomgeving een belangrijke opgave.
Wonen en leefomgeving
Voor wonen staan voor een belangrijk deel de gemeenten aan de lat. De werkwijze voor wonen is vanaf 2015 gegroeid en per regio vastgelegd in bestuursafspraken tussen de gemeenten en de Provincie. De essentie van deze werkwijze is dat de gemeenten in regionaal verband per thema de kaders uit de provinciale omgevingsvisie (ambitie, opgave, principes) concretiseren tot gezamenlijke (inter)gemeentelijke programma’s (voorheen structuurvisies of visies), waarvan de essenties onderdeel worden van de gemeentelijke omgevingsvisies. De Provincie is nauw betrokken bij deze uitwerkingen. De vaststelling vindt evenwel plaats door gemeenteraden/ besturen. De bestuursafspraken gaan over de totstandkoming, uitwerking, uitvoering, borging, naleving en monitoring van deze regionale uitwerkingen. De regionale aanpakken maken maatwerk per regio (Zuid-Limburg) mogelijk.
Er is sprake van zowel kwalitatieve als kwantitatieve opgaven op de woningmarkt en van een trage doorstroming. Deze opgaven verschillen per regio. Ook de betaalbaarheid van woningen staat onder druk.
Op het gebied van wonen en leefomgeving liggen regionaal bepaalde uitdagingen én kansen. Limburg scoort op het punt van besteedbaar inkomen, arbeidsparticipatie, sociale contacten, vertrouwen en gezondheid beduidend slechter dan het Nederlands gemiddelde. Daarom kijkt de provincie met haar beleid voor wonen niet alleen naar de woonbehoefte en de kwaliteit en betaalbaarheid van de woning én de woon- en leefomgeving, maar wordt gekozen voor een bredere aanpak. Er is een ambitie om de brede welvaart van de Limburger te verbeteren. Daarbij zijn er ook kansen om een bijdrage te leveren aan de klimaat-, energie-, verduurzamings-, ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven die er voor de woningmarkt en in de bebouwde omgeving liggen.
De woningbehoeften van de Limburgers veranderen. Daarom wordt gekozen voor een goed doordacht, flexibel beleid op hoofdlijnen. Hiermee wordt ingespeeld op de huidige opgaven én de te verwachten uitdagingen in de toekomst. De woonbehoeften van de inwoners van Limburg zijn hierbij leidend.
De grootste opgave op korte- en middellange termijn zit in het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet-courante bestaande woningvoorraad. Conjuncturele ontwikkelingen en migratiestromen beïnvloeden vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarnaast zien we dat de woonvraag verandert waardoor het woningaanbod niet altijd aansluit op de vraag. Daardoor is er op korte termijn een vraag naar woningen voor specifieke doelgroepen en lokaal een overschot aan incourante plannen en woningen. Voor zover (harde en zachte) planvoorraad voorziet in de mogelijkheid om woningen te bouwen waar niet langer behoefte aan is, zal de Provincie in overleg met de gemeenten onderzoeken hoe deze planvoorraad aangepakt kan worden. Hiertoe is reeds in POL2014 een oproep gedaan aan gemeenten, die Limburg breed nog niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Het gevolg is dat woningbouwplannen waaraan dringend behoefte bestaat, niet kunnen worden toegevoegd vanwege een te grote voorraad aan niet meer actuele plannen die niet meer aansluiten bij de behoefte.
Volgens de huidige prognoses worden vanaf ongeveer 2030 overschotten in de woningvoorraad verwacht. Lokaal zijn die er nu al of ontstaat dit overschot juist later. Getalsmatig zijn er voldoende woningen en liggen er meer dan genoeg plannen klaar. Kwalitatief gezien zijn dit echter niet overal de juiste woningen en de juiste plannen. Met name in de middenhuur en sociale huur is er een steeds diverser wordende groep mensen aangewezen op nieuwe woon(zorg)concepten. Daarnaast is er behoefte aan passende, en mogelijk tijdelijke, huisvesting voor bijvoorbeeld internationale werknemers, vluchtelingen, statushouders en woonurgenten.
Limburg kent daarnaast een relatief oude, incourante woning- en planvoorraad. Deze woningen moeten toekomst- en levensloopbestendig én verduurzaamd worden. gedacht wordt hierbij aan bijvoorbeeld isoleren, het plaatsen van zonnepanelen en woningen van het gas halen. Dit leidt tot sloop- en/of herstructureringsopgaven in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied, om daarmee de woningvoorraad up-to-date en passend bij de woonbehoefte te maken. Bovendien wordt een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de sociaal-economische en gezondheidssituatie van de inwoners en het voorkomen van segregatie.
Ook de betaalbaarheid van woningen blijft een belangrijk aandachtspunt. Voor sommige doelgroepen nemen kansen op de woningmarkt af. Dit komt door stijgende huurprijzen en hoge inkomenseisen, lossere arbeidsrelaties, passend toewijzen, hogere studieschulden, strengere hypotheekeisen en weinig doorstroming.
Door het in balans brengen van vraag en aanbod kan een tekort aan woningen voor bepaalde doelgroepen worden voorkomen. Daarnaast heeft dit een positief effect op ongewenste leegstand met de bijbehorende ondermijnings- en leefbaarheids- problemen.
De woonkwaliteit voor mensen is niet alleen afhankelijk van de woning zelf. Ook sociaal-economische omstandigheden, gezondheid, leefbaarheid, het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en een veilige omgeving zijn van belang. Leegstand, criminele activiteiten, ondermijning of verloedering en eenzijdig samengestelde woongebieden hebben invloed op de leefbaarheid en kunnen de kloof in de samenleving vergroten. Gemengde wijken met ruimte voor verschillende leefstijlen dragen bij aan een sterker sociaal weefsel en kunnen bijdragen aan het voorkomen van sociale problemen.
Schone lucht, de nabijheid van groen - ook om hittestress tegen te gaan-, voorzieningen om wateroverlast tegen te gaan bij extreme buien en de kwaliteit van de openbare ruimte dragen bij aan de omgevingskwaliteit.
Ambitie
Samen met haar partners wil de provincie een voortreffelijke woon- en leefomgeving realiseren; een leefomgeving waar mensen zich prettig voelen. Het is belangrijk dat mensen kunnen wonen in een zelfgekozen woning en woonomgeving (die past bij hun mogelijkheden en levensfase) waar ze zich thuis voelen. Dit doen we door toe te werken naar een toekomstbestendige Limburgse woningmarkt met voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek, die waar mogelijk op het juiste moment beschikbaar én betaalbaar zijn.
De provincie faciliteert flexibiliteit op de woningmarkt én stimuleert flexibele woonvormen waardoor aan de veranderende woonwensen en –behoeften van een diverse groep mensen tegemoet kan worden gekomen in zowel de bestaande bouw als nieuwbouw.
Door in samenhang naar woonopgaven te kijken, legt de provincie op wijk- en buurtniveau de juiste verbindingen tussen sociale en fysieke woonopgaven (wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid) en een duurzame, veilige en gezonde leefomgeving met gevarieerde woonmilieus. Daarmee wordt verdere segregatie voorkomen en vindt ruimtelijk sturing plaats door te prioriteren op inbreiding (herstructurering/ herbestemming), conform de principes van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Waarvoor wordt gekozen?
Toetsing
De bestaande planologische situatie binnen de gemeente wordt geconsolideerd. Daarmee worden met onderhavig bestemmingsplan de beleidsdoeleinden van de provincie niet belemmerd.
Algemeen
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Hoewel het ontwerp van de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers. Deze nieuwe en gewijzigde onderdelen vinden hun oorsprong in de POVI.
Op 17 december 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsverordening Limburg (2021) vastgesteld. Doordat de inwerkingtreding van de Omgevingswet echter is uitgesteld tot 1 januari 2023 wordt daarmee automatisch de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening Limburg ook uitgesteld tot die datum. Tot die tijd blijft de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelden.
In de Omgevingsverordening Limburg staan regels op het gebied van milieu, wegen, water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Alle regels die betrekking hebben op het omgevingsbeleid zijn ondergebracht in één verordening. De Omgevingsverordening bevat grofweg twee typen regels:
Instructie regels gemeenten
In de Omgevingsverordening Limburg staan instructieregels die gemeenten in acht moeten nemen als zij een omgevingsplan vaststellen of wijzigen. In artikel 2.1.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 was bepaald dat de instructieregels die waren opgenomen in hoofdstuk 2 van die verordening niet alleen voor ‘bestemmingsplannen’ golden, maar breder voor ‘ruimtelijke plannen’. Hieronder werden niet alleen bestemmingsplannen begrepen, maar onder meer ook wijzigings-of uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen waarmee werd afgeweken van het bestemmingsplan.
Een soortgelijke bepaling in de omgevingsverordening is onder de Omgevingswet niet meer nodig. Voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit geldende instructieregels namelijk rechtstreeks op grond van de artikelen 8.0b en 8.0c van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Deze artikelen bepalen dat de instructieregels van de Omgevingsverordening voor het vaststellen van een omgevingsplan, overeenkomstig worden toegepast als beoordelingsregel bij het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
De overeenkomstige toepassing van de instructieregels bij een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit is niet expliciet geregeld, maar dat is ook niet nodig. Immers het hele omgevingsplan, inclusief binnenplanse vergunningstelsels en daarbij horende beoordelingsregels, moet voldoen aan de instructieregel zoals opgenomen in de omgevings- verordening. De overige ‘ruimtelijke besluiten’ die artikel 2.1.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 noemde, hebben onder de Omgevingswet geen vergelijkbare opvolger gekregen.
Sinds de provinciale omgevingsverordening van 2014 is er veel veranderd ten aanzien van de woningmarkt en daarom ook ten aanzien van het woningmarktbeleid. Samenwerking in de regio blijft belangrijk en om aan de actuele vraag te voldoen is het belangrijk om waar mogelijk belemmeringen weg te nemen. De provincie Limburg beschikt over meer dan voldoende planvoorraad om aan de kwantitatieve vraag te voldoen (2x meer planvoorraad dan de vraag). Of met deze bestaande planvoorraad voldaan kan worden aan de kwalitatieve vraag is niet altijd duidelijk. Daarbij zijn veel gemeenten na de vaststelling van het bestemmingsplan sterk afhankelijk van de bereidheid van de ontwikkelaar/initiatiefnemer om tot realisatie van de woningen te komen. Om van de woningen op papier echte woningen te maken, om te stimuleren dat plannen worden gerealiseerd, in heel Limburg, in steden en op het platteland, is er een realisatie termijn voor woningbouwplannen in de omgevingsverordening opgenomen.
Er is een onderscheid gemaakt in plannen die onherroepelijk en nog niet gerealiseerd zijn (op de plank liggen) en plannen die vanaf 2022 in procedure gaan (nieuwe woningbouwplannen). Zo dienen alle onherroepelijke en niet gerealiseerde plannen van vóór 2015, vóór 2025 te zijn gerealiseerd. Indien realisatie niet plaatsvindt, dan zal de gemeente deze plannen voor die termijn heroverwegen. Voor alle woningbouwplannen die tussen 2015 en 2021 onherroepelijk zijn geworden, geldt dat ze uiterlijk in 2029 dienen te zijn gerealiseerd en anders door de gemeente worden heroverwogen. Voor alle nieuwe woningbouwplannen die vanaf 2022 door de gemeente worden vastgesteld, geldt dat ze binnen vijf jaar dienen te worden gerealiseerd. Heeft de realisatie niet plaatsgevonden, dan worden ze door de gemeente heroverwogen.
Voor onherroepelijke niet gerealiseerde woningbouwplannen en nieuwe niet gerealiseerde woningbouwplannen geldt dat de gemeentelijke heroverweging plaatsvindt op basis van de dan geldende actuele kwalitatieve en kwantitatieve behoefte en de dan geldende regionale afspraken en samenwerking. Dankzij de Limburg brede realisatie termijn wordt een toename van de realisaties verwacht. Dankzij de Limburg brede heroverweging kunnen de gemeenten gelijktijdig optrekken en enerzijds bepalen of het plan wordt voortgezet en binnen afzienbare tijd wordt gerealiseerd, of anderzijds bepalen dat het plaats maakt voor een andere passende functie. Daarmee tevens ook plaats makend voor andere woningbouwplannen. De belangrijkste gemeentelijke belemmeringen, afhankelijkheid van derden en de eeuwige houdbaarheid van papieren plannen, worden met de instructieregels in de omgevingsverordening weg genomen. Gesteund door de andere instrumenten die de provincie en het Rijk inzetten, wordt de slagingskans van onze gezamenlijke wens om te zorgen voor de realisatie van ‘de juiste woning, op de juiste plek, op het juiste moment’ vergroot.
Met deze actualisatieplicht in twee stappen, wordt gestuurd op de planvoorraad die past bij de actuele kwalitatieve en kwantitatieve behoefte, welke tevens ook binnen afzienbare tijd wordt gerealiseerd en anders plaats maakt voor andere woningbouwplannen of functies.
Figuur 3.14: uitsnede van kaart 10 'Wonen, werken en recreëren' (bron: Ontwerp Omgevingsverordening Limburg)
Instructieregels voor waterschap
Vanuit de provincie gelden voor regionale oppervlaktewateren omgevingswaarden, ofwel “normen” voor wateroverlast. Het waterschap is de beheerder van de regionale wateren. Vanuit die positie dient(alleen) het waterschap concrete maatregelen te nemen om de afvoer- en bergingscapaciteit van een regionaal oppervlaktewater te vergroten. Daarom moet het waterschap voldoen aan de provinciale normen voor wateroverlast.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid van de Omgevingswet moet een omgevingswaarde worden geduid als een resultaatverplichting, inspanningsverplichting of een andere, te omschrijven verplichting. Op grond van de hieronder beschreven aspecten is de omgevingswaarde geduid als resultaatverplichting:
Tevens is bepaald dat op grond van artikel 2.10, tweede lid van de Omgevingswet dat aan de resultaatsverplichting om te voldoen aan de normering uiterlijk in 2035 moet zijn voldaan. Hierbij is rekening gehouden met de complexiteit van de opgave, met name in het Zuid-Limburgse Heuvelland en de omvang van de kosten.
De omgevingswaarden geven de maximaal toelaatbare kans op overstroming per jaar van aangewezen gebieden aan. Ze zijn gericht op extreme situaties: neerslag- en afvoersituaties die niet vaak voorkomen. Deze omgevingswaarden geven afhankelijk van de functie van het gebied en van het oppervlaktewater aan, aan welke normen de bescherming tegen wateroverlast moet voldoen. Bij de uitvoering van maatregelen om aan deze normen te voldoen wordt rekening gehouden met de gevolgen van het extremer wordende weer, met meer hoosbuien en daardoor een grotere kans op wateroverlast. Bij de normstelling wordt het uitgangspunt gehanteerd dat maatregelen haalbaar en betaalbaar, landschappelijk inpasbaar en ecologisch duurzaam zijn. De normering regionale wateroverlast bepaalt de opgave inzake wateroverlast door het waterschap.
De locaties met een gemiddelde overstromingskans van 1:100 voor bebouwing in bebouwde kernen (donkerrood) behalve langs beken en in de droogdalen in beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg. Daarbij geldt dat:
Afbeelding 3.15: uitsnede van kaart 3 'Omgevingswaarden - wateroverlast' (bron: Ontwerp Omgevingsverordening Limburg)
Het waterschap is verantwoordelijk voor het realiseren van de bescherming volgens de normen. Daarbij dient het waterschap de maatregelen zodanig te ontwerpen, dat deze ook in het verwachte klimaat van 2050 nog voldoen aan de geldende normen uit de Omgevingsverordening. Daarbij dient steeds uitgegaan te worden van de meest actuele neerslagstatistieken.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling op de project locatie is uitvoerbaar met inachtneming van de (toekomstige) verordende regels van de Omgevingsverordening Limburg. Zie hiervoor onder meer de verantwoording in paragraaf 4.1 en hoofdstuk 4.8.1 ("Omgevingsaspecten").
Algemeen
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL 2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Nu is de Omgevingsverordening uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijk beleid van het POL 2014 in gemeentelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 en de Verordening Wonen Zuid-Limburg vrijwel ongewijzigd opgenomen. Hierdoor zijn alle doorwerkingsinstrumenten van het omgevingsbeleid nu ondergebracht in één document.
De laatste versie (geconsolideerde versie) van de Omgevingsverordening Limburg is vastgesteld op 22 november 2019.
Toetsing
De bestaande planologische situatie binnen de gemeente wordt geconsolideerd. Daarmee worden met onderhavig bestemmingsplan de beleidsdoeleinden van de provincie niet belemmerd.
Het provinciaal beleid is onder andere verwoord in het Provinciaal Waterplan Limburg 2022-2027. Het Provinciaal Waterplan vormt de strategische basis voor het Limburgse waterbeleid en waterbeheer, voor de korte en lange termijn. Het waterplan houdt rekening met duurzaamheid en klimaat veranderingen. Het is een breed gedragen beleidsplan, omdat het tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met veel belanghebbende (water)partijen in Limburg.
In paragraaf 4.4 wordt daar nader op ingegaan op het aspect waterhuishouding.
Op 3 november 2017 hebben Provinciale Staten van Limburg de motie ‘Beweging op de woningmarkt’ aangenomen. PS roepen hierin Gedeputeerde Staten op om met de woningmarktregio’s om tafel te gaan om te inventariseren welke knelpunten vanwege de veranderde woningmarkt binnen de regio’s worden gesignaleerd en in kaart te brengen welke mogelijke maatregelen deze knelpunten kunnen opheffen. Op 30 januari 2018 hebben Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten de rapportage 'Beweging op de woningmarkt' aangeboden. Daarin wordt aangegeven dat de gemeenten de huidige samenwerking (provincie – regio’s – gemeenten) met betrekking het woonbeleid willen voortzetten en op een aantal punten willen verbeteren. Het adagium ‘bouwen naar behoefte’ mag gelden als een breed gedragen uitgangspunt dat ook in de nationale wetgeving is verankerd. Volgens GS levert de vertaling hiervan in de provinciale visie en de regionale structuurvisies als praktijkervaring op, dat naast gewenste effecten ook knelpunten optreden, in de zin dat in een aantal gevallen niet voldoende kan worden voldaan aan de behoefte. GS willen het bouwen naar behoefte beter faciliteren en stellen daarom voor om in de praktijk een aantal praktische oplossingen te hanteren, die kunnen gelden als uitwerkingen van het bestaande woonbeleid. De regio’s worden opgeroepen om deze oplossingen te bezien en in de regionale structuurvisie of de uitwerking daarvan een plek te geven. Onder andere wordt aangegeven dat er woningbouwlocaties zijn die gebaat zijn bij het loslaten van de directe koppeling tussen de reductie van plannen en nieuwe initiatieven met een urgent karakter, waarbij de vraag niet valt te matchen met het reguliere aanbod. Het is verstandig om bij dergelijke initiatieven in eerste instantie te kijken naar locaties, waar een impuls voor de ruimtelijke kwaliteit juist zeer gewenst is (bijv. centrumontwikkelingen, omzetten winkels in aanloopstraten naar woningen).
De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) is een visie op de woningmarkt, opgesteld door 18 gemeenten. Het doel van deze visie is om een aantrekkelijke woon- en leefomgeving te creëren waarin de gemeentes elkaar aanvullen. De transformatieopgave staat centraal, dit wordt bepaald op basis van huidige woningcijfers en prognoses. Ontwikkelingen worden altijd getoetst aan de transformatieopgave, zodat iedere gemeente hierop kan worden geattendeerd. Alleen in de stedelijke gebieden in Zuid-Limburg is de vraag naar woningen groter dan het aanbod. In de landelijke woonsfeer komt naar verwachting een overschot aan aanbod. In de suburbane woonsfeer is de grootste verdunningsopgave, er is hier met name in de particuliere voorraad een overschot. Veelal voldoen particuliere woningen niet meer aan de vraag, ze zijn aan vernieuwing of verduurzaming toe of ze staan op de verkeerde plek.
Ruimtelijk wordt geadviseerd de ontwikkeling te concentreren binnen de kernen om de voorzieningen in stand te houden.
Door het overschot aan planvoorraad is vanaf 1 januari 2017 vastgelegd dat bouwmogelijkheden van één of meer zelfstandige woningen in bestemmingsplannen, tenzij opgenomen in een regionale woningmarktprogrammering, worden geschrapt. Er wordt gekeken of plannen iets toevoegen aan de betreffende gemeente, of de ruimtelijke focus wordt gelegd op het versterken van de kernen en of ze aansluiten bij deze SVWZL.
Er is een stijgende vraag naar goedkope en middeldure huur door verschillende ontwikkelingen, zoals strengere hypotheekeisen en flexibele arbeidscontracten. Dit is een lastige opgave, omdat de totale woningvoorraad niet mag toenemen. Er zal kritischer moeten worden gekeken naar uitponden en sloop van huurwoningen, en een oplossing is om koopwoningen om te zetten naar huurwoningen.
De vergrijzing in Zuid-Limburg zorgt voor vraag naar meer zorg- en toekomstbestendige woningen. Bij bestaande zorgcomplexen moet kritisch worden bekeken of deze gesloopt worden. De bestaande particuliere woonvoorraad zal toekomstbestendiger moeten worden. Vergrijzing zal leiden tot een stijgende vraag naar huurwoningen.
De verwachte vraag naar studentenkamers is fors met 3.000 extra kamers. Deze kamers worden vooral geaccommodeerd rondom de kernen van Maastricht, Heerlen en Sittard.
De Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL) is een gezamenlijke ruimtelijk-economische visie en handelingskader voor de winkel-, kantoren en bedrijventerreinenmarkt in Zuid-Limburg. Evenals de SVWZL is deze visie opgesteld door de 18 Zuid-Limburgse gemeenten. De SVREZL is voor overheden de basis voor de uitvoering van plannen.
De opgave in de structuurvisie bestaat uit de volgende punten:
Het door middel van herbestemming bijdragen aan de verbetering van het gebruik en de functionaliteit van de bestaande locatie (kavel, pand, gebied). Overigens kan het gaan om bebouwde of onbebouwde bestemmingen.
De Visie Vrijetijdseconomie is opgesteld door 16 Zuid-Limburgse gemeenten, hierin wordt toegelicht hoe ze gezamenlijk werken aan een toekomstbestendige toeristisch-recreatieve bestemming. De vrijetijdseconomie is in Zuid-Limburg een grote sector met 8% van het totaal aantal banen en een groeiend volume aan bestedingen.
Voor 'Bestemming Zuid-Limburg' zijn voor 2030 ambities opgesteld, waarin:
Aan deze ambities wordt gewerkt door middel van de volgende opgaven:
De Regionale Energie Strategie (RES) is opgesteld door 16 gemeenten uit Zuid-Limburg voor deze regio. De RES is er om de regio te verduurzamen en de CO2-uitstoot te verminderen. Elke twee jaar kan de strategie aangepast worden door nieuwe ontwikkelingen. Het uitgangspunt is dat iedere gemeente bijdraagt aan de energietransitie, het streven is hierbij om het maximale te halen uit bestaande en toekomstige technologieën.
Zuid-Limburg wil in 2030 tussen de 1,1 en 1,9 TWh kunnen leveren, de landelijke opgave is 35 TWh. Om deze energie duurzaam op te wekken worden zonnepanelen en windturbines gebouwd. Een andere manier is het opwekken van duurzame warmte in de gebouwde omgeving. Dit wordt ook wel de Regionale Structuur Warmte (RSW) genoemd. Er zijn voor de opwekking van duurzame energie verschillende scenario's die terug te vinden zijn in de RES.
De toekomstvisie van de gemeente Meerssen schetst een beeld van wat de gemeente Meerssen in de komende jaren (tot 2020) wil betekenen: voor de inwoners van de gemeente zelf en voor de regio.
De gemeentelijke toekomstvisie heeft verschillende doelstellingen:
Meerssen wil met nadruk een woon- en leefgemeente zijn en zet in op het behoud van haar vitale leefkernen en een landelijke en rustige woonomgeving.
De gemeente Meerssen heeft op 11 mei 2021 een woonvisie gepubliceerd. De gemeente wil inspelen op de veranderende woningmarkt en demografische ontwikkelingen, zoals het ouder worden van de bevolking. Het uitgangspunt van de gemeente Meerssen is om nieuwe woningbouw zo veel mogelijk binnen de gemeentelijke grenzen te realiseren.
In de woonvisie komen een aantal uitgangspunten terug, hier wordt de komende jaren op ingezet:
De bestaande woningvoorraad is het vertrekpunt, omdat circa 95% van de benodigde woningen in 2030 en 2040 al gerealiseerd is. Het aantal huishoudens zal naar verwachting de komende 10 jaar met 25 tot 155 afnemen. De vergrijzing zorgt voor een veranderende woningvraag. Het huidige aanbod bestaat voornamelijk uit gezinswoningen, deze woningen zullen toekomstbestendiger moeten worden, zodat ouderen langer thuis kunnen blijven wonen. De huidige woningvoorraad zal verduurzaamd moeten worden om in de toekomst te voldoen aan de duurzaamheidseisen.
De gemeente Meerssen heeft een faciliterende, informerende en sturende rol. Dit komt, omdat de gemeente zelf nauwelijks woningen en gronden bezit. Door visies en beleid probeert de gemeente de woningmarkt in de juiste richting te sturen.
In de gemeente staan relatief veel betaalbare woningen in huur- en koopsector. Om doorstroming te stimuleren zal er meer gebouwd worden in een wat duurder segment, zodat huishoudens stappen kunnen zetten in hun wooncarrière.
De 'Structuurvisie Buitengebied' (vastgesteld d.d. 30 mei 2012) betreft een uitwerking van de toekomstvisie op het buitengebied. In deze visie wordt aangegeven welke ontwikkelingen op welke plaats nog mogelijk en wenselijk zijn en welke tegenprestatie daarvoor geleverd moet worden. Nieuwe ontwikkelingen zijn namelijk alleen mogelijk als ook een bijdrage wordt geleverd aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied.
De structuurvisie Buitengebied is gebaseerd op de reeds bestaande beleidsstukken van de gemeente en uitgebreid met de thema's uit het Limburgs Kwaliteitsmenu. Het is een door de provincie Limburg opgesteld beleidsdocument met als doel gemeenten een instrumentarium in handen te geven om noodzakelijke of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied te combineren met de gewenste kwaliteitsverbetering. Daarnaast heeft de gemeente als algemeen doel 'duurzaamheid' geformuleerd. Uitgangspunt daarbij is een duurzaam behoud van de bestaande kwaliteit van de landschappelijk en natuurlijke waarden.
Om dit doel te bereiken wordt onderscheid gemaakt in locaties met ruimte voor ontwikkelingen. Het kwaliteitsverlies dat mogelijk optreedt door een ontwikkeling moet gecompenseerd worden. Hiervoor wordt de waarde van het kwaliteitsverlies uitgedrukt in de vorm van een kwaliteitsbijdrage. Met deze kwaliteitsbijdrage worden vervolgens elders kwaliteit verbeterende maatregelen uitgevoerd. Dit kan zowel rechtstreeks door de initiatiefnemer, als indirect via storting in een kwaliteitsfonds van de gemeente. De structuurvisie bevat een uitvoeringsparagraaf. In deze uitvoeringsparagraaf is een overzicht opgenomen van de voorgenomen ontwikkelingen die gefinancierd worden uit het kwaliteitsfonds. Tevens wordt ingegaan op de wijze waarop deze ontwikkelingen worden gerealiseerd.
Een deel van het plangebied ligt binnen de 'Structuurvisie Buitengebied'. Voor iedere nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient afgewogen te worden of het wenselijk en verantwoord is om hieraan medewerking te verlenen. Onderdeel van deze afweging is toetsing aan de structuurvisie.
Afbeelding 3.16: gebiedstypologieën in de 'Structuurvisie buitengebied.
Het doel van dit beleidsplan is om systematisch een samenhangend beleid te formuleren en uit te voeren waarin alle aspecten integraal zijn verwerkt. Met het oog op een duurzaam veilig wegennet is vastgesteld wat de functie van elke weg is.
Naar de toekomst toe dient het feitelijk gebruik en de vormgeving van de infrastructuur af te worden gestemd op de functie die de weg heeft gekregen, waarbij er een duidelijke regionale afstemming dient plaats te vinden.
Herstructurering van bestaande wegen is mogelijk voor zover dit binnen de grenzen van de verkeersbestemming plaatsvindt.
In de toekomstvisie 2020 is nadrukkelijk uitgesproken dat van een betere benutting van de toeristische potenties sprake dient te zijn. De Beleidsnotitie Erfgoed en Toerisme bouwt voort op de bevindingen en resultaten van het toeristisch beleids- en actieplan dat eerder in 2007 is opgesteld. Uit dit plan is gebleken dat een zeer groot aandeel van de toeristen de gemeente Meerssen als aantrekkelijk ervaren. Het is zaak meer bezoekers naar de gemeente te trekken en hen langer vast te houden en vaker terug te laten komen. Hierbij dient men zich te richten op wat Meerssen uniek maakt ten opzichte van omringende gemeenten. Het rijke erfgoed en waardevolle landschapsstructuur, de belangrijkste kwaliteiten waarin men zich kan onderscheiden, dienen centraal staan.
Gericht wordt op een duurzame extensieve vorm van toerisme waarbij verschillende doelen worden nagestreefd: stimuleren van de economie, behoud van leefbaarheid, instandhouding cultuurhistorische en landschappelijke waarden en het vergroten van draagvlak van deze waarden.
Afbeelding 3.17: structuurmodel erfgoed en toerisme
Met de vaststelling van de beleidsnotitie wil het gemeentebestuur op een innovatieve wijze richting geven aan het verder uitbouwen van de toeristische mogelijkheden van de gemeente Meerssen, waarbij het rijke erfgoed en landschap centraal dienen te staan. De doelstellingen van het beleid zijn:
De gemeente zal bij het bereiken van deze doelen een stimulerende en faciliterende rol innemen en zal niet als ondernemer het toeristische veld betreden. Dit zal meer in ondersteunende en voorwaarden- scheppende sfeer zijn waarbij vooral gericht wordt op het sturen en reguleren van (soms reeds in gang gezette) ontwikkelingen door private en (semi)publieke ontwikkelingen, zodat de kwaliteit blijft gewaarborgd. Tevens zal de gemeente zich inzetten om de nodige kennis en contacten toegankelijk te maken, zodat eenieder hiervan kan profiteren.
De doelstelling van het thema veiligheid en wateroverlast is het herstel van veerkrachtige watersystemen. Een groot deel van de gemeente Meerssen is gelegen binnen een infiltratiegebied. Dit zijn veelal hoger gelegen gebieden waar het neerslagoverschot per saldo in de grond wegzakt, waardoor de grondwatervoorraad wordt aangevuld. In deze gebieden geldt dat er gestreefd dient te worden naar minimaal 60% afkoppeling van hemelwater van bestaande bebouwing en 100% afkoppeling van hemelwater bij nieuwbouw.
Het Waterschap Limburg hanteert bij de dimensionering van voorzieningen voor infiltratie en berging de richtlijn, dat wordt uitgegaan van een maatgevende bui met een herhalingstijd van gemiddeld 25 jaar (35 mm in 45 minuten) met een doorkijk naar 100 jaar (45 mm in 30 minuten). De voorkeur gaat uit naar open, bovengrondse voorzieningen zoals wadi's vanwege de betere zichtbaarheid en beheersbaarheid dan ondergrondse voorzieningen.
Een infiltratiesysteem dient zodanig ontworpen te zijn dat dat binnen 24 uur al het water is geïnfiltreerd. Wanneer dit niet mogelijk is dient er nog een bui van 35 mm in 45 minuten in het systeem geborgen te kunnen worden. Leegloop via het gemeentelijk rioleringsstelsel mag alleen als noodoverlaat.
Binnen de gemeente Meerssen liggen diverse regenwaterbuffers. De in het plangebied aanwezige gronden met daarop waterbuffers van het Waterschap zijn in het plan positief bestemd en van een beschermingszone voorzien.
Riolering
De doelstelling van het thema riolering is het beperken van de vuiluitworp uit rioolstelsels. Binnen de gemeente Meerssen is sprake van gemengde rioleringssystemen en gescheiden rioleringssystemen. Nieuwe bebouwing wordt op deze systemen aangesloten. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering.
Het Groenbeleidsplan geeft richting aan de wijze waarop voldaan wordt aan het ontwikkelen, herstellen en in stand houden van de aan groen toegekende functies. Deze functies zijn recreatie en beleving, milieuhygiëne, educatie/natuurbesef en versterking van de stedenbouwkundige ordening.
Het beleid in het Groenbeleidsplan heeft betrekking op de wijze van inrichting van het groen en zijn belevings- en gebruikskwaliteiten (groenstructuur) en de wijze waarop het groen wordt beheerd en onderhouden (groenbeheer). Effectuering van het beleid houdt direct verband met de mate waarin aan planvorming, sturing en begeleiding, controle e.d. inhoud kan worden gegeven (groenmanagement) en de middelen die daartoe beschikbaar worden gesteld (groenbudget).
Het groen dat vanwege de ligging dagelijks door vele bewoners of bezoekers wordt beleefd en gebruikt is onontbeerlijk voor de gemeente. Het dient duurzaam in stand gehouden te worden en de kwaliteit ervan moet gegarandeerd worden.
Om dit te kunnen waarborgen wordt in het Groenbeleidsplan ingegaan op de volgende structuurelementen:
Sinds 2007 is de gemeente wettelijk verplicht het archeologisch erfgoed (het 'bodemarchief') te beschermen door in bestemmingsplannen of beheersverordeningen rekening te houden met bekende en verwachte archeologische waarden. Hiertoe heeft de gemeenteraad van Meerssen op 24 maart 2011 de 'Nota Archeologiebeleid gemeente Meerssen' vastgesteld.
Beleidsdoel is zoveel mogelijk archeologische waarden ongestoord in de bodem te behouden en bij planontwikkelingen in een vroeg stadium te verifiëren of deze bedreigd worden. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor bouw- of graafwerkzaamheden in een archeologisch risicovol gebied moet een inventariserend onderzoek worden uitgevoerd in de vorm van een bureaustudie en/of boringen en/of proefsleuven. Indien uit het rapport van het inventariserend onderzoek blijkt dat het terrein waardevol is, kan de gemeente bij de vergunning een voorwaarde stellen; hetzij behoud door planaanpassing, hetzij het doen van een opgraving, waarbij archeologische resten gedocumenteerd en verwijderd worden.
De Monumentenwet geeft een vrijstelling van inventariserend onderzoek voor projecten kleiner dan 100 m², maar geeft de gemeente vrijheid deze grens aan te passen. Meerssen wil de vrijstellingsgrens van 100 m² uitsluitend toepassen op terreinen van zeer hoge waarde. Deze zijn qua waarde vergelijkbaar met beschermde (Rijks)monumenten, waarvoor echter geen vrijstellingsgrens is. De vrijstellingsgrens van 100 m² geldt met name voor de historisch meest aansprekende plek: het centrum van Meerssen rond de basiliek waar ook de koninklijke palts gelegen moet hebben. In andere gebieden zijn al naar gelang de aanwezigheid van bekende of verwachte waarden de vrijstellingsgrenzen voor inventariserend onderzoek 250, 500, 1000, 10.000, 25.000 m². De zones waar deze grenzen gelden, staan op de archeologische beleidskaart.
Ongeacht de oppervlakte geldt in Meerssen in alle zones (behalve Rijksmonumenten) een algehele vrijstelling van inventariserend onderzoek voor graafwerkzaamheden niet dieper dan 50 centimeter in de bebouwde kom en 40 centimeter in het buitengebied (30 centimeter in de meest kwetsbare zones). Ontheffing van de plicht tot inventariserend onderzoek is mogelijk wanneer blijkt (na archeologisch advies) dat het project een gering risico vormt voor het 'bodemarchief'. In de praktijk zal het bij inventariserend onderzoek gaan om grotere bouwlocaties en in het buitengebied om grotere infrastructurele werken, zoals leidingen of waterprojecten, niet om normale agrarische werkzaamheden.
In onderstaande afbeelding zijn de vrijstellingsgrenzen opgenomen.
Afbeelding 3.18: 'Waarde-Archeologie' gebieden met vrijstellingsgrenzen.
In onderhavig bestemmingsplan zijn deze zones opgenomen als dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', met een onderscheid in de vrijstellingsgrens.
Om kwaliteit te bereiken is verwijzing naar een goed stedenbouwkundig beeld onontkoombaar. Daarmee loopt de gemeente het gevaar subjectieve criteria te hanteren. De gemeente heeft, in samenwerking met de regio, derhalve in het kader van de Woningwet de 'Visie Welstandsbeleid Gemeente Meerssen' vervaardigd.
Het welstandsbeleid van de gemeente Meerssen kent vier welstandniveaus. Elk gebied heeft een eigen welstandniveau toebedeeld gekregen. Hierdoor wordt aan de globale waarde een ambitieniveau toegekend. Dit bepaald de aard en intensiteit waarmee bouwplannen aan de diverse criteria worden getoetst.
Afbeelding 3.19: overzicht welstandsgebieden Meerssen
Welstandniveau 1 is het zwaarste niveau. Dit zijn gebieden met een gave en hoogwaardige omgeving die een grote uitstraling en een gave structuur hebben met veel bijzondere elementen. Het beleid binnen deze gebieden is gericht op beschermen en actief verbeteren met behulp van strenge welstandseisen. De gebieden die onder welstandsniveau 2 vallen zijn potentieel gevoelige gebieden met een herkenbare structuur en bijzondere elementen. Het beleid binnen deze gebieden is gericht op het handhaven en benutten van kansen voor verbetering. Onder welstandsniveau 3 vallen de reguliere gebieden met gemengde kwaliteiten. Het beleid binnen deze gebieden is gericht op het handhaven van minimale kwaliteiten, waarbij een normale welstandtoetsing wordt toegepast. Welstandniveau 4 betreft de welstandvrije gebieden. Deze gebieden kennen een zeer lage kwaliteit van de omgeving en elementen en zijn van zeer gering belang voor de uitstraling van het geheel. Of het betreft juist gebieden met een hoog zelfregulerend vermogen. Binnen deze gebieden geldt geen welstandstoetsing en is dus geen sturing mogelijk.
Landschap en cultuurhistorische elementen zijn de zichtbare effecten van menselijk gebruik van het abiotische milieu (dus beïnvloed door bodem, water en klimaat) in een bepaalde regio. Daardoor werden gronden in het verleden veelal gebruikt waarvoor ze van nature het meest geschikt waren (het teelt-volgt-aarde-principe). Door de technische voor- uitgang is deze natuurlijke invulling regelmatig verlaten, wat kan leiden tot een oneven- wichtig landschap. Dit vertaalt zich tevens in een verminderde (af)leesbaarheid van de samenhang tussen huidig grondgebruik en de oorspronkelijke markante karakteristieken van het landschap. Een nivellering van de kenmerkende landschappelijke kwaliteiten kan leiden tot een lagere waardering van het buitengebied bij bewoners en bezoekers. Herstel van de karakteristieken is in het kader van het nationaal ruimtelijk beleid (statustoewijzing nationaal landschap Zuid-Limburg) een relevante opgave binnen het bestemmingsplan buitengebied. De natuurlijke wijze van grondgebruik zou opnieuw een belangrijke bron van ideeën moeten zijn voor de (nieuwe) ontwikkelingen in het buitengebied. De gevolgen voor het landschap en de natuur zijn dan een stuk beperkter, omdat de bestaande situatie uitgangspunt is.
Het cultuurlandschap moet qua beeldkwaliteit en met het kwaliteitsmenu worden teruggebracht. Het nog aanwezige cultureel erfgoed moet worden beschermd. Oude topografische en kadastrale kaarten vormen de inspiratiebron voor herinrichting, waar het landschap nog aanknopingspunten biedt.
De omgevingskwaliteit wordt verbeterd door het terugdringen van de verstening middels het toepassen van de gemeentelijke structuurvisie en het LKM. Een nieuwe opzet van de bouwkavel (agrarisch bouwvlak) is alleen mogelijk via win-win situaties. Als bijzondere vorm van tegenprestatie kan gedacht worden aan compensatie in de POG. Bij reeds, in het vigerende plan, vergunde ruimte is verdergaande landschappelijke inpassing van de bouwkavel en ontkoppeling van de hemelwaterafvoer actueel.
Afhankelijk van de locatie is het terugbrengen van hoogstamboomgaarden in het landschap een opstap naar verder herstel van de oorspronkelijke karakteristiek van het voor- en achtererf. Dit kan ook gelden wanneer niet-agrariërs rond de kernen de gronden in gebruik hebben.
Binnen de gemeente Meerssen liggen diverse landschapselementen (onder andere vanuit de historie) die vragen om bescherming. Binnen het buitengebied kunnen verspreid kleinschalige landschapselementen voorkomen. Met een dubbelbestemming 'Waarde – Landschapselement' staat instandhouding en herstel van de in het buitengebied aanwezige kleinschalige landschapselementen en daarmee samenhangende landschappelijke en natuurlijke waarden voor. Voor deze dubbelbestemming worden de op plankaart opgenomen waardevolle landschapselementen uit het vigerende bestemmingsplan als uitgangspunt genomen.
Het behoud van de waardevolle landschapselementen is dus uitgangspunt. Onder strikte voorwaarden kan het in uitzonderlijke gevallen (bijvoorbeeld noodzakelijk geachte kavel- uitbreiding) nodig zijn landschapselementen te verwijderen. Dit kan slechts onder strikte voorwaarden en met compensatie van dit element op een andere, landschappelijk passende locatie. Als afwegingskader bij het bepalen waar landschapselementen bij voorkeur in geplaatst c.q. teruggeplaatst dienen te worden, dient historische kaartmateriaal als gegevensbron betrokken te worden.
Voorafgaand aan het volgen van een ruimtelijke procedure dient te worden nagegaan of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van gronden en bouwwerken. Het belangrijkste uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreinigingen geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet.
De gemeente Meerssen heeft een bodembeheersplan laten opstellen. Dit bodembeheersplan heeft tot doel hergebruik van schone en licht verontreinigde grond als bodem te reguleren conform het regime van de Vrijstellingsregeling grondverzet.
Het bodembeheersplan beschrijft de regels voor grondverzet binnen en tussen de onderscheiden bodemkwaliteitszones in de gemeente Meerssen. Verder beoogt het bodembeheersplan op milieuhygiënische verantwoorde wijze onderzoeksvrijstellingen te verlenen bij de beoordeling van aanvragen voor omgevingsvergunningen.
Bij nieuwe (bouw)ontwikkelingen/initiatieven dient bij afwijking of wijziging van de bestemming bekeken te worden of een bodemonderzoek noodzakelijk is. Het uitvoeren van bodemonderzoek is één van de opschortende voorwaarden die bij een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Er vindt tevens geen grondverzet plaats, direct voortvloeiend uit de vaststelling van het bestemmingsplan. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
De gemeente Meerssen ligt van oudsher op een kruispunt van (water) wegen. Deze wegen zijn van wezenlijk belang geweest voor de verschillende dorpen en gehuchten die aan deze wegen zijn gevestigd. De Maas en de Geul zijn onlosmakelijk met Meerssen verbonden. Niet voor niets wordt Meerssen het Tweestromenland genoemd. Hoewel het water als de belangrijkste levensader gezien wordt voor het ontstaan van de verschillende nederzettingen dienen ook de landwegen in oogschouw genomen te worden. De Romeinse wegen die het grondgebied van de gemeente hebben doorkruist verbonden niet alleen het platteland met de stad maar verbonden ook de lössterrassen met het Maas- en Geuldal. Vandaar ook de benaming voor Meerssen als poort naar het Heuvelland. Kruispunt Meerssen, getuige
de palts, is dankzij de (water)wegen een belangrijk centrum in de oudheid geweest.
De Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW, zie afbeelding 4.1) geeft de cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke gegevens weer, die archeologisch relevant zijn, omdat hier archeologische vindplaatsen in de buurt kunnen zijn of omdat zij zelf (potentiële) vindplaatsen zijn. Aangegeven zijn de locaties van de cultuurhistorische elementen van graften, onverharde of holle) wegen ouder dan of gelijktijdig met middeleeuwse verkaveling, sedert 1830 veranderd landschap, bos en heide rond 1832, sedert 1830 weinig of matig veranderd middeleeuws verkavelingspatroon. Aangegeven zijn ook de locaties van cultuurhistorische gebouwen zoals deze binnen de gemeentegrenzen voorkomen. Het betreffen watermolens, groeven, omgrachte huizen, kerken, kastelen of landgoederen, klooster.
Afbeelding 4.1: cultuurhistorische waardenkaart van Meerssen
Uit historisch-geografisch onderzoek blijkt dat een groot deel van het grondgebied van de gemeente Meerssen een sinds circa 1830 weinig veranderd verkavelingspatroon heeft. Dit is aangegeven op de Cultuurhistorische Waardenkaart van Meerssen. De grondslag van dit verkavelingspatroon is gelegd in de volle en late middeleeuwen. In deze periode maakte het vroegmiddeleeuwse landbouwsysteem waarbij de nederzettingen -althans zo wordt aangenomen- over een klein areaal aan cultuurgrond beschikten, plaats voor een grootschaliger systeem -althans op het plateau- waarbij de graanbouw door invoering van het drieslagstelsel werd geïntensiveerd. Het akkerland werd in drieën verdeeld, waarbij steeds één deel braak lag.
Het sinds de Romeinse tijd weer aanwezige bos werd na 1000 op het plateau met uitzondering van de steile hellingen gekapt en er ontstond een open landschap. Verkaveling in grote blokken duidde op grootgrondbezit. Verkaveling in brede stroken, die we vooral op het plateau zien, duidde op een systematische ontginning. Later zijn de kavels als gevolg van splitsing wegens erfdeling en het ontstaan van een klasse van keuterboeren kleiner geworden.
Ook de kloosters droegen hun steentje bij aan deze ontginningsgolf. Omdat ze over meer kapitaal en mankracht beschikten, konden ze dat systematischer en grootschaliger doen dan de individuele boeren. Voor het jaar 1000 was overal nog bos aanwezig, al was het door gebruik als bosweide op diverse plaatsen relatief open, en de natuur had de overhand. Na de grote ontginningen uit de periode 1000-1300 werd dat anders. Toen is de basis is gelegd voor het huidige landschap. De meeste huidige steden, dorpen en belangrijke wegen zijn destijds ontstaan. Ook het wegenpatroon, althans dat van de veldwegen, kan eeuwenoud zijn. Van een aanzienlijk deel van de veldwegen in de gemeente Meerssen wordt aangenomen dat zij tot de middeleeuwen terug gaan. Van enkele wordt zelfs een ontstaan in de Romeinse tijd vermoed. Wegtracé's kunnen eeuwenoud zijn en bepaalde paden of routes zijn al in de prehistorie ontstaan, eenvoudigweg omdat zij door het landschap bepaald worden. Deze oude wegen zijn nu vaker nog in het landschap herkenbaar als holle wegen. De meeste holle wegen ontstonden doordat men bestaande afwateringsgeulen gebruikte als toegangswegen naar de hoger gelegen landbouwgebieden en het plateau. Omgekeerd kwam het ook voor dat bestaande wegen gingen fungeren als waterafvoer. Doordat er geen vegetatie meer op de paden kon groeien, waren deze, vooral op een helling, gevoelig voor erosie waardoor ze hol uitsleten ten opzichte van hun directe omgeving. Echte wegenbouw met aanleg van verharding komt in omgeving buiten de steden alleen in de Romeinse tijd voor en daarna pas weer rond 1800. Ook in de Romeinse tijd waren niet alle wegen echte wegen. Alleen van de Via Belgica is zeker dat deze een bestrating had.
Een ander kenmerkend cultuurlandschappelijk fenomeen zijn de graften (houtwallen). Deze lopen evenwijdig aan de hoogtelijn en kunnen qua ouderdom terug gaan tot de ontginningsperiode. Om de hellingerosie tegen te gaan, werden tegen de dalhellingen en op perceelsgrenzen heggen aangeplant. Deze begroeide wallen fungeren als barricades tegen erosie. Na verloop van tijd ontstond ter plaatse van de heggen een terras met aan de dalzijde van de heg een steilrand; een zogenaamde graft. Aan de heuvelzijde van de heg bestaat de bodem uit colluvium, terwijl zich aan de dalzijde geërodeerde gronden bevinden. Omdat omlaag spoelende löss archeologische vondsten kan verplaatsen, fungeren de graften ook als ‘find traps’. Vaak zijn ze in het huidige landschap niet meer als zodanig herkenbaar, maar wel op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN).
Afbeelding 4.2: toegang tot de groeve Schenk
Een bescheiden deel van het cultureel erfgoed van de gemeente Meerssen wordt gevormd door de ondergrondse kalksteengroeven. In totaal gaat het om vijf groeven die zich (deels) binnen het grondgebied van de gemeente Meerssen bevinden. Het gaat daarbij om de volgende groeven: groeve Herkenberg, groeve Oly, Watergrot, groeve IJzeren Kuilen en de groeve Schenk. Ondergrondse delfstofwinning heeft in Zuid-Limburg een lange geschiedenis, van prehistorie tot heden, die nauw verbonden is met de wijze waarop de hier wonende mensen gebruik maakten van de mogelijkheden die het landschap hen bood. De eerste ontginning had in open groeven plaats, de latere ondergronds. De kalksteengroeven zijn gemaakt om mergel te winnen, hetzij als losse kalk voor onder andere de landbouw, hetzij in de vorm van blokken kalksteen, voornamelijk als bouwmateriaal.
Veel groeven zijn op grond van hun gaafheid en conservering als waardevol cultuurhistorisch monument te beschouwen. Het cultuurlandschappelijke aspect is dat groeven het relict zijn van een menselijke ingreep in het landschap, vergelijkbaar met een graft, een molenbeek of een verkavelingspatroon. De overeenkomst met gebouwde monumenten is dat groeven in functionele zin als ondergrondse gebouwen gezien kunnen worden.
Binnen het bestemmingsplan zijn een aantal rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig, het betreft de volgende objecten:
Rijksmonumenten | ||
Bunde (rijksmonumenten) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Voormalige parochiekerk | Burchtstraat 2 | Bunde |
Hoeve Rustenburg | Geulstraat 47 t/m 51(oneven) | Bunde |
Heiligenberg laag herenhuis | Höfkestraat 15 | Bunde |
Voormalige boerderij | Höfkestraat 9-13 | Bunde |
Huize Overbunde | Kloosterweg 54 | Bunde |
Woning (voormalige pastorie) | Patronaatsstraat 1 | Bunde |
Heilig Hartbeeld | Patronaatstraat 8 (bij 1) | Bunde |
Neoclassistische inrijpoort | Patronaatstraat bij 4 | Bunde |
Geulle (rijksmonumenten) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Boogbrug over Julianakanaal | Brugweg (ongenummerd) | Geulle |
Waterput | Aan de Maas 11 | Geulle |
Pastorie | Kommelderweg 1 | Geulle |
Bouwhoeve voormalig kasteel | Geulderlei 1 | Geulle |
Pilaren | Geulderlei tegenover 1 | Geulle |
Voormalige boerderij, hoeve van baksteen | Hussenbergstraat 1 | Geulle |
Voormalige boerderij, herbouw 1904 en in 1978 gesplist in 2 woningen | Hussenbergstraat 4 en 4a | Geulle |
Voormalige boerderij | Kerkplein 2 | Geulle |
Woning | Kerkplein 5a | Geulle |
Voormalig gemeentehuis | Kerkplein 5a-5e | Geulle |
R.K. kerk | Kerkplein 6 | Geulle |
Kerkhofmuur (om kerk/kerkhof) | Kerkplein 6a | Geulle |
Voormalige boerderij | Kerkplein 8 | Geulle |
Voormalige boerderij | Kerkplein 9 | Geulle |
Voormalige kosterwoning | Kerkplein 10 | Geulle |
Waterput | Snijdersberg (bij 12) | Geulle |
Woning (naar ontwerp van Van der Mey) | Snijdersberg 10 | Geulle |
Bovenslag watermolen | Snijdersberg 31 | Geulle |
Voormalige boerderij | Westbroek 14 | Geulle |
Voormalige boerderij | Westbroek 59 | Geulle |
Meerssen (rijksmonumenten) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Bakstenen huis | Beekstraat 52 | Meerssen |
Woonhuis de trepkes | Beekstraat 62 | Meerssen |
Woonhuis de trepkes | Bunderstraat 2 | Meerssen |
Woning | Bunderstraat 32 | Meerssen |
Woning | Bunderstraat 83 | Meerssen |
St. Josef-kapel | Bunderstraat (ongenummerd bij 162) | Meerssen |
Hervormde Kerk | Gansbaan 7 | Meerssen |
Voormalige domineeswoning | Gansbaan 9 | Meerssen |
Woning | Houthemmerweg 74 | |
Overblijfselen Romeinse villa | Houthemerweg/Herkenberg | Meerssen |
Proosdijhoeve, voormalige woning met veestallen | Kerkstraat 8 | Meerssen |
Voormalige synagoge | Kuileneindestraat 22a | Meerssen |
Woning | Kuileneindestraat 6 | Meerssen |
R.K. Kerk | Markt (ongenummerd) | Meerssen |
Woning | Markt 1 | Meerssen |
Voormalig gemeentehuis | Markt 10 | Meerssen |
Grafkapel Petrus Regout | Markt 15 | Meerssen |
Kapelanie | Markt 21 | Meerssen |
Park en Gloriëtte | Markt 25 | Meerssen |
Voormalige schuur proosdijhoeve | Markt 27,29 | Meerssen |
Vredeskapel | Markt (ongenummerd) | Meerssen |
De Nieuwe Molen | Molenweg 5-7 | Meerssen |
Watermolen | Molenveldweg 12,14 | Meerssen |
Grafkapel Aubel (dekens van Meerssen) | Past N.Creftenstraat (ongenummerd tegenover 4) |
Meerssen |
Grafkapel Brouwers | Past N.Creftenstraat (ongenummerd tegenover 4) |
Meerssen |
Grafkapel Kleuters-Janssen | Past N.Creftenstraat (ongenummerd tegenover 4) |
Meerssen |
Kleine boerderij | Raar 21 | Meerssen |
Huize Raar | Raar 37 en 37a | Meerssen |
Boerderij | Raar 40, 42 | Meerssen |
Woonhuis | Raar 47 | Meerssen |
Station | Stationsplein 3,5 | Meerssen |
Rest voormalige proosdij: U- vormige gracht, hekpijlers | Stationstraat (ongenummerd) | Meerssen |
Joodse begraafplaats | Tussen de Bruggen (ongenummerd) | Meerssen |
Poort der Geulvallei | Tussen de Bruggen 1 | Meerssen |
Woning bij hoeve Tribunaal | Tussen de Bruggen 2-4 | Meerssen |
Hoeve Tribunaal | Tussen de Bruggen 6 | Meerssen |
Villa Weert" (thans kantoor) | Weert 78 | Meerssen |
Weerterhof herenhoeve | Weert 85-89 | Meerssen |
Boerderij, Weert 93 | Weert 93 | Meerssen |
Rothem (rijksmonumenten) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
R.K. Kerk v.h. H. Hart van Jezus | Kerkweg 52 | Rothem |
Voormalige kapelanie | Kerkweg 58 | Rothem |
Boerderijencomplex | Klinkenberg 1 | Rothem |
Hoeve | Klinkenberg 58, 60 | Rothem |
Ulestraten (rijksmonumenten) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Ulestraterhof linkergedeelte | Dorpstraat 19, 21 | Ulestraten |
Ulestraterhof rechterged. | Dorpstraat ong. | Ulestraten |
Bakstenen huis | Genzon 41 | Ulestraten |
Hoeve met binnenplaats | Genzon 42 | Ulestraten |
Bidkapel | Groenstraat (ongenummerd) | Ulestraten |
Woning met schuur | Groot Berghem 13 | Ulestraten |
Schuur | Groot Berghem bij 9 | Ulestraten |
Hoeve Oensel | Langs de Gewannen 75-77 | Ulestraten |
St. Catharinakerk | Sint Catharinastraat 1 | Ulestraten |
Voormalige smidse | Sint Catherinastraat 35 (bij) | Ulestraten |
Vakwerkwoning | Sint Catherinastraat 38 | Ulestraten |
Bakhuis annex druivenlas en muur | Vliek 1 | Ulestraten |
Badhuisje | Vliek 1 | Ulestraten |
Brug | Vliek 1 | Ulestraten |
Bruggetje | Vliek 1 | Ulestraten |
Drie trappen | Vliek 1 | Ulestraten |
Hoofgebouw | Vliek 1 | Ulestraten |
Moestuinmuren | Vliek 1 | Ulestraten |
Oostelijk bouwhuis | Vliek 1 | Ulestraten |
Pijlers hek en balustrade | Vliek 1 | Ulestraten |
Stenen tafel | Vliek 1 | Ulestraten |
Tiendschuur | Vliek 1 | Ulestraten |
Diverse trappen | Vliek 1 | Ulestraten |
Trap met keermuur | Vliek 1 | Ulestraten |
Gemeentelijke monumenten | ||
Bunde (gemeentelijke monumenten) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Woning | Boschweg 1 | Bunde |
Voormalig gemeentehuis | Burchtstraat 18/20 | Bunde |
Boerderij | Groeneweg 3 | Bunde |
Wegkruis | Groeneweg (bij 3) | Bunde |
Bidkapel | Groeneweg (bij 3) | Bunde |
Waterput | Kasennerweg (naast nr. 5) | Bunde |
Kapel | Kasennerweg (tegenover nr. 18) | Bunde |
Hoeve Ingenope | Klumpkestraat 6 | Bunde |
Bidkapel | Meerstraat (ongenummerd) | Bunde |
Kalverhof | Pasweg 1, 1a, 2, 3 en 4 | Bunde |
Hoeve Ingenope | Patronaatstraat 4 en 5 | Bunde |
Boerderij | Pletsstraat 38 | Bunde |
Kalverhof | Roggeveldstraat 2 | Bunde |
Woning | Vliegenstraat 72 | Bunde |
Geulle (gemeentelijke monument) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Boerderij | Heerenstraat 8 | Geulle |
Meerssen (gemeentelijke monumenten) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Voormalig gemeentehuis | Beekstraat 24 | Meerssen |
Woning | Beekstraat 25 | Meerssen |
Woning | Beekstraat 34 | Meerssen |
Woning / winkel | Beekstraat 37 | Meerssen |
Woning | Beekstraat 44 | Meerssen |
Woningen / winkels | Beekstraat 54 t/m 56 | Meerssen |
Woningen / winkels | Beekstraat 71 | Meerssen |
Woningen | Bunderstraat 126 en 128 | Meerssen |
Woningen | Bunderstraat 130 t/m152 (even) | Meerssen |
Woning | Bunderstraat 15 | Meerssen |
Woningen | Bunderstraat 160 t/m 190 (even) | Meerssen |
Woning | Bunderstraat 181 | Meerssen |
Gevelsteen | Bunderstraat 21 | Meerssen |
Woning | Bunderstraat 23 | Meerssen |
Gevelsteen | Bunderstraat 26 | Meerssen |
Woningen | Bunderstraat 61 t/m 67 (oneven) | Meerssen |
Woning | Gansbaan 2 | Meerssen |
Woningen / winkel | Gasthuisstraat 18 | Meerssen |
Woning / café | Gasthuisstraat 22 | Meerssen |
Woningen | Hoogveldweg 1 t/m 53 (oneven) | Meerssen |
De Boscoop | Houthemerweg 21 | Meerssen |
Woning | Houthemerweg 23 | Meerssen |
Brug over voetpad | Kerksteeg | Meerssen |
Woningen | Kruisstraat 1 en 3 | Meerssen |
Kruis | Kruisstraat bij nr. 1 | Meerssen |
Woning | Markt 3 | Meerssen |
Proostenkelder | Markt naast 21 | Meerssen |
Boerderij | Raar 10 | Meerssen |
Hoeve Rahr (gedeeltelijk) | Raar 41 | Meerssen |
Kapel | Raar 52 | Meerssen |
Woningen / winkels | Stationsstraat 1 | Meerssen |
Woning / winkel | Stationstraat 20 | Meerssen |
Woning | Stationstraat 3 | Meerssen |
Vakwerkhuis Hollanders | Stationstraat 41 | Meerssen |
Woning | Stationstraat 5 | Meerssen |
Woning / winkel | Stationstraat 7 | Meerssen |
Woningen / winkel | Steegstraat 7en 9 | Meerssen |
Hotel Gerberga | Volderstraat 31 | Meerssen |
Woning / café | Weert 41 | Meerssen |
Moorveld (gemeentelijke monument) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Boerderij | Schonen Steynweg 4, 5 en 6 | Moorveld |
Rothem (gemeentelijke monumenten) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Oliemolen | Geuldalweg 16 | Rothem |
Woning / horeca | Maastrichterweg 2 | Rothem |
Ulestraten (gemeentelijke monumenten) | ||
Objectnaam | Adres | Plaats |
Boerderij | Humcoven 1, 2 | Ulestraten |
Huize Zonneheuvel | Past. Van Eijsstraat 1 | Ulestraten |
Voormalig gemeentehuis | St Catharinastraat 18 | Ulestraten |
Woning | St Catharinastraat 79 | Ulestraten |
Aangezien het bestemmingsplan nieuwe ontwikkeling, waaronder mede begrepen het oprichten van gebouwen, niet mogelijk maakt, komen de genoemde monumentale en cultuurhistorische waarden niet in het geding. Ten behoeve van het behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren wordt gestreefd naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden door het tegengaan van versnippering van historische patronen, het zo mogelijk verwijderen van incidentele objecten zonder enig verband met de oorspronkelijke situatie en het voorkomen van het toevoegen van nieuwe elementen, anders dan bedoeld ter reconstructie van de oorspronkelijke situatie.
Monumentale gebouwen betreffen gebouwen die voor wat betreft kapvorm, hoogtematen en gevel- en raamindeling beeldbepalend zijn. Voorop staat de instandhouding van de monumentale gebouwen en bouwwerken, zoals dit is vastgelegd in de aanwijzing tot Rijks- of gemeentelijk monument.
Op de beschermde rijksmonumenten, aangewezen ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988, is het bepaalde uit de Monumentenwet en Wabo (artikel 2.1 lid 1 onder f) van toepassing (straks opgenomen in de Omgevingswet). Op gemeentelijke monumenten is de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing. De bepalingen in de welstandsnota gelden bij aanpassingen en verbouwingen als uitgangspunt. Daarnaast dient bij monumenten advies ingewonnen te worden bij Monumentenzorg en/of een deskundige.
De monumenten hebben de aanduiding 'karakteristiek' gekregen op de verbeelding.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Het plan betreft een consoliderend plan, er vinden geen verstoringen plaats ten aanzien van de bestaande cultuurhistorische objecten/elementen. Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.
In bepaalde gebieden kunnen archeologische resten in de bodem worden aangetroffen. Ten behoeve van het behoud van deze waardevolle elementen en structuren wordt gestreefd naar het voor de toekomst behouden en beschermen van de archeologische waarden in de grond (in situ). Alleen wanneer behoud in de bodem niet mogelijk is, is opgraven een optie. De gemeente Meerssen beschikt over archeologisch beleid. Op basis hiervan wordt bepaald of voor een nieuwe ontwikkeling archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Met dit onderzoek wordt dan bepaald of in een gebied de archeologische resten aanwezig zijn die beschermd moeten worden.
Afbeelding 4.3: archeologische beleidskaart van Meerssen
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Er vindt dan ook geen bodemverstoring plaats die enig effect kan hebben op de archeologie binnen de gemeente Meerssen. In het voorliggende bestemmingsplan is het vigerende beleid ten aanzien van archeologie verankerd door middel van de een archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor beschermde archeologische monumenten. Bouwen dan wel aanleggen in dergelijke gronden is niet zonder meer mogelijk.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.
Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante plannen en besluiten. De watertoets is in het leven geroepen omdat met name het waterbeleid een wezenlijk andere oriëntatie heeft gekregen: van reageren naar anticiperen. Water heeft een aantal specifieke kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen waar de ruimtelijke ordening rekening mee moet houden. Een watertoets maakt de voor de waterhuishouding van belang zijnde invloeden van de herontwikkeling van het projectgebied inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden.
Het besluitgebied valt onder het Waterbeheerplan 2016-2021 en onder het beheerplan Waterkeringen 2017-2022 Waterschap Limburg. Het Waterbeheerplan is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de komende planperiode. Het is een plan op hoofdlijnen dat voortvloeit vanuit de vele beleidskaders die Europa, het Rijk en de provincie Limburg stellen. Het bevat de doelstellingen van de watersystemen en waterketen in Limburg.
Om de beleidstaken uit te voeren beschikt het waterschap over verschillende instrumenten. De belangrijkste hiervan zijn de Keur met bijbehorende legger.
Het waterschap is verantwoordelijk voor de waterhuishoudkundige verzorging (waterkwaliteit en kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van het Waterschap Limburg van toepassing.
Het waterschap kent naast zijn beleid de Keur als regelgeving (en de bijbehorende legger als kaart), De Keur is een waterschapsverordening die gedoogplichten, gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De keur omvat regels die gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij watergangen (beken en regenwaterbuffers), waterkeringen (kaden en dijken) en kunstwerken zoals duikers. De regels geven duidelijkheid over wat wel en wat niet mag voor mensen die langs het water, wonen of die in, op of aan het water, een waterkering of een waterstaatswerk een activiteit willen uitvoeren. De Keur stelt alleen regels voor oppervlaktewateren die niet behoren tot de wateren waarvoor het rijk verantwoordelijk is, bijvoorbeeld de Maas en het Julianakanaal. De Keur bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhoud- en beschermingszones.
Afbeelding 4.4: watergangen in de gemeente Meerssen (bron: legger Waterschap Limburg)
De breedte van de beschermingszones rond de primaire hoofdwatergangen varieert, afhankelijk van de situatie rond de watergang of de regenwaterbuffer. De beschermingszones zijn in de verbeelding en regels opgenomen binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterlopen'. Binnen deze zone mogen enkel bouwwerken van geringe omvang, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang worden gebouwd. De beschermingszone heeft behalve voor het handhaven van de bereikbaarheid als 'nevenfunctie' om eventuele toekomstige herinrichtingen of verbeteringen (capaciteitsvergroting) mogelijk te houden.
De binnen het plangebied aanwezige primaire watergangen (de Geul) en overige watergangen worden als 'Water' bestemd. De bij de aanwezige primaire watergangen beschermingszone is overeenkomstig de legger van het waterschap opgenomen als 'Waterstaat - Waterlopen'.
Dit bestemmingsplan zal worden voorgelegd aan het waterschap Limburg, waarna eventuele reacties van het waterschap in het plan worden verwerkt.
Binnen het grondgebied van Meerssen liggen het freatisch grondwater- beschermingsgebied IJzeren Kuilen en de niet-freatisch grondwaterbeschermingsgebieden Geulle en Waterval. Binnen de grondwaterbeschermingsgebieden is tevens een waterwingebied gelegen.
In de waterwingebieden wordt voor de drinkwatervoorziening grondwater gewonnen. Aantasting van de milieukwaliteit ten gunste van economische functies, bedrijfsactiviteiten met een hoog risico voor de drinkwaterwinning, nieuwe woon- en bedrijfsbebouwing (inclusief uitbreiding) en nieuwe (spoor- en water-)wegen zijn niet toegestaan. Het waterwingebied is geregeld in de Omgevingsverordening Limburg.
Afbeelding 4.5: waterwinningsbeschermingsgebieden in Meerssen en directe omgeving (bron: viewer provincie Limburg)
De grondwaterbeschermingsgebieden moeten garanderen dat het grondwater een zodanige kwaliteit behoudt (of krijgt) dat het geschikt is voor de drinkwatervoorziening. De grondwaterbeschermings- gebieden zijn van een zodanige omvang dat de waterwinputten minimaal 25 jaar zijn beschermd tegen een mogelijke verontreiniging. Het grondwaterbeschermingsgebied is eveneens in de Omgevingsverordening Limburg geregeld. Hierin zijn specifieke regels opgenomen voor de (nieuw)vestiging of uitbreiding van diverse soorten inrichtingen of constructies en voor het (verbod op het) gebruik of vervoer van diverse (schadelijke) stoffen.
Afbeelding 4.6: grondwaterbeschermingsgebieden in Meerssen en directe omgeving (bron: viewer provincie Limburg)
In dit bestemmingsplan zijn het waterwingebieden- en grondwaterbeschermingsgebieden door middel van een aanduiding op de verbeelding met een verwijzing naar de regels vastgelegd.
Beoordeling
In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plan voorziet uitsluitend in het samenvoegen van alle vigerende bestemmingsplanen tot één consoliderend bestemmingsplan. Het plan heeft dan ook geen gevolgen voor de waterhuishouding binnen de gemeente Meerssen.
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming (Wnb) bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wnb voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Ten aanzien van flora en fauna dient in eerste instantie rekening gehouden te worden met gebiedsbescherming. Deze bescherming geschiedt op basis van de oorspronkelijke Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 2005 zijn hierin ook alle Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden opgenomen als Natura 2000-gebieden.
Het hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" heeft betrekking op de Natura 2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhouding)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is verleend. Hierbij wordt het ‘Nee, tenzij’ principe gebruikt. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn opgenomen in Natura 2000-beheerplannen.
Voor de Natura 2000-gebieden zijn vanuit het Rijk instandhoudingsdoelstellingen opgenomen voor:
Het Natura 2000-gebied 'Bunder- en Elslooërbos' (190 ha) ligt deels binnen de gemeente Meerssen. Tevens ligt het Natura 2000-gebied 'Geuldal' (2.724 ha) op een kleine afstand van de kern Meerssen.
Als door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Afbeelding 4.5: Natura 2000-gebieden gesitueerd binnen en in de nabijheid van de gemeente Meerssen (bron: viewer provincie Limburg)
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Natuurnetwerk Nederland (voorheen ecologische hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden. Het netwerk laat natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:
Het Nationaal Natuurnetwerk van het Rijk (geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ 1990) is op provinciaal niveau vastgelegd. In Limburg worden de goud- en zilvergroene natuurzone en de bronsgroene landschapszone gehanteerd. Deze zijn ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Limburg.
De goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Nationaal Natuurnetwerk en hierbinnen streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur en de ontwikkeling van nieuwe natuur. Binnen de zilvergroene natuurzone staat het benutten van kansen voor natuur en landschap centraal, maar deze zone maakt geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk. De functionaliteit en effectiviteit van de goudgroene natuurzone worden wel ondersteund. De bronsgroene natuurzone omvat de landschappelijk waardevolle elementen rondom bestaande natuurgebieden. De zilvergroene natuurzones en bronsgroene landschapszones maken wel deel uit van het Provinciaal Natuurnetwerk.
Initiatiefnemers van ingrepen binnen of in de directe nabijheid van het Natuurnetwerk Nederland dienen in Limburg de effecten van de ingreep op de wezenlijke waarden en kenmerken van het Natuurnetwerk te onderzoeken.
De gemeente Meerssen maakt gedeeltelijk onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Gedeelten van de EHS maken onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Standaard geldt voor het gehele gebied de algemene zorgplicht zoals die in de Wet natuurbescherming centraal staat. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen. Binnen de gemeente liggen een aantal gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (EHS), zie de onderstaande afbeelding.
Afbeelding 4.6: situering Natuurnetwerk Nederland in de nabijheid van de project locatie (bron: planviewer provincie Limburg)
Naast gebiedsbescherming is de soortenbescherming van belang. De soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is geïmplementeerd in de Wnb, voorheen de Flora- en faunawet. In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het besluitgebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing zal worden verleend.
Soortenbescherming
Het hoofdstuk "Soorten" heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden boven op de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen.
Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Beoordeling flora en fauna
Door voorafgaand aan een (bouw)project of ruimtelijke ontwikkeling rekening te houden met het eventueel voorkomen van beschermde en/of zeldzame planten- en diersoorten kan effectief worden omgegaan met de aanwezigheid van een beschermde soort.
In onderhavige bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plan voorziet uitsluitend in het samenvoegen van alle vigerende bestemmingsplanen tot één consoliderend bestemmingsplan. Het plan leidt dan ook niet tot het verstoren of beschadigen van beschermde plant- en/of diersoorten.
Door Rijkswaterstaat wordt een rooilijnenbeleid gehanteerd langs rijkswegen. Dit beleid houdt in dat een zone van 0-50 meter uit de as van de buitenste rijbaan van de weg (rijksweg A2 en A79) bebouwingsvrij dient te blijven en dat in een zone van 50-100 meter de toestemming van Rijkswaterstaat nodig is. Hierbij dienen op- en afritten zoals in de situatie Meerssen meegenomen te worden.
Ten behoeve van een veilige afwikkeling van de railverkeerstroom op de spoorlijn die dwars door het plangebied loopt, moet conform de Spoorwegenwet (artikelen 19 t/m 21) langs spoorwegen een bebouwingsvrije afstand worden aangehouden van 8 meter. Ten behoeve van een veilige afwikkeling van de railverkeerstroom op de spoorlijn die dwars door het plangebied loopt, moet conform de Spoorwegenwet (artikelen 19 t/m 21) langs spoorwegen een bebouwingsvrije afstand worden aangehouden van 8 meter.
In het westen van het plangebied is het Julianakanaal gelegen. Parallel aan het kanaal hanteert Rijkswaterstaat een 30 meter bebouwingsvrije zone, de zogenaamde rooilijn. Deze rooilijn wordt onder andere gehanteerd om mogelijke toekomstige reconstructies en/of uitbreidingen aan het kanaal niet onmogelijk te maken. Ook dient deze zone ten behoeve van beheer en onderhoud en om een optimale nautische omgeving te creëren.
Het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat en het spoor is op de verbeelding weergegeven.
Binnen de gemeente Meerssen geldt een beleidsplan verkeer en vervoer. Met het oog op een duurzaam veilig wegennet is vastgesteld wat de functie van elke weg is. Daarbij dient in de toekomst het feitelijk gebruik en de vormgeving van de infrastructuur af te worden gestemd op de functie die de weg heeft gekregen, waarbij er een duidelijke regionale afstemming dient plaats te vinden.
De wegenstructuur binnen de gemeente is opgedeeld in 3 typen wegen met een daarbij behorend functieprofiel, te weten:
Afbeelding 4.7: categorisering wegen (bron ; beleidsplan verkeer en vervoer)
Het bestemmingsplan voorziet uitsluitend in het samenvoegen van alle vigerende bestemmingsplanen tot één consoliderend bestemmingsplan. Alle relevante wegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer' gekregen in onderhavig plan.
De gemeente Meerssen valt niet binnen een defensiezone.
Milieu is een aspect dat in belangrijke mate bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving (wonen, werken, recreëren en natuur). Dit is in relatie tot het toekennen van functies aan een gebied van belang. Door een goede ordening van verschillende functies en voldoende ruimtelijke scheiding tussen functies met verschillende kwaliteiten wordt een belangrijk basisniveau voor een goed en geordend leefklimaat gegeven. In deze paragraaf wordt de feitelijke milieusituatie van het plangebied vanuit twee verschillende invalshoeken toegelicht. Enerzijds gaat het om het garanderen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen woonomgeving en bedrijvigheid, door het beperken van de zwaarte van bedrijven ten aanzien van mogelijke milieu emissies (zonering). Anderzijds gaat het om garanties die een aantasting van de leefomgeving op het vlak van de milieuthema's lucht, geluid, externe veiligheid en bodem beperken c.q. voorkomen. In verband met de beoordeling deze milieuthema's in relatie tot het plangebied heeft een toetsing van de feitelijke situatie aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving plaatsgevonden.
Voor behoud en verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving is een juiste afstemming tussen bedrijvigheid en wonen noodzakelijk (milieuzonering). Milieuzonering houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Voor deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009, waarin een lijst is opgenomen van nagenoeg alle bedrijfstypen en hun milieukenmerken. Daarin worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieu emissies. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand.
Bedrijven en milieuzonering
In de VNG-brochure is een indeling van bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten opgenomen. De bedrijfsactiviteiten zijn daarbij ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieu emissies. Op grond van deze lijst kan bepaald worden waar rekening mee moet worden gehouden bij een ruimtelijke invulling van het toekomstig woongebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijven Indeling (SBI-codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG-brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
De in dit bestemmingsplan bestaande en mogelijk toelaatbare (vergelijkbare) bedrijven en instellingen zijn in een Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen in een bijlage bij de regels, waarbij per inrichting de bijbehorende milieucategorie is aangegeven. Het betreft met name inrichtingen in de categorie 1 en 2, welke goed inpasbaar zijn in een woonomgeving en zeker in gemengde gebieden, zoals ter hoogte van de historische linten. Toevoeging van bedrijven op nieuwe locaties is niet toegestaan. Binnen het plangebied zijn ook inrichtingen uit de categorieën 3.1, 3.2 en zelf 4.1 en 4.2 gelegen. Deze liggen geconcentreerd langs de rijksweg A2. Binnen het bestemmingsplan is hiervoor een afzonderlijke bestemming opgenomen die de bestaande rechten respecteert.
Voor de verspreid liggende solitaire bedrijven geldt dat voor zover de bestaande inrichtingen vanuit het verleden op een legale wijze tot stand zijn gekomen, de aanwezige rechten blijven gehandhaafd en worden de bestaande functies gerespecteerd en in dit bestemmingsplan vastgelegd in hun huidige omvang en aard. Van het inpassen van nieuwe inrichtingen in de hogere categorieën is gezien het beheeraspect van het bestemmingsplan geen sprake. Nieuwe categorie 1 en 2 inrichtingen zijn mogelijk mits de vigerende bestemming daarvoor de ruimte biedt.
Met betrekking tot de aanwezige bedrijven en instellingen wordt in de huidige situatie geen (grootschalige) overlast ervaren. Gelet op de aard en omvang van de functies zal dit ook in de toekomst niet het geval zijn.
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.
Het grondgebied van de gemeente Meerssen is gelegen in het bodembeschermingsgebied Mergelland. In dit gebied wordt gestreefd naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige - en bijzondere - biotopische, a-biotopische en cultuurhistorische waarden stellen. Op het bodembeschermingsgebied is de beschermingsregeling, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg van toepassing. Een groot deel van het plangebied is gelegen in dit bodembeschermingsgebied. Derhalve is het bodembeschermingsgebied in de verbeelding en de regels van plan opgenomen.
Wanneer een ontwikkeling geen bestemmingswijziging tot gevolg heeft, hoeft er geen bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan uitgevoerd te worden; de bodem wordt in dat geval geschikt geacht voor de toegestane functie. Het bodemonderzoek wordt in die gevallen uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Beoordeling
Het bestemmingsplan voorziet uitsluitend in het samenvoegen van alle vigerende bestemmingsplanen tot één consoliderend bestemmingsplan. Alle bestaande bedrijven in het plangebied zijn als zodanig vastgelegd overeenkomstig de voorheen van toepassing zijnde planologische regelingen. In onderhavig plan. worden geen nieuwe ontwikkelingen bedrijfsfuncties mogelijk gemaakt. Er is tevens geen sprake van een bestemmingswijziging.
De Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang. Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de situatie met betrekking tot geluid in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:
Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder.
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
Diverse wegen om en in het plangebied zijn zone-plichtige wegen in het kader van de Wet geluidhinder. De zone voor deze wegen bedraagt in buitenstedelijk gebied:
Dit betekent dat bij het oprichten van een gevoelige bestemming binnen deze zone altijd een akoestisch onderzoek is vereist, waarbij voldaan dient te worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Afbeelding 4.8: de geluid belasting kaart m.b.t de meest belastende verkeerswegen in het plangebied (bron: viewer van de provincie Limburg)
In het plangebied zijn meerdere wegen aanwezig waar de maximaal toegestane snelheid 50 km/uur of meer is. Voor dergelijke wegen geldt een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder. Binnen deze zones dient bij de ontwikkeling van een geluidsgevoelig object (zoals een woning) onderzoek te worden gedaan naar de geluidbelasting ter plaatse van het object.
Beoordeling
Onderhavig bestemmingsplan is een consoliderend bestemmingsplan en voorziet niet in nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen. Een toetsing aan de Wet geluidhinder alsmede een toetsing aan 'een goede ruimtelijke ordening' zijn derhalve niet aan de orde. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering. Onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Het railverkeer dat door de gemeente Meerssen loopt is vastgelegd in een geluidskaart. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwbouwwoningen ligt op 55dB en de maximaal toelaatbare waarde is 68dB.
Afbeelding 4.9: de geluid belasting kaart m.b.t het spoorweglawaai in het plangebied (bron: viewer van de provincie Limburg)
Beoordeling
Onderhavig bestemmingsplan is een consoliderend bestemmingsplan en voorziet niet in nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen. Een toetsing aan de Wet geluidhinder alsmede een toetsing aan 'een goede ruimtelijke ordening' zijn derhalve niet aan de orde. Het aspect railverkeerslawaai vormt geen belemmering. Onderzoek of een nadere beschouwing is derhalve niet noodzakelijk.
Op industrieterreinen kunnen inrichtingen geluidhinder veroorzaken. Deze industrieterreinen hebben een geluidszone waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. In de gemeente Meerssen is geen gezoneerd industrieterrein aanwezig. Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering. Onderzoek of een nadere beschouwing is derhalve niet noodzakelijk.
In het kader van de aanwijzings- en zoneringsprocedure ingevolge de Luchtvaartwet zijn met betrekking tot Maastricht Aachen Airport grenswaarden met bijbehorende geluidszones vastgesteld. Op grond van artikel 25a van de Luchtvaartwet dient bij de aanwijzing van een luchtvaartterrein rond dat terrein een geluidszone te worden vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen de bijbehorende grenswaarde niet mag overschrijden. Voor de grote luchtvaart is deze grenswaarde vastgelegd in het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart (BGGL) en daarin bepaald op 35 Ke. Voor de kleine luchtvaart is de maximaal toelaatbare geluidsbelasting vastgelegd in het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart (BGKL) en daarin bepaald op 47 Bkl. De geluidszonering werkt door naar de ruimtelijke ordening. Zowel binnen de 35 Ke-geluidszone als binnen de 47 Bkl-geluidszone is, behoudens uitzonderingen genoemd in het BGGL en BGKL, geen nieuwbouw van geluidsgevoelige bestemmingen (waaronder woningen) toegestaan. Voor het gebied buiten de 35-Ke-geluidszone gelden geen ruimtelijke beperkingen als gevolg van startende en landende vliegtuigen.
Bij besluit d.d. 27 december 2004 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat de Aanwijzing Luchtvaartterrein Maastricht vastgesteld. In Bijlage F2 van het Aanwijzingsbesluit staan de Ke-contouren weergegeven. Op 27 oktober 2011 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu een beslissing genomen op de bezwaren tegen de voornoemde Aanwijzing ex artikel 18 van de Luchtvaartwet juncto artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening inzake de geluidszones rond het luchtvaartterrein Maastricht. De beslissing op bezwaar heeft geleid tot een aanpassing van de Ke-contouren. Op 25 juni 2012 is door middel van een uitspraak van de Raad van State het aanwijzingsbesluit onherroepelijk geworden. Uit het Aanwijzingsbesluit Maastricht Aachen Airport (BMAA) blijkt dat de 50, 45, 40 en 35 Ke-contouren van de noord-zuidbaan van de luchthaven Maastricht Aachen Airport over het buitengebied van de gemeente Meerssen lopen. Deze geluidscontouren zijn met name van belang voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen.
Afbeelding 4.10: kaart met de tijdelijke ke-contouren (groen) en de definitieve ke-contouren (rood) - (bron: aanwijzingsbesluit luchtvaart)
Voor gronden die zijn gelegen buiten de 35 Ke-contour gelden geen restricties vanuit het oogpunt van luchtverkeerslawaai voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen. Ook is het toegestaan te bouwen tussen de 35 en 40 Ke-contouren. Voor te ontwikkelen woningbouw en andere geluidsgevoelige bestemmingen tussen de 35 en 40 Ke-contouren moet wel aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Zo moet er sprake zijn van het opvullen van open plekken tussen bestaande, te handhaven bebouwing, dan wel vervangende nieuwbouw in bestaande bebouwing – niet zijnde woningen – of er moet aannemelijk worden gemaakt dat de geluidsbelasting binnen redelijke termijn zal afnemen tot 35 Ke. Het is ook mogelijk om tussen de 40 en 45 Ke-contour geluidsgevoelige bebouwing te realiseren, mits dit noodzakelijk is gelet op grond- of bedrijfsgebondenheid, met inachtneming van de geldende isolatie-eisen op basis van de Ke-regels. Op de gronden, gelegen binnen de 45 Ke-contour, is nieuwbouw van woningen en andere geluidsgevoelige bebouwing niet toegestaan. Voor bestaande woningen is 40 Ke de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van een woning. Indien echter de geluidswering van de uitwendige scheidingsconstructie van geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in de Regeling geluidwerende voorzieningen (Stcrt. 1997, 47) voldoet aan de in deze regeling opgenomen eisen dan wel van rijkswege of anderszins geluidwerende voorzieningen zijn getroffen ter voldoening aan de eisen uit bovenvermelde regeling, is 55 Ke de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van een woning.
Afbeelding 4.11: kaart met de Bkl-geluidzone (bron: aanwijzingsbesluit luchtvaart)
Naast de Ke-geluidszone geldt voor de luchthaven ook een 47 Bkl-geluidszone, eenheid voor de kleine luchtvaart. Voor de kleine luchtvaart mogen binnen de 47 Bkl-geluidszone geen nieuwe woningen worden opgericht. De Ke-geluidszone en de Bkl-geluidszone zijn op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan opgenomen.
Beoordeling
Onderhavig bestemmingsplan is een consoliderend bestemmingsplan en voorziet niet in nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen. Een toetsing aan de Wet geluidhinder alsmede een toetsing aan 'een goede ruimtelijke ordening' zijn derhalve niet aan de orde. Het aspect luchtvaartlawaai vormt geen belemmering. Onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Sinds 15 november 2007 vormt het aspect luchtkwaliteit uit de Wet milieubeheer de basis voor de besluitvorming in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Omdat titel 5.2 van de Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Op basis van deze Wet luchtkwaliteit gelden milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn middels grenswaarden vastgelegd voor de luchtverontreiniging- componenten stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijnstof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht.
Niet in betekenende mate' (NIBM)
De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een ontwikkeling valt binnen het 3% criterium (kleinere netto toename van het aantal woningen minder en/of gelijk aan 1.500) hoeft geen luchtkwaliteit onderzoek uitgevoerd te worden.
Besluit 'gevoelige bestemmingen'
Daarnaast is op 16 januari 2009 het besluit 'gevoelige bestemmingen' in werking getreden. Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10) en/of voor stikstofdioxide (NO2). Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag ter plekke geen gevoelige bestemming worden gevestigd, ongeacht of het gaat om nieuwbouw ten behoeve van die gevoelige bestemming of om functiewijziging van een bestaand gebouw. Wel wordt eenmalig een beperkte uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming toegestaan die leidt tot een toename van maximaal 10% van het aantal personen dat ter plekke verblijft; hierbij is niet het feitelijk aantal verblijvende personen doorslaggevend, maar het aantal personen dat rechtens ter plaatse mag verblijven. Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Woningen worden in dit kader niet aangemerkt als een gevoelige bestemming. Bij nieuwe ontwikkelingen die binnen de genoemde zones zijn gelegen dient bekeken te worden of sprake is van een daadwerkelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarden.
Beoordeling
Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en tevens is er geen sprake van het toevoegen van nieuwe gevoelige functies in het kader van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het beoordelingskader voor geur bij milieuvergunningen, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. Het gaat uitdrukkelijk om agrarische geur van landbouwhuisdieren uit dierstallen. De wet maakt onderscheid tussen geurnormen voor intensieve en extensieve veehouderijen. De geurbelasting van intensieve veehouderijen wordt berekend en uitgedrukt in de vorm van een geurcontour. De geurbelasting van extensieve veehouderijen wordt uitgedrukt in vaste afstanden.
Beoordeling
De gemeente Meerssen heeft géén eigen geurbeleid opgesteld. Het aspect geur (agrarisch) vormt geen belemmering in onderhavig bestemmingsplan.
Het nationale industriële geurbeleid is vastgelegd in de Nederlandse emissierichtlijn (NeR). De brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu van 30 juni 2005 stelt het rijksbeleid in grote lijnen vast. Het algemene uitgangspunt is het voorkomen van (nieuwe) hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de Beste Beschikbare Techniek (BBT) de kern van het geurbeleid. Uitgangspunten van het rijksbeleid zijn:
Gemeenten en provincies hebben de bevoegdheid om een eigen geurbeleid vast te stellen. De provincie Limburg heeft een eigen geurbeleid voor provinciale bedrijven. De gemeente Meerssen heeft geen eigen geurbeleid opgesteld voor industriële bedrijven.
Beoordeling
Het aspect geur (industrieel) vormt geen belemmering in onderhavig bestemmingsplan.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals bijvoorbeeld omwonenden. Bij ruimtelijke plannen dient aandacht te worden besteed aan de vraag of er risicovolle activiteiten in en/of nabij het plangebied aanwezig zijn c.q. komen en zo ja, of er sprake is van een toelaatbaar risico. De risico's voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten moeten in beeld worden gebracht.
Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico’s worden weergegeven in PR risicocontouren.
Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag gemotiveerd wordt middels een verantwoordingsverplichting. Het beleid inzake externe veiligheid is gericht op de beheersing van risico’s voor de omgeving. De volgende bronnen kunnen daarbij een rol spelen:
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Dit besluit heeft tot doel de risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Onderstaand een uitsnede van de kaart 'inrichtingen gevaarlijke stoffen' in de gemeente Meerssen.
Afbeelding 4.12: inrichtingen met gevaarlijke stoffen binnen de gemeente Meerssen (bron: Atlas van de leefomgeving)
Beoordeling
De huidige situatie met betrekking tot externe veiligheid wijzigt niet als gevolg van dit bestemmingsplan, aangezien geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen. Risicoafstanden zijn vastgelegd in besluiten (zoals bij Lpg-stations) of berusten op het resultaat van berekeningen. Is het nodig de risicoafstand te bepalen met een berekeningsresultaat dan gaat het om de afstand tot waarop het individueel (plaatsgebonden) risico de waarde van 10-6 heeft (of 10-5, afhankelijk van de omstandigheden).
Binnen het bestemmingsplan bevindt zich ook een aantal risicovolle bedrijven. In de huidige situatie is geen sprake van buiten de wettelijke grenzen vallende overlast van deze bedrijven. De bedrijfsactiviteiten zijn door middel van de milieuregelgeving en de verstrekte milieuvergunningen afgestemd op de milieugevoelige functies in de omgeving. Daar het plan niet rechtstreeks voorziet in nieuwe ontwikkelingen is onderzoek naar hinder door de aanwezige bedrijvigheid niet uitgevoerd. Binnen PR 10-6 contour is het niet toegestaan nieuwe kwetsbare objecten op te richten.
Locatie | Inrichting |
Rompelberg, Bonaaertsweg 22a | opslag van propaan / vloeibaar brandbaar gas |
Maatschap Schneiders, Raar 55 | opslag van propaan / vloeibaar brandbaar gas |
Wokrestaurant De Geulhof, Maastrichterweg 6 | opslag van propaan / vloeibaar brandbaar gas |
Total tankstation Kruisberg, Rijksweg A2 | benzineservicestation met LPG |
Esso de Beaufort tankstation, Maastrichterweg 12 | benzineservicestation met LPG |
Het vervoer van gevaarlijke stoffen leidt tot risico's voor de omgeving. Er is daarom beleid opgesteld om te komen tot een afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving.
Buisleidingen
In het plangebied lopen risicovolle leidingen. Het betreft de volgende gastransportleidingen van de Gasunie:
Leidingcode | Diameter | Ontwerpdruk | 1% letaliteitsgrens | 100% letaliteitsgrens |
Z 530-01-KR-015 t/m 022 | 10 inch | 40 bar | 120 meter | 60 meter |
Z 500-02-KR-001 | 4 inch | 40 bar | 45 meter | 30 meter |
Z 501-01-KR-001 t/m 005 | 4 inch | 40 bar | 45 meter | 40 meter |
Z 501-03-KR-001 | 6 inch | 40 bar | 70 meter | 40 meter |
Z 500-01-KR-018 | 8 inch | 40 bar | 100 meter | 50 meter |
Afbeelding 4.13: transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen binnen de gemeente Meerssen (bron: Atlas van de leefomgeving)
Transport over de weg
De aanwezigheid van de A2 en de A79 en het transport van gevaarlijke stoffen dat daarover plaatsvindt, vormen een risico in het kader van de externe veiligheid. Bij de ontwikkeling van plannen rond deze rijkswegen moet met de aanwezigheid van externe veiligheidsrisico's rekening worden gehouden en dienen de vereiste afstanden tot kwetsbare bestemmingen te worden aangehouden.
Afbeelding 4.14: transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en vaarweg binnen de gemeente Meerssen (bron: Atlas van de leefomgeving)
Tevens zijn de contouren voor zowel het plaatsgebonden risico (PR) als het groepsrisico (GR) bepaald. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar die een persoon op een bepaalde plaats heeft om dodelijk getroffen te worden door enig ongeval ten gevolge van een bepaalde activiteit, indien de persoon zich continu maximaal blootstelt aan de schadelijke gevolgen van het ongeval.
Het PR is plaatsgebonden en geeft inzichten in de kansen op en de afstanden tot waarop zich dodelijke gevolgen bij een ongeval kunnen voordoen. In de normstelling voor het PR wordt onderscheid gemaakt in bestaande en nieuwe situaties. Bestaande en nieuwe situaties kunnen zowel betrekking hebben op de transportroute als op de omgeving van de route. Bij een PR van 10-6 is de kans dat een persoon op die afstand van het ongeval daad- werkelijk overlijdt nog redelijk groot. Wegens dit soort relatief grote overlijdenskansen mogen er binnen de contour van 10-6 in principe geen kwetsbare objecten staan.
Met het GR wordt een maat gegeven voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Het GR is dus (rekenkundig) afhankelijk van:
Deze grootheid is op zichzelf weer afhankelijk van:
Het aantal potentiële slachtoffers in de omgeving van de activiteit. Dit hangt af van:
De veiligheidszone PR 10-6 van de A2 en A79 bedraagt 0 meter. Er is dus geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour buiten de weg. Wel is het invloedsgebied GR van de rijkswegen over het plangebied gelegen. Voor een zone van 200 meter uit de weg geldt een volledige verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR) en dient bij nieuwe ontwikkelingen een berekening van het groepsrisico uitgevoerd te worden. Voor het gebied bui- ten de 200 meter is een berekening van het groepsrisico overbodig. De verantwoordingsplicht in deze situaties omvat uitsluitend de beschouwing en verantwoording van de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de mogelijkheden voor de rampbestrijding en de zelf- redzaamheid van de mensen in dit invloedsgebied.
De toename van het aantal transporten van gevaarlijke stoffen in de toekomstige vervoerssituatie ten opzichte van de huidige vervoerssituatie is zo marginaal dat het groepsrisico niet toeneemt. Er is geen overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Transport gevaarlijke stoffen spoor
De spoorlijn Maastricht - Sittard is een baanvak waarop transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De 10-6 contour (plaatsgebonden risico) heeft een risicoafstand van 10 meter, gemeten vanuit de as van het spoor. De 10-8 contour (groepsrisico) heeft een risicoafstand van 270 meter, gemeten vanuit de as van het spoor. Langs dit traject zijn gemiddeld 280 personen per hectare aanwezig. Dit aantal vormt een acceptabel risico.
Verder geldt ter weerszijden van de spoorweg een bebouwingsgrens, waarbinnen het oprichten van bebouwing niet of niet zonder meer toegestaan is. Langs de spoorlijn geldt een bebouwingsgrens van 8-20 meter, afhankelijk van de situatie (bijvoorbeeld langs een recht stuk of een bocht). Dit betekent dat er nog enige ruimte is voor nieuwe ontwikkelingen.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient wel middels een onderzoek te worden aangetoond dat er geen onacceptabel risico ontstaat. Voor bestaande bebouwing zijn er geen risicocontouren.
Transport gevaarlijke stoffen water
Het Julianakanaal maakt onderdeel uit van de hoofdvaarroute tussen de haven van Antwerpen en het Duitse Ruhrgebied. De intensiteit van het scheepsvrachtverkeer op het Julianakanaal en de Maas bedraagt naar schatting tussen de 25.000 en 50.000 passages per jaar.
Momenteel werken de Rijksoverheid, gemeenten, provincies en het bedrijfsleven samen aan een basisnet vervoer gevaarlijke stoffen voor de weg, het spoor en voor water. Zij ma- ken daarin afspraken over de routes waarover gevaarlijke stoffen vervoerd mogen worden. De Maas en het Julianakanaal maken onderdeel uit van het Basisnet Water. Beide vaar- wegen behoren tot de zogenaamde Maasroute, waarbij deze zijn gedefinieerd als hoofd- route. De route over de Maas en het Julianakanaal is in het Basisnet gedefinieerd als een zwarte route - 'binnenvaartverbinding chemische clusters en achterlandverbindingen met toetsafstand'.
Ten behoeve van het Basisnet Water is onderzoek uitgevoerd naar de externe risico's. Voor de binnenvaart is een aantal nieuwe berekeningen uitgevoerd met RBMII. Met deze berekeningen is aangetoond dat tot 2030 met alle denkbare ontwikkelingen geen plaats- gebonden risicocontour van 10-6-contour op de oever zal komen noch ergens een groeps- risico knelpunt ontstaat.
Bij zwarte vaarwegen is een verantwoording van het groepsrisico (GR) nodig. Bij een bevolkingsdichtheid beneden de 1.500 pers/ha dubbelzijdig en 2.250 pers/ha enkelzijdig is een berekening van het GR echter niet verplicht. Proefberekeningen hebben aangetoond dat in die gevallen het GR beneden 0,1 x de oriënterende waarde ligt. Het aantal personen per hectare is hier lager dan 1.500 personen/ha dubbelzijdig en 2.250 pers/ha enkelzijdig. Daarmee ligt het GR beneden 0,1 x de oriënterende waarde.
Met betrekking tot de Maas en het Julianakanaal is een plasbrandaandachtsgebied aan- gewezen. Als gemeenten willen bouwen binnen dit gebied (25 meter vanaf de waterlijn), moet er een zorgvuldige afweging plaatsvinden. Daarbij moet in ieder geval aandacht worden besteed aan de bestrijdbaarheid van een plasbrand (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot risico reducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw). Voor het plangebied betekent dit dus dat ten aanzien van de vaarwegen alleen rekening gehouden hoeft te worden met een plasbrandaandachtsgebied ter hoogte van het Julianakanaal.
Luchthaven
Het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht is geen aspect dat in het kader van externe veiligheid moet worden beschouwd. Wel kunnen op basis van vliegtuigbewegingen plaatsgebonden risicocontouren aanwezig zijn omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld groter is dan elders. Laagvliegroutes zijn bepaalde routes waar het is toegestaan om op geringe hoogte te vliegen. Op deze laagvliegroutes is de kans op luchtvaartongevallen groter dan bij het vliegen op grote hoogte. Het meest waarschijnlijk is dat dit gebeurt op of vlakbij een start- of landingsbaan, binnen een gebied van ongeveer 300 meter breed en een kilometer ervoor en erna.
Afbeelding 4.15: afbeelding van de begrenzing van het luchtvaartterrein Maastricht-Airport met landingsbaan (bron:
Rondom de luchthaven Maastricht Aachen Airport is een externe veiligheidscontour (10-6) gelegen. Deze is ook over het buitengebied van Meerssen gelegen. Binnen deze zone is nieuwe woningbouw niet mogelijk. Aanvaringen tussen luchtvaartuigen en vogels vormen een reëel gevaar voor de luchtvaart. Meer dan negentig procent van dergelijke aanvaringen vindt plaats op of in de directe nabijheid van luchthavens. Rond de luchthaven gelden derhalve beperkingen ten aanzien van vogel aantrekkende gebieden.
Alle communicatie-, navigatie- en surveillanceapparatuur maakt gebruik van radiogolven die uitgezonden en/of ontvangen worden door antennesystemen, zo ook op Maastricht Aachen Airport. Obstakels, zowel vast (gebouwen, windmolens, et cetera) als mobiel (bouwkranen, heistellingen, et cetera), vormen in potentie een bedreiging voor de goede werking van de apparatuur omdat ze de uitgezonden radiosignalen kunnen verstoren. De verstoring kan zich manifesteren in de vorm van reflectie, diffractie (buiging) of afscherming van het signaal. De mate van verstoring is sterk afhankelijk van het soort apparatuur en de hoogte, de vorm en de plaats van de eventuele obstakels. Verstoring van de apparatuur maakt de radiobakens minder betrouwbaar of zelfs geheel onbruikbaar waardoor direct de veiligheid van het luchtverkeer wordt beïnvloed. Het is daarom in het belang van de veiligheid van de luchtvaart alles in het werk te stellen om de diverse systemen tegen verstorende obstakels te beschermen. Door de International Civil Aviation Organisation (ICAO) is middels richtlijnen vastgelegd hoe de toetsingsvlakken eruit moeten zien om de kwaliteit van de signalen te garanderen. Bij Maastricht Aachen Airport zijn de hiervoor aangegeven toetsingsvlakken aanwezig. Binnen het plangebied wordt echter niet gebouwd tot de aangegeven maximale bouwhoogtes in de toetsingsvlakken. Derhalve hoeft er in de regels geen afzonderlijke bepaling hiervoor te worden opgenomen.
Gezien de aard van het plan (consoliderend bestemmingsplan) is er geen sprake van gevolgen voor het groepsrisico van enige relevante risicobron. In het plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een toename van betekenis van de aanwezige personendichtheid. Er is geen waarneembare invloed op de hoogte van het groepsrisico ter plaatse van de in of nabij het plangebied aanwezige risicobronnen. Indien middels een omgevingsvergunning of afwijkingsbevoegdheid medewerking wordt verleend aan voorgenomen functiewijzigingen zal aan de geldende voorwaarden op het gebied van de regelgeving met betrekking tot externe veiligheid moeten worden voldaan. Gezien het feit dat er met vaststelling van dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen van enige betekenis mogelijk worden gemaakt is nadere analyse van de mogelijkheden voor beheersing van de risico's en/of beperking van de gevolgen van een calamiteit vanuit de aanwezige risicobronnen niet aan de orde. Het groepsrisico wordt daarmee in voldoende mate verantwoord geacht.
Beoordeling
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Omdat geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegevoegd c.q. gerealiseerd in het plangebied vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
In het plangebied liggen een aantal relevante planologische kabels en leidingen waarmee rekening dient te worden gehouden. Het betreffen buisleidingen die gevaarlijke stoffen transporteren.
Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en het beperken van gevaar voor goederen en personen in de directe omgeving, is wettelijk bepaald dat het voldoende is om de belemmeringenstrook van de leidingen in dit bestemmingsplan te beperken tot een zone van 4 meter ter weerszijden van deze leidingen.
Binnen de belemmeringenstrook mag geen bebouwing worden opgericht. Deze afstand is als zodanig met een dubbelbestemming 'Leiding' opgenomen op de verbeelding en in de regels. Bebouwing is wel mogelijk na afwijking, waarbij vooraf door de leidingbeheerder toestemming moet zijn verleend.
Beoordeling
Het bestemmingsplan voorziet uitsluitend in het samenvoegen van alle vigerende bestemmingsplanen tot één consoliderend bestemmingsplan. Het plan voorziet derhalve niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het uitvoeren van nader onderzoek ten aanzien van de bescherming van leidingen is derhalve niet noodzakelijk.
Het beleid voor elektromagnetische velden is opgenomen in het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4), de Toekomstagenda Milieu en de beleidsnota Nuchter Omgaan met Risico's, beslissen met gevoel voor onzekerheden (2004). Het ministerie van Infrastructuur en milieu heeft het beleid voor bovengrondse hoogspanningslijnen uitgewerkt in een advies van oktober 2005. Dit advies is verder toegelicht in een brief van november 2008. Dit advies wordt als beleidsuitgangspunt gehanteerd. Dit houdt in dat er bij nieuwbouwplannen of het realiseren van nieuwe hoogspanningslijnen voorkomen dient te worden dat er gevoelige bestemmingen terecht komen in een zone waar het magnetische veld gemiddeld over een jaar hoger is dan de norm van 0,4 microtesla.
Afbeelding 4.16: bovengrondse hoogspanningsleidingen - 150Kv (bron: Atlas van de leefomgeving)
Beoordeling
In het plangebied van onderhavig bestemmingsplan zijn twee 150 kv-hoogspanningslijnen gesitueerd. Deze transportlijnen met de daarbij behorende beschermingszones zijn op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan vastgelegd 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.
In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe gevoelige functies mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van nader onderzoek naar straling is derhalve niet noodzakelijk.
Hoewel er voor het gebruik en de introductie van bestrijdingsmiddelen diverse wetten, besluiten en regels van toepassing zijn, zijn er geen wettelijke bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen/fruitteelt en andere gewassen in de open lucht wordt geteeld en nabijgelegen gevoelige functies, waaronder woningen, verblijfsrecreatie en/of (horeca)terrassen. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van fruitbomen wordt meestal een afstand van 50 meter aangehouden tussen een fruitboomgaard en een gevoelige bestemming (c.q. gevoelige objecten). Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel (op basis van constante jurisprudentie). Het is echter een indicatieve afstand. Dat wil zeggen, er kunnen omstandigheden aanwezig zijn op basis waarvan hiervan kan worden afgeweken. Voor het betrokken bestuursorgaan bestaat er een onderzoeksplicht of er sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van voornoemde afstand rechtvaardigen. De in acht te nemen afstand in verband met de verwaaiing van spuitvloeistof (drift) is onder meer afhankelijk van de toxiciteit (aard en omvang) van het gewasbeschermingsmiddel, de spuittechnieken die door de teler worden toegepast, de hoogte van de bomen/struiken, de feitelijke afstand van de bomen/struiken tot de gevoelige functie, de rijsnelheid bij machinale bespuiting, de windsnelheid en windrichting alsmede de aanwezigheid van een blad houdende beplanting ter afvang van door drift verplaatste stoffen.
Beoordeling
Het bestemmingsplan voorziet uitsluitend in het samenvoegen van alle vigerende bestemmingsplanen tot één consoliderend bestemmingsplan. Het plan voorziet derhalve niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het uitvoeren van nader onderzoek naar 'drift' is derhalve niet noodzakelijk.
Voor een gemeente is het van belang om rekening te houden met trillingsbronnen en de mogelijke overlast daarvan. Als er bij het vaststellen van een bestemmingsplan sprake is van een trillingsbron(nen), is het belangrijk om rekening te houden met de mogelijke overlast hiervan, dit in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Beoordeling
In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe gevoelige functies mogelijk gemaakt. en nieuwe trillingsbronnen toegestaan. Het uitvoeren van nader onderzoek naar trilling is derhalve niet noodzakelijk.
In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe gevoelige functies mogelijk gemaakt. het uitvoeren van nader onderzoek naar trilling is niet noodzakelijk.
Mens en dier kunnen last hebben van licht (kunstmatige verlichting), zoals dit voorkomt bij (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven en sportterreinen. De effecten van kunstmatige verlichting zijn te onderscheiden in 3 soorten, te weten: hinder voor de mens, hinder/verstoring voor de natuur en horizonvervuiling.
De mate van hinder hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Dit is afhankelijk van de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier.
Het Activiteitenbesluit regelt lichthinder en de bescherming van het donkere landschap grotendeels met de zorgplicht. Voor assimilatiebelichting bij glastuinbouw en voor verlichting van sportterreinen gelden wel voorschriften.
Daarnaast beschermt de Wet milieubeheer de duisternis en het donkere landschap. Het beschermen van de duisternis en het donkere landschap valt daarmee ook onder de zorgplicht. Het bevoegd gezag kan met de zorgplicht maatregelen of voorzieningen voorschrijven. Dat kan alleen, als de inrichting in een aangewezen gebied ligt. Dat wil zeggen: een gebied waarvoor het bevoegd gezag eisen heeft opgesteld om de duisternis of het donkere landschap te beschermen
Beoordeling
Het buitengebied van Meerssen is relatief donker. Het lichtklimaat wordt voornamelijk bepaald door de (snel)wegen. Significante lichtproductie in de gemeente Meerssen is afkomstig van de A2/A79 (hoewel tegenwoordig het licht op de snelweg ’s-nachts gedimd wordt), de kernen en de bedrijventerreinen. Lokaal is sprake van licht afkomstig van lokaalverkeer, lokale agrarische en andere bedrijven en/of instellingen en sportcomplexen.
Beoordeling
In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe gevoelige functies mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van nader onderzoek naar lichthinder is derhalve niet noodzakelijk.
De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. Sinds september 2006 kent de Nederlandse m.e.r.-regelgeving de verplichting om bij een aantal ruimtelijke plannen en besluiten een m.e.r.- procedure te volgen. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld. Het doel van de m.e.r. is dat bij de besluitvorming het milieu een volwaardige plaats krijgt op basis van goede informatie.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
(vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht
Indien de activiteit zich qua omvang onder de drempelwaarde bevindt is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. De achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r. nodig is.
Stedelijk ontwikkelingsproject
In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2)
Het begrip stedelijk ontwikkelingsproject is nergens gedefinieerd. Uit de toelichting op het Besluit m.e.r. en jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r. afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang, locatie en de milieugevolgen van de voorziene ontwikkeling een rol spelen.
Beoordeling
Dit bestemmingsplan richt zich op het vastleggen van de bestaande situatie en van de functionele en ruimtelijke structuur (consoliderend bestemmingsplan). Er worden met onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe (grote) ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Gelet op het bovenstaande zijn de ontwikkelingen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt (bestaande afwijkingsbevoegdheden) niet te beschouwen als een activiteit als bedoeld in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er is om die reden geen sprake van een noodzakelijke MER of m.e.r.-beoordelingsplicht.
In de voorafgaande hoofdstukken zijn de aan dit bestemmingsplan ten grondslag liggende beleidsuitgangspunten en de verschillende omgevings- en milieuaspecten weergegeven. Een en ander is vertaald in de regels van dit plan. Deze regels voldoen aan de eisen volgend uit de Wro en Wabo. Dit hoofdstuk bevat een korte toelichting op deze regels.
Het bestemmingsplan 'Meerssen' betreft een zogenaamd consoliderend plan. De regels uit alle vigerende ruimtelijke plannen en planologische omgevingsvergunningen van toepassing op het grondgebied van de gemeente Meerssen zijn in dit bestemmingsplan samengevoegd tot één bestemmingsplan.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de wet ruimtelijke ordening (Wro worden door middel van de op de verbeelding opgenomen bestemmingen en daarop betrekking hebbende regels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen, daarbij worden regels geven voor het bouwen van bouwwerken alsmede regels voor het gebruik van de bouwwerken en de onbebouwde gronden.
De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven/opgebouwd, wordt door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden. Daarnaast wordt, aanvullend op de landelijke standaarden, gebruik gemaakt van de bestemmingsplansystematiek binnen de gemeente.
De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening).
Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:
De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De digitale verbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante bestemmingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting.
De verbeelding van het bestemming beslaat het gehele grondgebied van de gemeente Meerssen en is getekend op een BGT-ondergrond. Op de verbeelding zijn, met bijbehorende verklaringen, de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. De verklaringen leggen een verbinding tussen de op de verbeelding aangegeven bestemming(en) en de regels.
Voor de opbouw van de verbeelding met benaming, kleur en vorm van de bestemmingen en aanduidingen zijn de richtlijnen voor digitalisering en standaardisering van bestemmingsplanen (SVBP2012) aangehouden. De verbeelding is getekend op schaal.
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.
De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. De groepering van de planregels, de naamgeving van een aantal planregels en zelf de inrichting van bestemmingen is deels bepaald door de ministeriële regeling. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven: het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel.
Systematiek van de planregels
Het gemeentebestuur staat een flexibele bestemmingsregeling voor, waardoor snel en doelmatig op eventuele initiatieven van derden kan worden ingespeeld. Naargelang het meer of minder ingrijpend karakter is gekozen voor:
Indeling van de planregels
De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1- Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen die van toepassing zijn op het plan. In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, maten, inhoud en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten (artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In beide artikelen is, conform de SVBP 2012, een aantal standaardbegrippen en een aantal standaard meetwijzen opgenomen.
Hoofstuk 2 - Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden c.q. gebruiksvormen op de gronden en bouwwerken toelaatbaar zijn en wat er mag worden gebouwd. In beginsel is iedere vorm van bebouwing die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande afwijking of wijziging) toegestaan. Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, goothoogte, bouwhoogte, oppervlak en afstanden etc.) kan hiervoor vanuit planologisch oogpunt een omgevingsvergunning voor worden verleend.
Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling, de algemene afwijkingsregels, aanduidingsregels en gebruiksregels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
Antidubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen, dat wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Algemene gebruiksregels
Het betreft een algemeen verbod om gronden en bouwwerken in het plan te gebruiken en/of te doen en/of het laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en). Daaronder wordt in ieder geval verstaan het gebruik van opstallen voor het beroepsmatig verlenen van diensten op het gebied van prostitutie en/of een seksinrichting en/of escortbedrijf.
Algemene aanduidingsregels
In het plangebied zijn een groot aantal specifieke aangeduide locaties aanwezig, waar specifieke bepalingen op van toepassing zijn. Het betreft onder meer:
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om een afwijking toe te staan ten behoeve van niet-ingrijpende activiteiten. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven
Overige regels
Hoofdstuk 4 - Overgangsrecht en slotregel
Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.
Overgangsrecht
Hett overgangsrecht komt voort uit artikel 3.2.1 van het Bro en is een verplicht onderdeel van de regels. Peildatum voor het overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken en gebruik betreft het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Bouwwerken: het bevat regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn (nog kunnen worden gebouwd – omgevingsvergunning verleend of nog te verlenen) en die afwijken van de regels in dit bestemmingsplan. Deze bouwwerken blijven gehandhaafd.
Gebruik: het gebruik van de onbebouwde gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan afwijkt van dat plan mag worden voortgezet. Dit gebruik mag niet worden veranderd in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Tevens is er een persoonsgebonden overgangsbepaling (hardheidsclausule opgenomen). Dit betekent dat burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen voor zover toepassing van het overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen.
Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven onder welke naam de planregels van het plan kunnen worden aangehaald.
Lijst van bedrijfsactiviteiten
Bij de regels zijn bijlage lijsten gevoegd met bedrijfsactiviteiten. Het betreft meerdere verschillende lijsten, met geselecteerde bedrijven/inrichtingen die toelaatbaar worden geacht binnen bepaalde bestemmingen. In de lijst van bedrijfsactiviteiten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste afstand van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. De lijst met bedrijfsactiviteiten heeft echter de navolgende nadelen:
Deze nadelen worden in het onderhavige plan ondervangen door:
Bestemmingsregels
De gronden binnen het hele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent, dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning bouwen hebben verleend. Een vergunning wordt verleend indien voldaan wordt aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
Opbouw van bestemmingen
De opbouw van de bestemmingen kennen alle een zelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden
Hieronder volgt per regel een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies. Duidelijk mag zijn, dat een bestemmingsplan- beschrijving per bestemming kan verschillen.
De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfuncties ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt weergegeven door de zinsnede ‘met daaraan ondergeschikt’. Tevens wordt aangegeven welke functies bij de bestemming behoren door middel van de zinsnede ‘met daarbij bijbehorende’. Het betreft hier meestal functies als paden, groen, erven, etc. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel, maar bevat ook inrichtingsaspecten.
Dubbelbestemming
In deze bepaling van de regels wordt verwezen naar de van toepassing zijn dubbelbestemmingen op de hoofdbestemming.
Bouwregels
In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Afwijking van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan de afwijking wordt verleend, de maximale afwijking en eventueel de situaties of voorwaarden waaronder afwijking wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben zijn ze opgenomen in de algemene bepalingen. In het bestemmingsplan is ervoor gekozen zo min mogelijk gebruik te maken van het opnemen van afwijkingsmogelijkheden. Dit betekent dat wanneer gebruik gemaakt kan worden van een opgenomen afwijkingsmogelijkheid er nadrukkelijk een belangenafweging dient plaats te vinden alvorens gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid.
Gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Hierin worden niet alle mogelijke strijdig gebruiksvormen genoemd, maar alleen die waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijking van de gebruiksregels
Een afwijking van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen, dat wel een afwijking kan worden verleend ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via afwijking kunnen geen ‘nieuwe‘ functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen, dienen soms aan een vergunning gebonden te worden. Het gaat daarbij om gevallen waarbij er geen noodzaak bestaat om werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten, maar waarbij de toelaatbaarheid afhangt van de omstandigheden in een concreet geval. Een dergelijk vergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke bestemming of waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, of de groen en/of waterstructuur.
Basis bestemmingen
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit de volgende opgesomde basisbestemmingen:
- artikel 3: 'Agrarisch';
- artikel 4: 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
- artikel 5: 'Agrarisch met waarden';
- artikel 6: 'Bedrijf';
- artikel 7: 'Bedrijf - gasontvangststation'
- artikel 8: 'Bedrijf - Hovenier'
- artikel 9: 'Bedrijf - Nutsvoorziening'
- artikel 10: 'Bedrijventerrein';
- artikel 11: Bedrijventerrein - Luchtvaartterrein';
- artikel 12: 'Centrum';
- artikel 13: 'Gemengd';
- artikel 14: 'Gemengd - Natuur na ontgronding';
- artikel 15: 'Groen';
- artikel 16: 'Horeca';
- Artikel 17: 'Kantoor';
- artikel 18: 'Maatschappelijk';
- artikel 19: 'Maatschappelijk - Begraafplaats';
- artikel 20: 'Maatschappelijk - Militair terrein'
- artikel 21: 'Natuur';
- artikel 22: 'Recreatie';
- artikel 23: 'Recreatie - Dagrecreatie';
- artikel 24: 'Recreatie - Verblijfsrecreatie';
- artikel 25: 'Recreatie - Volkstuin';
- artikel 26: 'Sport';
- artikel 27: 'Sport - Golfbaan';
- artikel 28: 'Sport - Manege';
- artikel 29: 'Verkeer';
- artikel 30: 'Verkeer - Railverkeer';
- artikel 31: 'Water';
- artikel 32: 'Wonen';
- artikel 33: 'Wonen - Garage';
- artikel 34: 'Wonen - Landgoed';
- artikel 35: 'Wonen - Woonwagenstandplaats'.
Daarnaast zijn op het bestemmingsplan de volgende dubbelbestemmingen van toepassing:
- artikel 36: 'Leiding';
- artikel 37: 'Leiding - Hoogspanningsverbinding';
- artikel 38: 'Waarde - Archeologie';
- artikel 39: 'Waarde - Beekdal';
- artikel 40: 'Waarde - Cultuurhistorie';
- artikel 41: 'Waarde - Ecologie';
- artikel 42: 'Waarde - Landschapselementen';
- artikel 43: 'Waterstaat - Erosie';
- artikel 44: 'Waterstaat - Inundatiegebied';
- artikel 45: 'Waterstaat - Meanderzone';
- artikel 46: 'Waterstaat - Stroomvoerend bed';
- artikel 47: 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed';
- artikel 48: 'Waterstaat - Waterkering';
- artikel 49: 'Waterstaat - Waterlopen'.
Sytematiek van de planregels
Het gemeentebestuur staat een flexibele bestemmingsregeling voor, waardoor snel en doelmatig op eventuele initiatieven van derden kan worden ingespeeld. Naargelang het meer of minder ingrijpend karakter is gekozen voor:
Handhaving is erop gericht dat de geldende planregels worden nageleefd. De gemeente wil door middel van een helder en duidelijk geformuleerd beleid handhaven. In de nota 'Integraal handhavingsbeleid gemeente Meerssen' zijn meerdere uitgangspunten, randvoorwaarden en intenties geformuleerd, conform welke het handhavingsbeleid in de gemeente uitvoering heeft.
Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit het oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.
Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorgdragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt conform de gemeentelijke handhavingsstrategie, die opgenomen is in het gemeentelijk handhavingsbeleid.
Daarnaast vallen overtredingen van het bestemmingsplan onder de Wet op de economische delicten. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden genoemd onder gebruiksverbod en bouwverbod. Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen, zoals het afbreken van monumentale panden, te voorkomen.
Als een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld en op termijn een ander ruimtelijk rechtsregiem gaat gelden, dient de gemeente op een bepaald ijkmoment inzicht te hebben, wat er feitelijk aan bouwwerken in een gebied aanwezig is, hoe deze en de onbebouwde omgeving worden gebruikt. Dit wordt bij het opstellen van het bestemmingsplan geïnventariseerd.
Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Om een goed handhavingsbeleid mogelijk te maken moeten doelstellingen duidelijk aangegeven worden. Op basis van een risicoanalyse en aandachtspunten worden prioriteiten gesteld en wordt de handhavingsorganisatie zodanig ingericht dat gestelde doelen bereikt kunnen worden.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, etc.
Handhaving van gebruiks- en aanlegregels wordt algemeen als knelpunt ervaren. Om de handhaafbaarheid te bevorderen worden de aanwezige kwaliteiten zo specifiek mogelijk op de verbeelding weergegeven.
In het Bro is in artikel 6.21. een opsomming opgenomen van de plannen die worden beschouwd als bouwplan in de zijn van artikel 6.12 Wro, waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een (anterieure) overeenkomst. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
Voorliggend bestemmingsplan bevat geen ruimtelijke ontwikkelingen welke op basis van artikel 6.2.1 Bro vergezeld dient te gaan van een exploitatieplan dan wel waarvan het kostenverhaal anderszins dient te worden geregeld. Onderhavig plan betreft een consoliderend bestemmingsplan waarbij alle ruimtelijk planologische plannen en omgevingsvergunning geïntegreerd zijn in één grondgebied dekkend bestemmingsplan.
Ingevolge de gemeentelijke inspraakverordening is het voorontwerpbestemmingsplan, gedurende een periode van 4 weken vanaf 29 september, digitaal ter inzage gelegd in het kader van inspraak via de gemeentelijke website www.meerssen.nl/ruimtelijkeplannen en via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Gedurende de inspraakperiode is het voor iedereen mogelijk gemaakt om schriftelijk een inspraakreactie naar voren te brengen. Binnen deze inspraakperiode zijn er X schriftelijke inspraakreacties op het plan ingediend.
PM
De procedures tot en met de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wet geregeld
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Dit vooroverleg is ook in het kader van onderhavig bestemmingsplan gevoerd.
PM
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van X 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen tot en met x 202. Het plan was digitaal te raadplegen op de websites www.meerssen.nl en www.ruimtelijkeplannen.nl.
Tijdens deze genoemde periode zijn X (schriftelijk dan wel mondeling) zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend.
Het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Meerssen op X (zie bijlage X bij de toelichting). Het plan is met ambtshalve wijzigingen vastgesteld. Zie hiervoor bijlage X bij de toelichting, waar de 'Nota ambtshalve wijzigingen' integraal is opgenomen.