Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: 'Waterval 14'
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0938.BP05003-VG01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 
In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Waterval 14' met identificatienummer NL.IMRO.0938.BP05003-VG01 van de gemeente Meerssen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis verbonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar functie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die passend is bij de woonfunctie. Hieronder dienen niet te worden begrepen detailhandel, escortbedrijven of seksinrichtingen.

1.4 aan huis verbonden bedrijf:

het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit ter plaatse, in een gedeelte van de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar functie behoudt en de desbetreffende bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die passend is bij de woonfunctie. Het gaat enkel om bedrijven die niet vergunning- of meldingplichtig zijn in het kader van milieuwetgeving.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 ambacht(elijke):

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen waarbij het accent niet ligt op massavervaardiging, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.

1.8 ander bouwwerk:

bouwwerken, geen gebouw zijnde.

1.9 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage:

een in de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat het deel van het bestemmingsplan dan wel van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.12 bestaand:

  1. bij bouwwerken: bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  2. bij gebruik: bestaand op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan of het betreffende planonderdeel.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw (aangebouwd en vrijstaand):

Een gebouw dat in stedenbouwkundig en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat het functionele gebruik van het gebouw in relatie tot het hoofdgebouw niet relevant is, maar wel ten dienste staat van het hoofdgebouw.

1.16 bijgebouwgrens:

de grens van de (bouw)aanduiding 'bijgebouwen'.

1.17 borstwering:

Het bovenste deel van de gevel dat boven de zoldervloer uitsteekt, waarop de muurplaat rust.

1.18 (bouw)aanduiding 'bijgebouwen':

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag (voor woningen):

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grondlaag en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder.
 
ter verduidelijking:
bij bepaling van één bouwlaag gelden de bepalingen zoals die zijn opgenomen in het Bouwbesluit en de bouwverordening  en overige zich onder de kap bevindende ruimten met een maximale hoogte van 3.20 meter voor woningen en 4.50 meter voor andere gebouwen.
 

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 carport/overkapping:

een bouwwerk met tenminste een dak en niet of aan maximaal twee zijden van wanden voorzien, inclusief bestaande wanden.

1.27 cultuurhistorische waarde:

de aan het bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.
 
ter verduidelijking:
daarbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals die tot uitdrukking kunnen komen in archeologische elementen, bodemprofiel en reliëf (met name oude akkers), beplanting, verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop of te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop of verhuur of leasing, alsmede het verkopen en/of leveren en/of bewaren van goederen aan personen die, die goederen kopen respectievelijk huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
ter verduidelijking:
dienstverlening door een horecabedrijf, een coffeeshop en een sekswinkel worden hieronder niet begrepen.

1.29 dienstverlening:

bedrijf of instelling voor het bedrijfsmatig verrichten van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen een kapperszaak, schoonheidsinstituut, fotostudio, uitzendbureau, bank, stomerij, wasserette, apotheek, reisbureau en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf, een horecabedrijf, een centrum voor fysiotherapie, een fitnesscentrum, een seksinrichting en een coffeeshop;
 
bij de toetsing van deze regels wordt als volgt geoordeeld:
een dienstverlenend bedrijf dient te passen in een woonwijk (geen baliefunctie) en aan de woonfunctie ondergeschikt te zijn.

1.30 doeleinden van openbaar nut:

kleinschalige nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, kabels en leidingen, straatvoorzieningen, telefooncellen e.d.

1.31 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van het gebouw;
 
ter verduidelijking:
- de zorgvuldigheid gebiedt na te gaan of bepaald gebruik niet is uitgesloten;
- achtererf is het gedeelte dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;
- zijerf is het gedeelte dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen;
- voorerf is het gedeelte dat voor de voorgevelrooilijn is gelegen, zijnde gelegen voor het bouwvlak en de - 
  aanduiding 'bijgebouwen'.

1.32 escortbedrijf:

bedrijf gevoerd door een natuurlijk persoon, groep van personen, en/of rechtspersoon die prostitutie aanbiedt, die uitgeoefend wordt op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte of woning.

1.33 extensief recreatief medegebruik:

vormen van recreatief medegebruik gericht op natuur- en landschapsbeleving, die plaatsvinden in gebieden met weinig of geen recreatieve voorzieningen en waarbij per oppervlakte- eenheid weinig mensen aanwezig zijn.

1.34 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.36 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, situering, afmetingen of bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.37 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd. Onder exploitatie van zaalaccommodatie wordt verstaan: het bieden van ruimte en voorzieningen voor congressen, feesten en dergelijke, zulks met uitsluiting van discotheek, seksinrichting, detailhandel en/of van 'vliegende' winkels, ingericht voor tijdelijke verkoop.

1.38 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meerdere personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.
 

1.39 kantoor:

een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bedoeld zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden.
 
ter verduidelijking:
kantoren kunnen worden onderscheiden in kantoren met en zonder een baliefunctie.

1.40 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, met uitzondering van een bijzettentje voor bijvoorbeeld de kinderen. Eén en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.41 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.42 ondergeschikte functie:

een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie, maar indien dat in de bestemmingsomschrijving niet expliciet is aangegeven aan die functie niet ten dienste hoeft te staan c.q. daar functioneel mee verbonden hoeft te zijn.

1.43 natuurwetenschappelijke/natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.44 onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 meter boven peil is gelegen.
 

1.45 ondergronds bouwen:

het bouwen en in gebruik nemen van de ruimte onder het peil.

1.46 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, tenten, schuiltenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.47 peil:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdingang niet direct aan de weg grenst 89.00 m + NAP;
  3. voor bijgewouwen 85,00 m + NAP.

1.48 perceel:

een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en openbare register, de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt.

1.49 regels van stedenbouwkundige aard:

regels met betrekking tot:
  1. de wegen waaraan gebouwd mag worden;
  2. de hoogte;
  3. de massa;
  4. de rooilijnen, en
  5. de plaatsing van bouwwerken ten opzichte van elkaar.

1.50 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;
onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een (raam-)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.51 serre:

een voornamelijk uit glas bestaande uitbouw/constructie aan een woonhuis, welke meestal een geheel vormt met het huis en die via deuren in directe verbinding met de tuin staat en waarbij het glas is gevat in ijzer, hout, aluminium of kunststof.
 

1.52 standplaats:

een kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van de gemeente kunnen worden aangesloten.

1.53 stedenbouwkundig beeld:

ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de aansluitende terreinen, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen.

1.54 Structuurvisie Buitengebied

de Structuurvisie Buitengebied gemeente Meerssen zoals vastgesteld op 31 mei 2012.

1.55 verblijfsgebied:

gedeelte van één of meer bouwwerken op een perceel met dezelfde bestemming, met ten minste één verblijfsruimte bestaande uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen aan elkaar grenzende ruimten anders dan een toilet-, bad-, technische of verkeersruimte.

1.56 verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf zoals recreatiewoningen, Bed en Breakfast, logeergebouw, door personen die elders een woon of verblijfplaats hebben.

1.57 verblijfsruimte:

ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte, van één of meer bouwwerken op een perceel met dezelfde bestemming, waarin dezelfde kenmerkende activiteiten plaatsvinden.

1.58 voorgevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de openbare weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.

1.59 voorgevelrooilijn:

de bouwgrens/lijn die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens, die behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;
 
ter verduidelijking:
onder bouwgrens valt zowel de grens van een bouwvlak als de grens van de aanduiding 'bijgebouwen'.

1.60 waterhuishoudkundige voorziening:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc.

1.61 weg:

een voor het rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeergelegenheden.

1.62 woning/wooneenheid:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden; hiervan is ook sprake bij een kamerverhuurbedrijf, waarbij de kamers afzonderlijke wooneenheden vormen, indien daarbij centrale voorzieningen aanwezig zijn, zoals een keuken, een douche en andere centrale voorzieningen.

1.63 zolder:

ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken, met een borstwering van maximaal 1.00 meter hoog, en die in functioneel opzicht deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 Meetregels

 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
   
2.1.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enige punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.1.2 het bebouwingspercentage
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover in de verbeelding van het plan bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
2.1.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals, schoorstenen, antennes, windturbines en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.1.4 het bruto vloeroppervlakte van een gebouw
op de vloer van de bouwlaag, tussen de binnenzijde van de gevelmuren (en/of gemeenschappelijke scheidingsmuren).
2.1.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.1.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van een goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.1.7 de hoogte van een bouwlaag
de afstand tussen de scheidende vloerdelen gemeten van bovenkant afgewerkte vloer tot bovenkant afgewerkte vloer.
2.1.8 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.1.9 de lengte, breedte, diepte van een bouwwerk
de buitenwerks (tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren) gemeten afstand.
2.1.10 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.1.11 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

  
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken of ter plaatse van de aanduiding bijgebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten, en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 0.50 meter wordt overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouw- en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1.00 meter wordt overschreden.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Algemeen
 
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. duurzaam agrarisch gebruik;
  2. kleinschalig agrarisch gebruik ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik in de vorm van bijvoorbeeld schapen- en paardenweiden, siertuinen met inheemse beplanting, moestuinen en kruidentuinen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig gebruik';
  3. oppervlaktewaterbeheersing en erosiebestrijding;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  6. bescherming van aangrenzend natuurgebied, de zogenaamde buffering;
  7. de landschappelijke inpassing in de vorm van gebiedseigen groenvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - inpassingsplan' (sg-ip) een en ander overeenkomstig het landschapsplan zoals weergegeven in bijlage 2 van de regels; 
met daaraan ondergeschikt:
  1. extensief recreatief medegebruik.
3.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
 
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 16 lid 5.

3.2 Bouwregels

  
3.2.1 Algemeen
 
Op de voor Agrarisch met waarden aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen met een maximale bouwhoogte van 1.50 m, welke noodzakelijk zijn voor het agrarisch gebruik.

3.3 Nadere eisen

 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 16 lid 4 .

3.4 Specifieke gebruiksregels

  
3.4.1 Gebruik van de grond
 
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor en/of als:
  1. staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
  2. sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanege of lig- en speelweide, anders dan ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;
  3. het beproeven van voertuigen, de beoefening van motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
  4. het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
  5. staanplaats voor (motor)voertuigen en (aanhang)wagens, al dan niet geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  6. het opslaan van (mest)stoffen, uitgezonderd in mestzakken, als daarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  7. het oprichten van boogkassen, hagelnetten en teeltondersteunende voorzieningen;
  8. opslagdoeleinden, zoals onder andere het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen alsmede tuinafval, anders dan het inherent aan het toegelaten gebruik;
  9. terrein voor het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, uitgezonderd het bepaalde in artikel 7 van de Grondwet;
  10. de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf;
  11. het oprichten van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van verlichting, zoals lantaarnpalen, lichtmasten en verlichtingspalen;
  12. militaire oefeningen, met uitzondering van marsoefeningen, mits de waarden genoemd in artikel artikel 3 lid 1.1 geen onevenredige schade ondervinden;
  13. het winnen van bosstrooisel, mos of mergel;
 
3.4.2 Gebruik van opstallen
 
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van bouwwerken voor en/of als: 
  1. bewoning;
  2. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  3. detailhandel en groothandel;
  4. transport- en/of garagedoeleinden;
  5. horeca;
  6. opslagdoeleinden, uitgezonderd opslagdoeleinden die verband houden met argarische bedrijfsvoering;
  7. stalling van (motor)voertuigen.
3.4.3 Landschappelijke inpassing
 
Het gebruiken en/of laten gebruiken van de voor Agrarisch met waarden aangewezen gronden conform de bestemming Agrarisch met waarden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - inpassingsplan' is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals bedoeld in artikel 3 lid 1.1 sub g conform het landschapsplan zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels, binnen 2 jaar na afgifte van de omgevingsvergunning en/of de planologische maatregel is uitgevoerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.
 

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  
3.5.1 Vergunningsplicht
  
Het is verboden op of in de voor Agrarisch met waarden aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: 
  1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, het ophogen, egaliseren van de bodem, uitgezonder de aanleg van drinkpoelen en uitgezonderd werkzaamheden in verband met het herstel van ecologische waarden;
  3. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport,- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. het aanleggen en geheel of gedeeltelijk verwijderen van groenstroken, waaronder begrepen lijnvormige elementen en grasbanen, graften, bosstroken en grasbanen, anders dan ter bestrijding van erosie en voorkoming van wateroverlast;
  5. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting anders dan ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur;
  6. het bebossen van gronden;
  7. het scheuren van grasland in erosiebeperkingsgebied, beekdalontwikkelingszone en kwel- en bronzones, overeenkomstig bijlage 3 van deze regels; 
  8. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, het draineren en het graven en/of verleggen van waterlopen voor zover betrekking hebbend op de natuurontwikkelingszone I en II, beekdalontwikkelingszone en kwel- en bronzones, overeenkomstig bijlage 3 van deze regels.
 
3.5.2 Uitzonderingen
 
Het in artikel 3 lid 5.1 vervatte verbod geldt niet voor werkzaamheden: 
  1. die normaal beheer of onderhoud betreffen;
  2. van ondergeschikte betekenis;
  3. binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik, waaronder wordt verstaan het scheuren van grasland met herinzaai;
  4. welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  5. het periodiek kappen van hakhout, voor zover betreffende normale uitoefening van het op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande bodemgebruik;
  6. zoals bedoeld in artikel 3 lid 4.1 sub g, indien een waterhuishoudkundige toetsing met positieve uitslag reeds heeft plaatsgevonden in het kader van een vergunning krachtens de Keur van het Waterschap. 
3.5.3 Toelaatbaarheid
 
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3 lid 5.1 zijn slechts toelaartbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de artikel 3 lid 1.1 genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

 
4.1.1 Algemeen
 
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden,
  2. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. de landschappelijke inpassing in de vorm van gebiedseigen groenvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - inpassingsplan' (sg-ip) en een en ander overeenkomstig het landschapsplan zoals weergegeven in bijlage 2 van de regels;
met daaraan ondergeschikt:
  1. extensief recreatief medegebruik;
4.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
 
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 16 lid 5 .

4.2 Bouwregels

 
Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden:
  1. mag niet worden gebouwd;
  2. is het verlenen van een omgevingsvergunning voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan uitgesloten.

4.3 Nadere eisen

 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in  artikel 16 lid 4 .

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het oprichten van bouwwerken noodzakelijk met het oog op natuurbeheer
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van bouwwerken noodzakelijk met het oog op natuurbeheer, zoals een wildhut of observatiepost, en andere bouwwerken ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik, mits de te beschermen natuurlijke waarden en belangen niet onevenredig nadelig worden geschaad, met dien verstande, dat:
  1. de bouwhoogte ten hoogste 3.00 meter mag bedragen;
  2. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 13 lid 2.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.5.1 Gebruik van de grond
 
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik en/of het laten gebruiken van de grond:
  1. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
  2. als sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanege of lig- en speelweide;
  3. ten behoeve van agrarische doeleinden;
  4. voor het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
  5. voor het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
  6. staanplaats voor (motor)voertuigen en (aanhang)wagens, al dan niet geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel; voor het opslaan van mest(stoffen) behoudens in mestzakken, als daarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  7. voor het oprichten van boogkassen, hagelnetten en teeltondersteunende voorzieningen;
  8. voor opslagdoeleinden, zoals onder andere het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen alsmede tuinafval, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  9. als terrein voor het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, behoudens het bepaalde in artikel 7 van de Grondwet;
  10. voor terras, tennisbaan, zwembad en manegebak;
  11. voor het winnen van bosstrooisel en mos;
  12. voor het scheuren van grasland.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.6.1 Verbodsbepaling
 
Het is verboden op of in de voor 'Natuur' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, het ophogen , egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  3. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;
  5. het verrichten van exploratie- en exploratieboringen ten behoeve van de delfstoffenwinning
  6. het geheel of gedeeltelijk aanleggen van oeverbeschoeiingen en het graven, aanleggen en/of dempen van waterlopen;
  7. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van graften, bosstroken en/of grasbanen;
  8. het scheuren van grasland in erosiebeperkingsgebied, beekdalontwikkelingszone en kwel- of bronzones, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage 3 van deze regels ;
  9. het vellen of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  10. het gebruiken van bestrijdingsmiddelen.
4.6.2 Normaal onderhoud en gebruik
 
Het bepaalde in artikel 4 lid 6.1 is niet van toepassing voor:
  1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  3. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  4. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  5. werken of werkzaamheden waarvoor een vergunning is verleend vanuit de Natuurbeschermingswet;
  6. werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van een Beheerplan Natura 2000.
4.6.3 Toelaatbaarheid
 
De werken of werkzaamheden als bedoeld onder artikel 4 lid 6.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

 
5.1.1 Algemeen
 
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterhuishoudkundige doeleinden: het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water, eventueel gecombineerd met infiltratie van water in de bodem;
  2. een brug, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug' (br);
met daaraan ondergeschikt:
  1. de instandhouding en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden.
Toegelaten zijn:
  1. watergangen;
  2. waterberging;
  3. waterpartijen;
  4. bijbehorende taluds en bermen;
  5. de daarbij behorende bouwwerken.
5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
 
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 16 lid 5.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Algemeen
 
Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van het beheer en de daarbij behorende voorzieningen, zoals steigers, kademuren en oeverbeschoeiingen;
  2. bouwwerken geen gebouwen zijnde in de vorm van bruggen en dergelijke.
5.2.2 Overige regels met betrekking tot bebouwing
 
De bouwhoogte van andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen mag niet meer bedragen dan 3,50 meter.
5.2.3 Gebruik van opstallen
 
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van bouwwerken voor en/of als: 
  1. bewoning;
  2. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  3. detailhandel en groothandel;
  4. transport- en/of garagedoeleinden;
  5. horeca;
  6. opslagdoeleinden, uitgezonderd opslagdoeleinden die verband houden met het gebruik die verband houden met kleinschalig agrarisch gebruik;
  7. stalling van (motor)voertuigen.

5.3 Nadere eisen

 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in  artikel 16 lid 4 .

5.4 Specifieke gebruiksregels

 
Op de gronden met de bestemming 'Water' zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

 
6.1.1 Algemeen
 
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
  2. bijgebouwen, carports en overkappingen;
  3. een bed & breakfast bij de woning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast (bb)';
  4. de landschappelijke inpassing in de vorm van gebiedseigen groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals hagen, bomen en opgaande/afschermende beplanting, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen (sg-ip)', een en ander overeenkomstig het landschapsplan zoals weergegeven in bijlage 2 van de regels;

    met de daarbij behorende:
  5. tuinen, erven en verharding;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. parkeervoorzieningen uitsluitend voor het toegestane gebruik en met inachtname van het parkeerbeleid uit artikel 16 lid 3.2  en artikel 16 lid 3.3;
  8. bouwwerken, niet zijnde overkappingen;
  9. doeleinden van openbaar nut.
6.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
 
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 16 lid 5.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Algemeen
 
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. één vrijstaande woning;  
  2. bijgebouwen;
en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.
6.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak
 
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:
  1. het hoofdgebouw dient in het bouwvlak te worden gebouwd en bijgebouwen mogen in het bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. in het bouwvlak mogen niet meer woningen worden opgericht dan blijkens de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangeduid;  
  4. in het bouwvlak mag in ten hoogste in 2 bouwlagen worden gebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' een afwijkende goot - en bouwhoogte is toegestaan;
  5. de hoogte van een bouwlaag mag niet meer bedragen dan 3.50 meter;
  6. de voorgevelbreedte van de woning dient ten minste 5.50 meter te bedragen;
  7. gebouwen dienen plat of met een kap van ten minste 30° en ten hoogste 60° te worden afgedekt. Overkappingen en serres mogen worden afgedekt met een kap van ten hoogste 30°;
  8. nieuwe vrijstaande woningen dienen aan beide zijden op ten minste 3.00 meter uit de zijdelingse perceelsgrenzen te worden gebouwd. 
6.2.3 Regels met betrekking tot de aanduiding 'bijgebouwen'
 
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen (waaronder begrepen carports en overkappingen) in 1 bouwlaag en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Bijgebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd;
  2. voor zover bijgebouwen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1.00 meter te bedragen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag het totale vlak volledig worden bebouwd; 
  4. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw (waaronder begrepen carports en overkappingen) zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het woonhuis plus 0.25 meter;
  5. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw zal ten hoogste 3.00 meter bedragen;
  6. de bouwhoogte van een bijgebouw zal ten hoogste 5.00 meter bedragen;
  7. de oppervlakte van zwembaden, mits niet overdekt, mag niet meer bedragen dan 60 m²;
  8. het aantal tennisbanen per bouwperceel mag, mits niet overdekt, ten hoogste 1 bedragen.
6.2.4 Overige regels met betrekking tot bebouwing
 
Voor het bouwen gelden de volgende overige regels:
  1. het bouwvlak c.q. de voorgevelrooilijn mag niet door bebouwing, waaronder begrepen carport/overkapping, worden overschreden, met uitzondering van overschrijding ten behoeve van:
    1. de bouw van erkers, waarbij de erker niet meer dan 70% van de voorgevel beslaat en/of maximaal 40% van de zijgevel van de woning, mits de diepte van de erker niet meer bedraagt dan 1.50 meter, de bouwhoogte van de erker niet meer bedraagt dan de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw, de afstand tot de bestemming 'Verkeer' niet minder dan 3.00 meter bedraagt, gemeten vanuit de bouwgrens en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 1.00 meter bedraagt;
    2. aansluitende luifels boven de voordeur en kappen op erkers, mits deze vanuit het stedenbouwkundig beeld en afmeting van ondergeschikte betekenis zijn en de afstand tot de bestemming 'Verkeer' niet minder dan 3.00 meter bedraagt, gemeten vanuit de bouwgrens;
    3. ondergeschikte onderdelen van het gebouw, als schoorstenen, lichtkoepels en antennes, met uitzondering van liftopbouwen en luchtbehandelingsinstallaties;
  2. binnen het bestemmingsvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3.00 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of de bijgebouwgrens niet meer dan 1.00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of bijgebouwgrens niet meer dan 2.00 meter mag bedragen.

6.3 Nadere eisen

 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in  artikel 16 lid 4

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het oprichten van bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere bouwhoogte
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat:
  1. ten behoeve van de verkeersveiligheid, voldoende afstand tot de bestemming 'Verkeer' wordt aangehouden;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hoogste 6.00 meter mag bedragen;
  3. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 13 lid 2.

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.5.1 Gebruik van de grond
 
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor en/of als:
  1. staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
  2. sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanege of lig- en speelweide, anders dan ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;
  3. het beproeven van voertuigen, de beoefening van motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
  4. het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
  5. staanplaats voor (motor)voertuigen en (aanhang)wagens, al dan niet geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  6. het opslaan van (mest)stoffen, uitgezonderd in mestzakken, als daarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  7. het oprichten van boogkassen, hagelnetten en teeltondersteunende voorzieningen;
  8. opslagdoeleinden, zoals onder andere het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen alsmede tuinafval, anders dan het inherent aan het toegelaten gebruik;
  9. terrein voor het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, uitgezonderd het bepaalde in artikel 7 van de Grondwet;
  10. de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf;
  11. het oprichten van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van verlichting, zoals lantaarnpalen, lichtmasten en verlichtingspalen;
  12. militaire oefeningen, met uitzondering van marsoefeningen, mits de waarden genoemd in artikel 3 lid 1.1 geen onevenredige schade ondervinden;
  13. het winnen van bosstrooisel, mos of mergel.
6.5.2 Gebruik van opstallen
 
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van bouwwerken voor en/of als:
  1. bewoning;
  2. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  3. detailhandel en groothandel;
  4. transport- en/of garagedoeleinden;
  5. horeca;
  6. opslagdoeleinden, uitgezonderd opslagdoeleinden die verband houden met agrarische bedrijfsvoering;
  7. stalling van (motor)voertuigen.
           
6.5.3 Aan huis verbonden beroep
 
Het verbod om de voor 'Wonen' aangewezen gronden en opstallen te gebruiken als beroepsmatige werk- en/of opslagruimte is niet van toepassing op het gebruik van ruimten binnen de woning of in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: 
  1. bij uitoefening van een aan huis verbonden beroep binnen de woning dient ten minste 50% van het vloeroppervlak met woonfunctie van de woning gehandhaafd te blijven alsmede bij woningen met een vloeroppervlak van minder dan 240 m² een vloeroppervlak met woonfunctie van 100 m² behouden te blijven;
  2. degene die de activiteiten uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. dit gebruik mag geen ernstige of onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  4. de ruimtelijke uitstraling is in overeenstemming met de woonfunctie;
  5. in de parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen terrein, overeenkomstig de richtcijfers uit de ASVV/CROW;
  6. er is geen sprake van een onevenredige verkeersaantrekkende werking. De aanwezige infrastructuur moet hierop berekend zijn;
  7. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
6.5.4 Bed and breakfast
 
Binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - multifunctioneel gebouw' (sb-mg) is de uitoefening van een bed and breakfast mogelijk onder de voorwaarden dat:
  1. de voorziening ten behoeve van Bed en Breakfast binnen de bestaande bebouwing dient te worden gerealiseerd;
  2. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand of complex behouden dienen te blijven;
  3. de voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent mede dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan;
  4. Bed en Breakfast aan maximaal 8 personen mag worden aangeboden;
  5. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, overeenkomstig de richtcijfers van de ASVV/CROW;
  6. belangen van derden niet onevenredig mogen worden geschaad of kunnen worden geschaad.
  7. ter voorkoming van permanente bewoning een maximale verblijfsduur wordt gehanteerd van 12 weken. Daarnaast dient met een initiatiefnemer een overeenkomst te worden gesloten waarin wordt bedongen dat indien sprake is van permanente bewoning een boeteclausule in werking zal treden;
  8. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 13 lid 2.
6.5.5 Landschappelijke inpassing
 
Het gebruiken en/of laten gebruiken van de voor Wonen aangewezen gronden conform de bestemming Wonen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - inpassingsplan' is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals bedoeld in artikel 6 lid 1.1 sub d conform het landschapsplan zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels, binnen 2 jaar na afgifte van de omgevingsvergunning en/of de planologische maatregel is uitgevoerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

6.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een huis verbonden bedrijf
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf onder voorwaarden dat:
  1. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning inclusief de daarbij behorende bijgebouwen tot een maximum van 50 m² in gebruik mogen worden genomen door de (semi)bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
  2. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling dienen te passen in een woonomgeving;
  3. dit gebruik geen ernstige of onevenredige nadelige hinder mag opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  4. de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met de woonfunctie;
  5. er geen strijd met het Bouwbesluit of de gemeentelijke bouwverordening ontstaat;
  6. de bedrijfsactiviteiten betreffen alle activiteiten die gerangschikt kunnen worden onder de opsomming uit bijlage 1 bij de regels 'Lijst van bedrijfsactiviteiten aan huis verbonden bedrijf';
  7. de bedrijfsactiviteiten niet betreffen:
    1.  Het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunning vereist is, alsmede alle activiteiten die onder het regime van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer vallen;
    2. alle activiteiten die niet gerangschikt kunnen worden onder g1 komen in principe in aanmerking voor een omgevingsvergunning mits de activiteit zonder werknemers in dienst wordt uitgeoefend;
  8. er geen detailhandel ter plaatse mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteiten;
  9. in de parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen terrein, overeenkomstig de richtcijfers van de ASVV/CROW;
  10. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking. De aanwezige infrastructuur moet hierop berekend zijn;
  11. aan de omgevingsvergunning de voorwaarde wordt verbonden dat de vergunning komt te vervallen als de gronden c.q. bebouwing gedurende een aaneengesloten periode van maximaal twee jaar  niet meer als zodanig zijn gebruikt;
  12. aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden ter voorkoming van hinder voor de omgeving. Deze voorwaarden betreffen in ieder geval:
    1. vastlegging van werktijden; 
    2. vastlegging maximum personeelsbestand;
    3. vastlegging parkeren van motorvoertuigen van personeel, klanten en zaakvoerder;
    4. vastlegging maximum werkvloeroppervlak;
    5. frequentie en plaats van laden en lossen;
    6. beperking omvang reclame-uiting/bedrijfsnaamuiting tot maximaal 50 cm x 50 cm x 2 cm (dikte) aan voorgevel op maximaal 2,00 meter hoogte;
    7. beperking van emissies (geluid, stof, geur) naar de omgeving;
    8. verbieden/beperken van opslag en/of activiteiten op onbebouwd perceel.
  13. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 13 lid 2.
 
6.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een verblijfsrecreatieve voorziening in de vorm van Bed en Breakfast
 
Burgemeester en Wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een verblijfsrecreatieve voorziening in de vorm van Bed en Breakfast onder de voorwaarden dat: 
  1. de hoofdfunctie wonen gehandhaafd blijft;
  2. de voorziening ten behoeve van de Bed en Breakfast binnen de bestaande bebouwing dient te worden gerealiseerd, niet zijnde vrijstaande bijgebouwen;
  3. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand of complex behouden dienen te blijven;
  4. de voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent mede dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan;
  5. de Bed en Breakfast een maximaal 8 personen mag worden aangeboden;
  6. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, overeenkomstig de richtcijfers van de ASVV/CROW;
  7. belangen van derden niet onevenredig nadelig mogen worden geschaad of kunnen worden geschaad;
  8. ter voorkoming van permanente bewoning een maximale aaneengesloten verblijfsduur van individuen wordt gehanteerd van 12 weken. Daarnaast dient met een initiatiefnemer een overeenkomst te worden gesloten waarin wordt bedongen dat indien sprake is van permanente bewoning een boeteclausule in werking zal treden;
  9. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden  genomen, zoals opgenomen in artikel 13 lid 2.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

   

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.1.1 Algemeen
 
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevalle elementen en/of terreinen, een en ander conform de als bijlage 5 bij deze regels gevoegde Archeologische beleidskaart.
7.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
 
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 16 lid 5

7.2 Bouwregels

7.2.1 Algemeen
 
Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk, de bodem van gronden aangewezen voor Waarde - Archeologie zal worden verstoord voor een oppervlakte en tot een diepte groter dan aangegeven in de onderstaande tabel, geldt voor de verschillende waardecategoriën, zoals nader aangeduid in de als bijlage 5 bij deze regels opgenomen Archeologische beleidskaart, het bepaalde in artikel 7 lid 2.2, artikel 7 lid 2.3  en artikel 7 lid 2.4 . 
 
 Waardecategorie volgens  beleid Vrijstellingsgrens Diepte binnen kom Diepte buiten kom
 1. Beschermd archeologisch monument 0 m²  0 cm 0 cm
 2. Gebied van zeer hoge waarde 100 m² 50 cm 30 cm
 3. Overige monumenten en gebieden met een zeer hoge trefkans 250 m² 50 cm 30 cm
 4. Gebied met hoge trefkans 500 m² 50 cm 40 cm
 5. Gebied met middelhoge trefkans of met een lage trefkans op bijzondere dataset 1.000 m² 50 cm  40 cm 
6. Gebied met een lage trefkans 25.000 m²  50 cm  40 cm 
7.2.2 Waardecategorie 1
  
Voor waardecategorie 1, zijnde een beschermd archeologisch monument als bedoeld in artikel 1, lid c van de Monumentenwet 1998, dient op grond van artikel 11 en 14 van de Monumentenwet 1998 een vergunning te worden overlegd van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
7.2.3 Waardecategorie 2
 
Voor waardecategorie 2 dient aan Burgemeester en Wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend onderzoek uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Indien uit dit onderzoek blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zal of kan worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, zijnde: 
  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, dan wel;
  2. het doen van een opgraving, dan wel;
  3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
  
7.2.4 Waardecategorie 3, 4, 5 en 6w
  
Voor waardecategorie 3 t/m 6 dient aan Burgemeester en Wethouders een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
De omgevingsvergunning voor het bouwen wordt uitsluitend verleend indien: 
  1. uit dit rapport blijkt dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad of door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veilig gesteld;
  2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften; 
Burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden aan de vergunning: 
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  4. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.  
Het voorgaande is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op: 
  1. normale onderhoudswerkzaamheden;
  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  3. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  4. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  5. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  6. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 250 m²;
  7. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper van 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  8. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen.
     

7.3 Afwijken van de bouwregels

 
Burgemeester en Wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaald in artikel 7 lid 2.3 met betrekking tot het laten uitvoeren van een inventariserend onderzoek en het overhandigen van een rapport over de waarde van het terrein, indien een onafhankelijke deskundige het betreffende (bouw)plan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat geen archeologische waarden in het geding zijn.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4.1 Vergunningplicht
 
Bij toepassing van een in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid is het verboden op of in de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren: 
  1. het verstoren van de bodem voor een oppervlakte en op een diepte groter dan aangegeven in de tabel in artikel artikel 7 lid 1.2  tenzij voor wat betreft waardecategorie 1 een specifieke diepte is toegestaan in een kennisgeving ( de zogenaamde Richtlijn vrijstelling vergunningplicht) van de Minister aan de eigenaar van het monument ter gelegenheid van de aanwijzing van het monument;
  2. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  3. het rooien, verwijderen of aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen;
  4. het uitvoeren van grondwerk;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze drijven van voorwerpen in de grond;
  6. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of andere ondergrondse constructies;
  7. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen;
  8. het scheuren van grasland;
  9. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  10. het afgraven van gronden en/of het ophogen of verlagen (egaliseren) van het terrein;
  11. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers e.d.;
  12. het tot onder het maaiveld slopen van gebouwen en andere bouwwerken of het slopen van gedeelten daarvan, anders dan voor de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning.
7.4.2 Uitzonderingen
 
Het bepaalde in artikel 7 lid 4.1 is niet van toepassing voor de werken en werkzaamheden; 
  1. waarvoor ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
  2. welke ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen omgevingsvergunning vereist was;
  3. welke noodzakelijk zijn ten behoeve van het beheer/onderhoud van de aanwezige archeologische waarden;
  4. normale onderhoudswerkzaamheden, tenzij het waardecategorie 1 betreft;
  5. op gronden die door Burgemeester en wethouders archeologisch zijn vrijgegeven.
 
7.4.3 Voorwaarden
 
De in artikel 7 lid 4.1  genoemde vergunning kan slechts worden verleend: 
  1. voor waardecategorie 1: na overlegging van een vergunning van de Minister van OCW volgens artikel 11 Monumentenwet 1988;
  2. voor waardecategorie 2: de aanvrager van de omgevingsvergunning kan aan de hand van een rapport over de archeologische waarde op basis van een inventariserend onderzoek uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie aantonen dat op de betrokken locatie gaan archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel voldaan wordt aan het bepaalde in het artikel algemene bouwregels, waarbij wordt aangetoond dat de betrokken archeologische waarden door de activiteit niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgraving;
    3. het begeleiden van activiteiten door een archeologisch deskundige.
  3. voor waardecategorie 3, 4, 5 en 6: de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar oordeel van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
7.4.4 Toepassingscriteria
 
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 7 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de gevolgen daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 7 lid 1.1  genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig nadelig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
7.4.5 Voorschriften aan vergunning
 
Burgemeester en wethouders kunnen de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verbinden: 
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen.

Artikel 8 Waterstaat - Waterlopen

8.1 Bestemmingsomschrijving

 
8.1.1 Algemeen
 
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming, beheer, onderhoud en waterstaatsdoeleinden )zoals beheersing van de waterstand) van primaire wateren, zoals watergangen en regenwaterbuffers, voor zover van toepassing overeenkomstig de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas.
8.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
 
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 16 lid 5.
 

8.2 Bouwregels

8.2.1 Algemeen
 
Binnen de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend bouwwerken van geringe omvang, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de primaire wateren en/of de regenwaterbuffer en bruggen ten behoeve van de ontsluiting van de aangrenzende percelen worden gebouwd .
8.2.2 Regels met betrekking tot bouwwerken
 
De bouwhoogte van bouwwerken mag ten hoogste 3,50 meter bedragen.
 

8.3 Afwijken van de bouwregels

 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 2 , ten behoeve van het oprichten van andere bebouwing binnen de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden, met dien verstande dat:
  1. het belang van het primaire water, gehoord het waterschap, niet onevenredig wordt aangetast;
  2. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
 

8.4 Specifieke gebruiksregels

 
Op de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing.

3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

         

10.1 Verbodsbepaling overschrijding bouwgrens

 
Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de bouwgrens wordt overschreden, uitgezonderd overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.
 

10.2 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten

 
10.2.1 Maximale maten
 
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
10.2.2 Minimale maten
 
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
10.2.3 Uitzonderingen
  1. In het geval van (her)oprichting van bouwwerken is het bepaalde in artikel 10 lid 2.1 en artikel 10 lid 2.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
  2. Het bepaalde in artikel 10 lid 2.1 en artikel 10 lid 2.2 is niet van toepassing voor bouwwerken die zijn gelegen binnen de bestemmingen 'Agrarische met waarden' en  ‘Natuur’.
 

10.3 Bouwregels voor zwembaden en jacuzzi's

 
Het is niet toegestaan voor de voorgevel of in het verlengde daarvan zwembaden, jacuzzi's en vergelijkbare bouwwerken te bouwen. Voor het overige geldt voor het bouwen van zwembaden het bepaalde in artikel 10 lid 4.2 sub c.

10.4 Ondergronds bouwen

 
10.4.1 Algemeen
 
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
10.4.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak en onder bijgebouwen toegestaan;
  2. ondergrondse bouwwerken dienen minimaal 3.00 meter uit de perceelsgrens te worden opgericht;
  3. in aanvulling op het bepaalde sub a en b zijn niet-overdekte zwembaden toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de voorgevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3 m uit de perceelsgrens;
    2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen als opgenomen in de regels behorende bij de desbetreffende bestemming in acht wordt genomen;
    3. de oppervlakte van niet-overdekte zwembaden mag niet meer dan 60 m² bedragen;
    4. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  4. de bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3.50 meter onder peil.
 

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Algemeen gebruiksverbod

 
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

11.2 Gebruiksverbod

 
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van opstallen voor het beroepsmatig verlenen van diensten op het gebied van prostitutie en/of een seksinrichting en/of escortbedrijf.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 milieuzone - bodembeschermingsgebied

 
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' is duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden als bijzondere bescherming van de bodem noodzakelijk. Het streven is naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige bijzondere biotische, abiotische en cultuurhistorische waarden stellen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met dan wel afstemming te worden gezocht met het beleid ter zake van de Omgevingsverordening Limburg en het Provinciaal Omgevingsplan Limburg.

12.2 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

 
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden mede bedoeld voor bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening. Hierop zijn geen aanvullende bouw- en  gebruiksregels van toepassing.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

 

13.1 Algemene afwijkingsregels

 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van het bestemmingsplan ten aanzien van:
  1. de bebouwing van niet voor 'Wonen' aangewezen gronden met gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van het openbare nut met een bouwhoogte van niet meer dan 3.50 meter en een inhoud van niet meer dan 50 m³ en met dien verstande dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 13 lid 2;
  2. het plaatsen van masten ten behoeve van telecommunicatie en alarmering, welke niet vergunningsvrij zijn, met dien verstande dat:
    1. deze passen binnen het stedenbouwkundige en landschappelijk beeld ter plaatse;
    2. de totale bouwhoogte van een antenne-installatie inclusief bebouwing niet meer dan 40.00 meter mag bedragen;
    3. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 13 lid 2;
  3. de in hoofdstuk 2 genoemde en in de verbeelding van het plan aangeduide maten en percentages, met uitzondering van bestemmingsgrenzen, met dien verstande dat:
    1. de afwijking niet meer bedraagt dan 10%;
    2. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 13 lid 2.

13.2 Algemene voorwaarden bij afwijken

 
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels van het bestemmingsplan, dient het onderstaande in acht te worden genomen:
  1. er wordt geen substantiële afbreuk gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse;
  2. belangen van derden worden niet onevenredig nadelig geschaad of kunnen niet onevenredig nadelig geschaad worden;
  3. er vindt geen onevenredige nadelige aantasting plaats van:
    1. de milieusituatie;
    2. het woonmilieu en de leefbaarheid ter plaatse;
    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende grond;
    4. de verkeersveiligheid;
    5. de parkeerbalans in de directe omgeving, waarbij de parkeernormen overeenkomstig de richtcijfers van de ASVV/CROW in acht worden genomen.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

       

14.1 Algemene wijziging

 
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot niet meer dan 2.00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de verbeelding, ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

14.2 Wijziging in de bestemming ´Water´

 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen wijzigen in de bestemming 'Water' en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen', gehoord het Waterschap, ten behoeve van het aanleggen van watergangen, waaronder regenwaterbuffers, en het herinrichten van bestaande watergangen, waaronder meandering, mits:
  1. de noodzaak daartoe in het kader van een adequaat waterhuishoudkundig beheer is aangetoond;
  2. natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  3. ruimtelijke inpassing in het landschap verzekerd is;
  4. de bodem, blijkens bodemonderzoek vooraf, niet zodanig verontreinigd is, dat bezwaren bestaan tegen het voorgestane gebruik;
  5. het herinrichten plaatsvindt binnen een zone van 50.00 meter aan weerszijden van de bestaande loop van de watergang,
met dien verstande, dat bij de wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 4 en 6 van deze regels.

Artikel 15 Algemene procedureregels

15.1 Procedureregeling nadere eisen

 
Bij het stellen van nadere eisen wordt de volgende procedure gevoerd:
  1. het ontwerpbesluit ligt gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze bekend;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid van belanghebbenden om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit bij het college naar voren te brengen gedurende de termijn van terinzagelegging;
  4. Burgemeester en wethouders maken aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing op die zienswijzen bekend.

Artikel 16 Overige regels

16.1 Burgemeester en wethouders

 
In deze regels wordt, voor zover het de afwijkingsregels betreft, onder burgemeester en wethouders mede verstaan elk ander bevoegd gezag ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

16.2 (Wettelijke) regels

 
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

16.3 Gemeentelijke regels

   
16.3.1 Algemeen
 
Indien en voor zover in deze regels of op de verbeelding wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
16.3.2 Bouwen en parkeernormen
 
Ten aanzien van bouwen en parkeernormen geldt dat: 
  1. op eigen terrein in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
  2. de op het tijdstip van aanvraag van de omgevingsvergunning geldende parkeernormen moeten worden gehanteerd. De gemeente beschouwt de ASVV, CROW in het kader van dit bestemmingsplan als een gemeentelijke regeling.
16.3.3 Parkeren in de voortuin
 
Voor parkeren in de voortuin is het collegeadvies 'Parkeren in de voortuin' d.d. 15 april 2003 van toepassing, zoals opgenomen in bijlage 6 van deze regels.

16.4 Nadere eisen

  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
    1. de situering en afmetingen van bebouwing;
    2. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
    3. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing; een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) en met inachtneming van de regels als bedoeld in de Structuurvisie Buitengebied, zoals opgenomen in bijlage 4 bij de regels van dit bestemmingsplan;
  1. De onder a. genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
    1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing;
    2. ter voorkoming van onevenredige nadelige aantasting van de omliggende waarden;
    3. ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    4. ter voorkoming van de onevenredige nadelige aantasting van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse;
    5. voor zover van toepassing in verband met maatwerk ten aanzien van het agrarisch bouwperceel en de verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik.

16.5 Voorrangsregels

16.5.1 Strijdigheid belangen
 
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, gaat het belang van de dubbelbestemming voor. De dubbelbestemming vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid. Kan bij wijziging niet aan deze criteria voldaan worden en/of wordt op enig vlak onevenredige schade aangebracht dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
16.5.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen
 
Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het in stand houden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. Concreet wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming: 
 

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

 

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

 
Deze regels (met bijlagen) worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Waterval 14' van de gemeente Meerssen.
 
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Meerssen d.d. ........ tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Waterval 14'.
 
Mij bekend,
 
de raadsgriffier der gemeente Meerssen.