direct naar inhoud van Regels
Plan: Veegbestemmingsplan 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0938.VBP06002-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Veegbestemmingsplan 2017' met identificatienummer NL.IMRO.0938.VBP06002-VA01 van de gemeente Meerssen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis verbonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar functie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die passend is bij de woonfunctie. Hieronder dienen niet te worden begrepen detailhandel, escortbedrijven of seksinrichtingen.

1.4 aan huis verbonden bedrijf:

het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit ter plaatse, in een gedeelte van de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar functie behoudt en de desbetreffende bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die passend is bij de woonfunctie. Het gaat enkel om bedrijven die niet vergunning- of meldingplichtig zijn in het kader van milieuwetgeving.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 agrarisch bedrijf:

bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden of fokken van dieren. Onder een agrarisch bedrijf worden eveneens begrepen een agrarisch hulp- en nevenbedrijf en een productiegebonden paardenhouderij.

1.8 ambacht(elijke):

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen waarbij het accent niet ligt op massavervaardiging, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.

1.9 ander bouwwerk:

bouwwerken, geen gebouw zijnde.

1.10 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.11 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.12 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage:

een in de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat het deel van het bestemmingsvlak dan wel van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.15 bedrijfsactiviteiten

1.16 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.17 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.18 bedrijfsvloeroppervlak:

het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.19 beeldbepalend pand:

te handhaven gebouw of bouwwerk gezien het karakter en de betekenis voor het stedenbouwkundig beeld ter plaatse.

1.20 beeldkwaliteit:

de aan een bouwwerk toegekende architectonische waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.

1.21 begane grond:

de eerste bouwlaag boven het peil.

1.22 beschermde monumenten:

onroerende monumenten welke zijn ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers of krachtens een gemeentelijke verordening bescherming genieten.

1.23 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • b. bij gebruik: bestaand op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan of het betreffende planonderdeel.
1.24 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.25 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.27 boogkas (wandelkap):

een constructie van metaal of een ander materiaal met een hoogte van maximaal 2.50 meter, dat met plastic of in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw- of fruiteeltproducten. Onder een boogkas wordt tevens een draagluchthal verstaan.

1.28 borstwering:

het bovenste deel van de gevel wat boven de zoldervloer uitsteekt, waarop de muurplaat rust.

1.29 (bouw)aanduiding 'bijgebouwen':

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.30 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.31 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.32 bouwlaag (voor woningen):

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grondlaag en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder. Voor overige zich onder de kap bevindende ruimten met een maximale hoogte van 3.20 meter voor woningen en 4.50 meter voor andere gebouwen.

1.33 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.34 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.35 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.36 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.37 carport/overkapping:

een bouwwerk met tenminste een dak en niet of aan maximaal twee zijden van wanden voorzien, inclusief bestaande wanden.

1.38 containervelden:

werk niet zijnde bouwwerk bestaande uit grond afgedekt met plastic, antiworteldoek en/of beton, eventueel in combinatie met andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.

1.39 cultuurhistorische waarde:

aan het bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, waarbij het gaat om historisch-landschappelijk en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals die tot uitdrukking kunnen komen in het bodemprofiel en reliëf (met name oude akkers), beplanting, verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.

1.40 dagrecreatie:

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten.

1.41 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop of te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop of verhuur of leasing, alsmede het verkopen en/of leveren en/of bewaren van goederen aan personen die, die goederen kopen respectievelijk huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

ter verduidelijking:

dienstverlening door een horecabedrijf, een coffeeshop en een sekswinkel worden hieronder niet begrepen.

1.42 doeleinden van openbaar nut:

kleinschalige nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, kabels en leidingen, straatvoorzieningen, telefooncellen e.d.

1.43 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van het gebouw.

1.44 escortbedrijf:

bedrijf gevoerd door een natuurlijk persoon, groep van personen, en/of rechtspersoon die prostitutie aanbiedt, die uitgeoefend wordt op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte of woning.

1.45 extensief recreatief medegebruik:

vormen van recreatief medegebruik gericht op natuur- en landschapsbeleving, die plaatsvinden in gebieden met weinig of geen recreatieve voorzieningen en waarbij per oppervlakte-eenheid weinig mensen aanwezig zijn.

1.46 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.47 gestapelde woning/meergezinswoning:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen en/of wooneenheden bevat.

1.48 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.49 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengingsvermogen van de grond.

1.50 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.51 hoog opgaande beplanting:

beplanting hoger dan 4.00 meter.

1.52 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd. Onder exploitatie van zaalaccommodatie wordt verstaan: het bieden van ruimte en voorzieningen voor congressen, feesten en dergelijke, zulks met uitsluiting van discotheek, seksinrichting, detailhandel en/of van 'vliegende' winkels, ingericht voor tijdelijke verkoop.

1.53 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meerdere personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.

1.54 intensieve veehouderij:

agrarisch bedrijf met een bedrijfvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij.

1.55 karakteristieke bebouwing:

te handhaven gebouw of bouwwerk gezien de betekenis voor het stedenbouwkundig beeld ter plaatse.

1.56 kantoor:

een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bedoeld zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden;

ter verduidelijking:

kantoren kunnen worden onderscheiden in kantoren met en zonder een baliefunctie.

1.57 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, met uitzondering van een bijzettentje voor bijvoorbeeld de kinderen. Eén en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen zijn voorzien van een as-/wielstelsel en verplaatsbaar zijn, alsmede geheel zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.58 kampeerplaats:

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, door middel van nummering, stroomvoorzieningen, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal één kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf;

ter verduidelijking:

een bijzettentje voor bijvoorbeeld de kinderen wordt niet gezien als apart kampeermiddel.

1.59 kampeerseizoen:

de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

1.60 kas:

een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of ander materiaal en dienend tot kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen evenals in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen. Schuurkassen, permanente hoge boogkassen (>1.5 m, <2.5 m) en boogkassen > dan 2,5 meter worden beschouwd als een kas.

1.61 kleinschalig recreatieve voorziening:

voorziening ter ondersteuning van het recreatieve medegebruik.

1.62 monumenten:

alle rijks- en gemeentelijke monumenten, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, alsmede terreinen van belang wegens de aanwezigheid daar van voornoemde zaken.

1.63 natuurwetenschappelijke/natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.64 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, waaronder electriciteitsvoorzieningen, gasregelstations en pompinstallaties.

1.65 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 meter boven peil is gelegen.

1.66 ondergeschikte functie:

een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie, maar indien dat in de bestemmingsomschrijving niet expliciet is aangegeven aan die functie niet ten dienste hoeft te staan c.q. daar functioneel mee verbonden hoeft te zijn.

1.67 ondergronds bouwen:

het bouwen en in gebruik nemen van de ruimte onder het peil.

1.68 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, tenten, schuiltenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.69 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.70 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een ander bouwwerk: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;

ter verduidelijking:

over het algemeen kan aangenomen worden dat het peil bij bestaande bebouwing gelijk is aan de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer.

1.71 perceel:

een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en openbare register, de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt.

1.72 recreatiewoning:

een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en een caravan of andere constructie zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurnde een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.

1.73 regenkap:

een constructie van houten, gegalvaniseerde, verzinkte stalen palen of iets dergelijks met daarop een boog met een kap van transparante folie.

1.74 relatie:

een verbindingslijn in de verbeelding van het plan die één of meerdere bij elkaar behorende bouwvlakken met elkaar verbindt, waardoor er sprake is van één bedrijf, één woning, één voorziening, etc.;

ter verduidelijking:

dit teken geeft aan dat een vrijstaand bijgebouw geen nieuwe zelfstandige woning vormt.

1.75 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.

1.76 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden.

onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan:

een (raam-)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.77 serre:

een voornamelijk uit glas bestaande uitbouw/constructie aan een woonhuis, welke meestal een geheel vormt met het huis en die via deuren in directe verbinding met de tuin staat en waarbij het glas is gevat in ijzer, hout, aluminium of kunststof.

1.78 stedenbouwkundig beeld:

ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de aansluitende terreinen, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen.

1.79 straatmeubilair:

verkeersgeleiders, rampalen/amsterdammertjes, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, telefooncellen, abri's, kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen, pinautomaten, kleinschalige constructies voor een jongerenontmoetingsplaats en daarmee vergelijkbare objecten.

1.80 Structuurvisie Buitengebied:

de Structuurvisie Buitengebied gemeente Meerssen zoals vastgesteld op 31 mei 2012.

1.81 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen/constructies met als doel het gewas te forceren tot meer groei en of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen dat leidt tot een betere kwaliteit van het product.

1.82 tijdelijke teeltondersteunende voorziening:

teeltondersteunende voorziening die korter dan 6 maanden, al of niet aaneengesloten, in het jaar aanwezig is.

1.83 verblijfsgebied:

gedeelte van één of meer bouwwerken op een perceel met dezelfde bestemming, met ten minste één verblijfsruimte bestaande uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen aan elkaar grenzende ruimten anders dan een toilet-, bad-, technische of verkeersruimte.

1.84 verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf zoals recreatiewoningen, Bed en Breakfast, logeergebouw, door personen die elders een woon- of verblijfplaats hebben.

1.85 verblijfsruimte:

recreatie door personen voor een maximale duur van 12 aaneengesloten weken, die elders een woon- of verblijfplaats hebben, in ruimten, die zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf zoals recreatiewoningen, Bed en Breakfast, logeergebouw en dergelijke.

1.86 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf met tenminste de arbeidsomvang van een volwaardige arbeidskracht en een zodanige bedrijfsomvang (minimaal 70 Nederlandse grootte-eenheden (nge's)) dat de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is gewaarborgd.

1.87 voorgevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de openbare weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.

1.88 voorgevelrooilijn:

de bouwgrens/lijn die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens, die uitgezonderd toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;

ter verduidelijking:

onder bouwgrens valt zowel de grens van een bouwvlak als de grens van de aanduiding 'bijgebouwen'.

1.89 waterhuishoudkundige voorziening:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc.

1.90 weg:

een voor het rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeergelegenheden.

1.91 woning/wooneenheid:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden. Ook in geval van kamerverhuur is sprake van één woning, voor zover de kamers minimaal twee centrale voorzieningen, zoals een keuken, een douche en andere centrale voorziening, gemeenschappelijk hebben.'

1.92 zolder:

ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken, met een borstwering van maximaal 1.00 meter hoog, en die in functioneel opzicht deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Meetregels

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.1.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de verbeelding van dit plan bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.1.3 het bedrijfsvloeroppervlakte:

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

2.1.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.5 het bruto vloeroppervlakte van een bouwlaag:

op de vloer van de bouwlaag, tussen de binnenzijde van de gevelmuren (en/of gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.1.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van een goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.8 de hoogte van een bouwlaag:

de afstand tussen de scheidende vloerdelen gemeten van bovenkant afgewerkte vloer tot bovenkant afgewerkte vloer.

2.1.9 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.10 de lengte, breedte, diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks (tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren) gemeten afstand.

2.1.11 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.1.12 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten, en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0.50 meter wordt overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouw- en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1.00 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volwaardige agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • b. één bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. een kampeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'kampeerboerderij';
  • d. de landschappelijke inpassing in de vorm van gebiedseigen groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals hagen, bomen en opgaande/afschermende beplanting, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1' zoals weergegeven in Bijlage 9 van de regels;

met de daarbij behorende:

  • e. voorzieningen, zoals verharding, wegen, paden en groen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen uitsluitend voor het toegestane gebruik en met inachtname van het parkeerbeleid uit artikel 24.2.2 en 24.2.3;
  • h. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • i. doeleinden van openbaar nut.
3.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, geldt de meest beperkende regeling.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van het in 3.1.1 toegestane gebruik; en de daarbij behorende andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, welke qua aard en afmeting bij deze bestemming passen, waaronder in ieder geval een bovengrondse mestopslag tot maximaal 500 m3 wordt verstaan.
3.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen in het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de voorgevel dient in of evenwijdig in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van gebouwen mag ten hoogste 4.50 meter bedragen of de bestaande goothoogte indien deze hoger is, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' de aangegeven maximale goothoogte geldt;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste 8.00 meter bedragen of de bestaande bouwhoogte indien deze hoger is, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' de aangegeven maximale bouwhoogte geldt;
  • e. de dakhelling van gebouwen mag minimaal 30º en maximaal 60º bedragen;
  • f. de bouwhoogte van silo's mag ten hoogste 12.00 meter bedragen;
  • g. een bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen dienen te voldoen aan het bepaalde in 3.2.3.
3.2.3 Regels met betrekking tot de bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen

Voor het bouwen van de bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning dient ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' te worden gebouwd;
  • b. de bedrijfswoning mag in ten hoogste 2 bouwlagen worden gebouwd;
  • c. de hoogte van een bouwlaag mag niet meer dan 3,50 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 12.50 meter bedragen;
  • e. de voorgevelbreedte van een bedrijfswoning dient ten minste 5.50 meter te bedragen;
  • f. bedrijfswoningen dienen met plat of met een kap van ten minste 30o en ten hoogste 60o te worden afgedekt. Overkappingen en serres mogen worden afgedekt met een kap van ten hoogste 30o; 
  • g. bijgebouwen mogen uitsluitend 3,00 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • h. voor zover bijgebouwen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de perceelsgrens ten minste 3.00 meter te bedragen;
  • i. per bedrijfswoning mag het oppervlakte aan bijgebouwen ten hoogste 70 m² bedragen;
  • j. bijgebouwen mogen maximaal 20.00 meter achter de achtergevel van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • k. bijgebouwen mogen in ten hoogste 1 bouwlaag worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw (waaronder begrepen carports en overkappingen) ten hoogste gelijk zal zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het woonhuis plus 0.25 meter;
    • 2. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw ten hoogste 3.00 meter zal bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een bijgebouw ten hoogste 5.00 meter zal bedragen.
3.2.4 Regels met betrekking tot teeltondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen, zoals containervelden, ondersteunend glas, boogkassen, hagelschermen en regenkappen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. In afwijking daarvan geldt dat:

  • a. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – boogkassen’ niet mag worden gebouwd met uitzondering van permanente boogkassen met een bouwhoogte van maximaal 3.50 meter binnen het bebouwde deel van de agrarische bouwkavel;
  • b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – tijdelijk overdekte stellingconstructies’ niet mag worden gebouwd met uitzondering van tijdelijk overdekte stellingconstructies met een bouwhoogte van maximaal 2.25 meter binnen het bebouwde deel van de bouwkavel;
  • c. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – tijdelijk overdekte regenkappen’ niet mag worden gebouwd met uitzondering van tijdelijke regenkappen met een bouwhoogte van maximaal 3.00 meter binnen het onbebouwde deel van de bouwkavel.
3.2.5 Overige regels met betrekking tot de bebouwing

Voor andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat sleufsilo's uitsluitend achter de voorgevelrooilijn mogen worden opgericht;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, mag maximaal 3.50 meter bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1.00 meter mag bedragen en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2.00 meter mag bedragen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - andere bouwwerken' de bouwhoogte van andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, maximaal 8.00 meter mag bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 24.3.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het vergroten van de bouwhoogte van gebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het vergroten van de bouwhoogte van gebouwen, geen woning zijnde, tot ten hoogste 12.00 meter, met dien verstande dat:

  • a. dit om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk is;
  • b. geen beperkingen ontstaan voor de bedrijfsvoering van bedrijven in de omgeving;
  • c. dit vanuit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • d. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
3.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het toevoegen van een extra bouwlaag aan aangebouwde bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het toevoegen van een extra bouwlaag aan aangebouwde bijgebouwen bij de bedrijfswoning, onder de voorwaarden dat:

  • a. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw ten hoogste gelijk is aan de hoogte van de tweede bouwlaag van de bedrijfswoning plus 0.25 meter;
  • b. een aangebouwd bijgebouw plat of met een kap, waarvan de dakhelling gelijk is aan de dakhelling van het hoofdgebouw, dient te worden afgedekt;
  • c. geen onevenredige nadelige aantasting van de herkenbaarheid van de woning als zodanig optreedt;
  • d. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
3.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde met een grotere bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • a. dit om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk is;
  • b. dit vanuit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde ten hoogste 6.00 meter mag bedragen;
  • d. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
3.4.4 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een afwijkende dakhelling van bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een dakhelling van minimaal 15º ten behoeve van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. om bedrijfstechnische c.q. bedrijfseconomische redenen een dakhelling van tenminste 30º niet realiseerbaar is;
  • b. dit vanuit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • c. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
3.4.5 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het overschrijden van de bebouwingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', met dien verstande dat:

  • a. dit om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk is;
  • b. de overschrijding van de bouwgrenzen niet meer dan 5.00 meter bedraagt;
  • c. de landschappelijke openheid niet onevenredig nadelig wordt aangetast;
  • d. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Gebruik van de grond

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor en/of als:

  • a. het oprichten van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van verlichting, zoals lantaarnpalen, lichtmasten en verlichtingspalen;
  • b. intensieve veehouderij en glastuinbouw;
  • c. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • d. detailhandel en groothandel, anders dan ondergeschikt en voortvloeiend uit het toegestane gebruik;
  • e. horeca;
  • f. opslag, uitgezonderd opslag overeenkomstig het normale gebruik bij de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';

en anders dan voor en/of als:

  • g. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • h. tuin en/of groen;
  • i. parkeren;
  • j. stallen van caravans, mits niet zichtbaar binnen een gebouw, niet zijnde een glazen kas, binnen het bouwvlak.
3.5.2 Gebruik van opstallen

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van bouwwerken voor en/of als:

  • a. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • b. detailhandel en groothandel, anders dan ondergeschikt en voortvloeiend uit het toegestane gebruik;
  • c. horeca;
  • d. (verblijfs)recreatie, anders dan toegelaten ter plaatse van de aanduiding 'kampeerboerderij' conform het bepaalde in 3.5.4;
  • e. verkooppunt voor motorbrandstoffen of andere explosiegevaarlijke stoffen;
  • f. opslag, anders dan in verband met het toegelaten gebruik en anders dan voor het stallen van kampeermiddelen en boten niet zichtbaar binnen bestaande bebouwing, niet zijnde een glazen kas, binnen het bouwvlak, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk;
  • g. permanente of tijdelijke bewoning anders dan in de bedrijfswoning.
3.5.3 Landschappelijke inpassing

Het gebruiken en/of het laten gebruiken van de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden conform de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals bedoeld in artikel 3.1.1 onder d conform het landschapsplan zoals opgenomen in Bijlage 9 van de regels, binnen 2 jaar na afgifte van de omgevingsvergunning en/of de planologische maatregel is uitgevoerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.

3.5.4 Kampeerboerderij

Ter plaatse van de aanduiding 'kampeerboerderij' gelden ten behoeve van het kampeerterrein de volgende regels:

  • a. er zijn maximaal vijf kampeermiddelen, exclusief bijzettentje toegestaan;
  • b. het plaatsen van kampeermiddelen is alleen toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • c. de bijbehorende sanitaire voorzieningen worden binnen het agrarisch bouwvlak ondergebracht;
  • d. vaste staanplaatsen en trekkershutten zijn niet toegestaan;
  • e. de afstand tussen een kampeermiddel en de perceelsgrens dient minimaal 5 meter te bedragen;
  • f. de afstand tussen kampeermiddelen onderling dient minimaal 5 meter te bedragen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken ten behoeve van niet-agrarische activiteiten naast de agrarische bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van de onderstaande niet-agrarische activiteiten naast de agrarische bedrijfsactiviteiten, in het kader van de dynamische ontwikkeling van het platteland en met inachtneming van de regels als bedoeld in de Structuurvisie Buitengebied (module 4) zoals opgenomen in bijlage Bijlage 2 bij de regels van dit bestemmingsplan;

Een omgevingsvergunning voor bewerking en/of verkoop aan de boerderij van agrarische producten, het bieden van werk en verzorging aan hulpbehoevende mensen, kinderopvang, verblijfsrecreatie in de vorm van kamperen, bed en breakfast en vakantieappartementen op de boerderij, dagrecreatie in de vorm van het bieden van dagarrangementen en excursie alsmede (sier)tuinen, kleinschalige horeca en culturele activiteiten zoals natuurcursussen en exposities en/of daarmee qua aard en omvang naar het oordeel van burgemeester en wethouders gelijk te stellen activiteiten, wordt alleen verleend als:

  • a. de activiteiten, qua economische bedrijfsomvang, inkomen en ruimtegebruik, ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • b. de activiteiten geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
  • c. de activiteiten landschappelijk goed inpasbaar zijn c.q. worden, hetgeen moet blijken uit een landschapsplan, en omliggende natuurlijke en landschappelijke waarden en belangen niet onevenredig schaden;
  • d. de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige nadelige verkeersoverlast leiden;
  • e. parkeren op eigen terrein plaatsvindt, overeenkomstig de richtcijfers van de ASVV/CROW;
  • f. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2;

specifiek voor boerderijverkoop:

  • g. boerderijverkoop onderdeel uitmaakt van een functionerend agrarisch bedrijf en wordt beëindigd bij beëindiging van het agrarisch bedrijf;
  • h. boerderijverkoop uitsluitend plaats vindt in op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan op andere agrarische bedrijven geproduceerde of bewerkte agrarische producten;
  • i. bewerking van agrarische producten uitsluitend de bewerking van op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan op andere agrarische bedrijven geproduceerde producten betreft;
  • j. het vloeroppervlak voor boerderijverkoop ten hoogste 50 m² bedraagt;

specifiek voor kamperen bij de boer:

  • k. niet meer dan 15 kampeerplaatsen, exclusief bijzettentje, aanwezig zijn;
  • l. het plaatsen van kampeermiddelen is alleen toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • m. de sanitaire voorzieningen worden binnen het bouwvlak ondergebracht;
  • n. vaste staanplaatsen en trekkershutten zijn niet toegestaan;
  • o. middels bodemonderzoek is aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik;

specifiek voor verblijfsrecreatie:

  • p. bed en breakfast mag aan maximaal 8 personen worden aangeboden en alleen in de bedrijfswoning en de aangebouwde bijgebouwen;
  • q. niet meer dan 6 vakantieappartementen mogen worden gerealiseerd binnen het bouwvlak met een oppervlakte van maximaal 100 m2 per appartement;
  • r. één groepsaccommodatie geschikt en ingericht voor niet meer dan 30 personen binnen het bouwvlak;
  • s. ter voorkoming van permanente bewoning wordt een maximale aaneengesloten verblijfsduur van individuen gehanteerd van 12 weken. Daarnaast dient met een initiatiefnemer een overeenkomst te worden gesloten waarin wordt bedongen dat indien sprake is van permanente bewoning een boeteclausule in werking zal treden;
  • t. middels bodemonderzoek is aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik;

specifiek voor kleinschalige dagrecreatie en horeca:

  • u. kleinschalige rustige vormen van dagrecreatie en horeca ten dienste staan van extensieve recreatie in de kern en/of het buitengebied c.q. ondersteunend zijn aan wandel- en fietsroutes en een gezamenlijke gebruiksoppervlakte hebben van maximaal 150 m2 per perceel;
  • v. expositie-, educatie- en culturele doeleinden een gezamenlijke gebruiksvloeroppervlakte hebben van maximaal 200 m2.
3.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het gebruik van een aangebouwd bijgebouw bij de bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte, onder de voorwaarden dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. het een aan de bedrijfswoning gebouwd bijgebouw betreft;
  • c. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het eigen woonmilieu en verblijfsklimaat of in de directe omgeving ontstaan of kunnen ontstaan;
  • d. per bedrijfswoning niet meer dan één omgevingsvergunning tegelijkertijd wordt verleend;
  • e. voor verlening van de vergunning door het burgemeester en wethouders nadere informatie wordt ingewonnen bij de verzoeker, die zeker dient te stellen dat er zorgbehoefte is, inclusief het feit dat deze naar haar aard tijdelijk is;
  • f. aan de vergunning wordt de voorwaarde verbonden dat de vergunning komt te vervallen als de bestaande noodzaak vanuit mantelzorg niet meer aanwezig is;
  • g. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijziging naar wonen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

  • a. de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
  • b. de woningbouw past binnen de actuele regionale structuurvisie voor wonen;
  • c. geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  • d. de woningen inpasbaar zijn vanuit het stedenbouwkundig beeld;
  • e. de geluidsbelasting, blijkens een geluidsniveaukaart dan wel een akoestisch onderzoek, niet hoger is dan de voor wegverkeerslawaai geldende voorkeursgrenswaarden, of een hogere grenswaarde in het kader van de Wet geluidhinder, in welk geval de verblijfsruimten van de woning in overwegende mate aan de geluidsluwe zijde dienen te worden gesitueerd;
  • f. uit onderzoek naar de gesteldheid van de bodem is gebleken, dat er vanuit milieuhygiënisch opzicht geen bezwaren bestaan tegen de realisering van woningen. Voor zover uit dat onderzoek een verontreiniging naar voren komt, dienen de gronden te worden gesaneerd in overeenstemming met de saneringsaanpak zoals opgenomen in de Wet bodembescherming;
  • g. de luchtkwaliteit niet zodanig is of kan worden beïnvloed dat wettelijke bezwaren bestaan tegen de realisering van woningen;
  • h. voordat aan deze wijzigingsbevoegdheid toepassing wordt gegeven, middels een vooronderzoek inzicht in de flora en fauna waarden van het gebied dient te zijn gegeven.
  • i. rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit);
  • j. er geen overwegende bezwaren bestaan vanwege de aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem;
  • k. de regels als bedoeld in de Structuurvisie Buitengebied (module 6) zoals opgenomen in bijlage Bijlage 2 bij de regels van dit bestemmingsplan in acht worden genomen;
  • l. bij de wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in artikel Wonen met dien verstande dat, het wijzigingsplan duidelijkheid geeft over (nieuwe) bouwvlakken en de aanduiding 'bijgebouwen', alsmede het aantal en de aard van de woningen.
3.7.2 Wijziging ten behoeve van economische dragers

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen in de bestemmingen Bedrijf, behoeve van een nieuwe economische drager in vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat de voorwaarden zoals neergelegd in de Structuurvisie Buitengebied (module 6), zoals opgenomen in bijlage Bijlage 2 bij de regels van dit bestemmingsplan, in acht worden genomen.

Artikel 4 Agrarisch met waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. duurzaam agrarisch gebruik;
  • b. kleinschalig agrarisch gebruik ten behoeve van hobbymatig gebruik in de vorm van bijvoorbeeld schapen- en paardenweiden, siertuinen met inheemse beplanting, moestuinen en kruidentuinen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig gebruik';
  • c. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • f. de landschappelijke inpassing in de vorm van gebiedseigen groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals hagen, bomen en opgaande/afschermende beplanting, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1' zoals weergegeven in Bijlage 9 van de regels;
  • g. bescherming van aangrenzend natuurgebied, de zogenaamde buffering;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. ontsluiting van de afzonderlijke percelen;
  • i. extensief recreatief medegebruik.
4.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, geldt de meest beperkende regeling.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. gebouwen ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren en/of het stallen/bergen van materieel ten behoeve van kleinschalig agrarisch gebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte ten hoogste 3.00 meter bedraagt, tenzij door middel van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m) een maximum bouwhoogte is aangegeven', in welk geval de aangegeven maximum bouwhoogte tevens als maximum goothoogte geldt;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 5.00 meter bedraagt, tenzij anders is aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)', in welk geval de aangegeven maximum bouwhoogte als maximum geldt;
  • b. andere bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 1.50 meter die noodzakelijk zijn voor het agrarisch gebruik, niet zijnde andere bouwwerken ten behoeve van verlichting, zoals lantaarnpalen, lichtmasten en verlichtingspalen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' één gebouw ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren en/of het stallen/bergen van materieel ten behoeve van kleinschalig agrarisch gebruik worden gebouwd met een maximum oppervlakte van 70 m2, een goothoogte van maximaal 3.00 meter en een bouwhoogte van maximaal 6.00 meter;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' vijf lichtmasten worden opgericht met een bouwhoogte van maximaal 3.00 meter en mag één niet overdekte paardrijbak worden gerealiseerd met een oppervlakte van 40 x 18 meter;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder b mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - buitenbak' een niet overdekte paardrijbak worden gerealiseerd.

Ondergronds bouwen is enkel toegestaan met inachtneming van het bepaalde in artikel 20.4

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 24.3.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het oprichten van gebouwen en/of andere bouwwerken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van gebouwen en/of andere bouwwerken uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig gebruik', met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van gebouwen maximaal 20 m² bedraagt per bouwperceel;
  • b. de goothoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw maximaal 5.00 meter bedraagt
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken maximaal 3.00 meter bedraagt;
  • e. bouwwerken, voor zover voorzien van een kap, deze minimaal 15° en maximaal 45° bedraagt;
  • f. gebouwen worden op basis van een inpassingsplan afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke inpassing, eventueel stedenbouwkundig ontwerp en culturele aspecten);
  • g. voordat de omgevingsvergunning wordt verleend, dient middels een vooronderzoek inzicht in de flora en faunawaarden van het gebied te zijn gegeven;
  • h. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
4.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van de aanleg van kleinschalige recreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van de aanleg van kleinschalige recreatieve voorzieningen (zit- en schuilgelegenheid, picknickplaatsen) mits de aanleg geen onevenredige afbreuk doet aan het agrarisch gebruik en de belangen van natuur en landschap, met dien verstande dat:

  • a. het oppervlak aan recreatieve bouwwerken per voorziening maximaal 20 m² bedraagt;
  • b. de goothoogte maximaal 2.60 meter bedraagt;
  • c. bouwwerken, voorzien van een dak, met een kap van minimaal 15° en maximaal 45° worden afgedekt;
  • d. voordat de omgevingsvergunning wordt verleend, dient middels een vooronderzoek inzicht in de flora en fauna waarden van het gebied te zijn gegeven;
  • e. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
4.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van oprichten hagelnetten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van hagelnetten, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. het oprichten van hagelnetten niet plaatsvindt in de beekdalen en volgens de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen' zoals opgenomen in Bijlage 3 bij de regels van dit plan;
  • c. bij het oprichten van hagelnetten op hellingen kleiner dan 4%, de afwijking niet leidt tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus, aangegeven op de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen' zoals opgenomen in Bijlage 3 bij de regels van dit plan;
  • d. bij het oprichten van hagelnetten op hellingen groter dan 4%, dit niet ten koste gaat van de karakteristieke openheid van de plateaus, aangegeven op de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen' zoals opgenomen in Bijlage 3 bij de regels van dit plan en dit niet ten koste gaat van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de beleving van het landschap;
  • e. de hagelnetten ten behoeve van de landschappelijke inpassing niet mogen doorlopen tot aan de grond aan de randen van de percelen waarop de hagelnetten worden toegelaten;
  • f. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
4.4.4 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. in het geval de oppervlakte ten behoeve van tijdelijke boogkassen en tijdelijke regenkappen na afwijking meer dan 10% van de totale teeltoppervlakte van een bedrijf uitmaakt, hierop expliciet wordt ingegaan in het advies van de commissie als bedoeld onder j;
  • b. omliggende waarden en functies niet onevenredig nadelig worden aangetast;
  • c. de afwijking niet leidt tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus, aangegeven op de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen' zoals opgenomen in Bijlage 3 bij de regels van dit plan;
  • d. de afwijking geen betrekking heeft op hellingen met een hellingspercentage van 4% of meer, volgens de bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen' behorende kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen, zoals opgenomen in Bijlage 3 bij de regels van dit plan;
  • e. de ontwikkeling bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit in die zin dat de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen landschappelijk worden ingepast en deze landschappelijke inpassing in het afwijkingsbesluit wordt opgenomen. De landschappelijke inpassing dient daarbij te voldoen aan het provinciale beleid en de 'Structuurvisie Buitengebied' (module 7) als opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels;
  • f. rekening moet worden gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid Limburg;
  • g. containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (in de vorm van regenkappen en boogkassen), voor zover deze niet binnen de agrarische bedrijfsbestemming opgericht kunnen worden, uitsluitend mogen worden opgericht grenzend aan een in een aangrenzend bestemmingsplan dan wel een aangrenzende beheersverordening toegekende bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', indien en voor zover niet gelegen binnen het differentiatievlak beekdal zoals aangegeven op de bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen' behorende kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen, zoals opgenomen in Bijlage 3 bij de regels van dit plan;
  • h. indien vanuit agrarische en/of landschappelijke motieven aangetoond kan worden dat aansluiting aan de bestaande agrarische bouwkavel niet mogelijk is, containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (in de vorm van regenkappen en boogkassen) ook op verder gelegen gronden mogen worden opgericht, waarbij geen zelfstandige bouwkavel mag ontstaan;
  • i. de tijdelijke teeltondersteunende na afloop van een termijn van maximaal 6 maanden verwijderd worden;
  • j. advies moet worden ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve, ter zake deskundige commissie;
  • k. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Gebruik van de grond

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens;
  • b. sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanege of lig- en speelweide, anders dan ten behoeve van extensief recreatief medegebruik en/of toegestaan conform artikel 4.2.1;
  • c. het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen, met uitzondering van puzzelritten;
  • d. het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
  • e. staanplaats voor (motor)voertuigen en (aanhang)wagens, al dan niet geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • f. het opslaan van mest(stoffen) behoudens in mestzakken, als daarvoor een omgevingsgunning is verleend;
  • g. opslagdoeleinden, zoals onder andere het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen alsmede tuinafval, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik en anders dan de opslag van silagepakken met een stapelhoogte van maximaal 2.00 meter, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opslag silagepakken;
  • h. terrein voor het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, behoudens voor zover dit verbod in strijd komt met het bepaalde in artikel 7 van de Grondwet;
  • i. reclame-uitingen;
  • j. de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf;
  • k. het winnen van bosstrooisel, mos of mergel.
4.5.2 Gebruik van opstallen

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor en/of als:

  • a. bewoning;
  • b. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • c. detailhandel en groothandel;
  • d. transport- en/of garagedoeleinden;
  • e. horecadoeleinden;
  • f. opslagdoeleinden, uitgezonderd opslagdoeleinden die verband houden met de agrarische bedrijfsvoering;
  • g. stalling van (motor)voertuigen.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zoals terrassen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig gebruik';
  • b. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, het ophogen, egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen en behoudens werkzaamheden in verband met het herstel van ecologische waarden;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het aanleggen en geheel of gedeeltelijk verwijderen van groenstroken, waaronder begrepen lijnvormige elementen en grasbanen, graften, bosstroken en grasbanen, anders dan ter bestrijding van erosie en voorkoming van wateroverlast;
  • e. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting anders dan ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur;
  • f. het bebossen van gronden.
4.6.2 Uitzonderingen

Het in artikel 4.6.1 vervatte verbod geldt niet voor werkzaamheden:

  • a. die normaal beheer of onderhoud betreffen;
  • b. van ondergeschikte betekenis;
  • c. welke op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een (voor dat tijdstip aangevraagde) vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • d. binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik, waaronder wordt verstaan scheuren van grasland met herinzaai;
  • e. zoals bedoeld in artikel 4.6.1 onder h. indien een waterhuishoudkundige toetsing met positieve uitslag reeds heeft plaatsgevonden in het kader van een vergunningverlening krachtens de Keur van het Waterschap;
  • f. het periodiek kappen van hakhout, voor zover betreffende normale uitoefening van het op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande bodemgebruik.
4.6.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de artikel 4.1 genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende:

  • c. voorzieningen, zoals verharding, wegen, paden en groen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen uitsluitend voor het toegestane gebruik en met inachtname van het parkeerbeleid uit artikel 24.2.2 en 24.2.3;
  • f. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • g. doeleinden van openbaar nut.
5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, geldt de meest beperkende regeling.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in 5.1.1 genoemde doeleinden;
  • b. de daarbij behorende andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.
5.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen in het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. gebouwen mogen ten hoogste in 1 bouwlaag worden opgericht;
  • c. de goothoogte van gebouwen geen bedrijfswoning zijnde mag ten hoogste 4.50 meter bedragen of de bestaande goothoogte indien deze hoger is;
  • d. gebouwen dienen met een kap van ten minste 30o en ten hoogste 60o te worden afgedekt;
  • e. het bouwvlak mag voor maximaal 60% worden bebouwd;
  • f. een bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen dienen te voldoen aan het bepaalde in 5.2.3.
5.2.3 Regels met betrekking tot de bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen

Voor het bouwen van de bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning dient ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' te worden gebouwd;
  • b. de bedrijfswoning mag in ten hoogste 2 bouwlagen worden gebouwd;
  • c. de hoogte van een bouwlaag mag niet meer dan 3,50 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 12.50 meter bedragen;
  • e. de voorgevelbreedte van een bedrijfswoning dient ten minste 5.50 meter te bedragen;
  • f. bedrijfswoningen dienen plat of met een kap van ten minste 30o en ten hoogste 60o te worden afgedekt. Overkappingen en serres mogen worden afgedekt met een kap van ten hoogste 30o; 
  • g. bijgebouwen mogen uitsluitend 3,00 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • h. voor zover bijgebouwen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de perceelsgrens ten minste 3.00 meter te bedragen;
  • i. per bedrijfswoning mag het oppervlakte aan bijgebouwen ten hoogste 70 m² bedragen;
  • j. bijgebouwen mogen maximaal 20.00 meter achter de achtergevel van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • k. bijgebouwen mogen in ten hoogste 1 bouwlaag worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw (waaronder begrepen carports en overkappingen) ten hoogste gelijk zal zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het woonhuis plus 0.25 meter;
    • 2. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw ten hoogste 3.00 meter zal bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een bijgebouw zal ten hoogste 5.00 meter bedragen.
5.2.4 Overige regels met betrekking tot bebouwing

Binnen het bestemmingsvlak mag de bouwhoogte van andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, ten hoogste 3.50 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of de bijgebouwgrens niet meer dan 1.00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of bijgebouwgrens niet meer dan 2.00 meter mag bedragen.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 24.3.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen binnen de bestemming 'Bedrijf' met maximaal 5.00 meter, respectievelijk het vergroten van het bouwvlak waarbij de grenzen van het bouwvlak met maximaal 5.00 meter worden overschreden, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen niet onevenredig nadelig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind,
  • c. bij monumentale en beeldbepalende panden de inhoud van de bebouwing daardoor met niet meer dan 10% mag toenemen;
  • d. de goothoogte ten hoogste 6.50 meter mag bedragen;
  • e. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
5.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het oprichten van bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • a. dit om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk is;
  • b. ten behoeve van de verkeersveiligheid, voldoende afstand tot de bestemming 'Verkeer' wordt aangehouden;
  • c. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 2.00 meter mag bedragen en voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hoogste 6.00 meter mag bedragen;
  • d. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Gebruik van de grond

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor en/of als:

  • a. open bedrijfsterrein;
  • b. het oprichten van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van verlichting, zoals lantaarnpalen, lichtmasten en verlichtingspalen;
  • c. detailhandel en groothandel, anders dan ondergeschikt en voortvloeiend uit het toegestane gebruik;
  • d. horeca;

en anders dan voor en/of als:

  • e. tuin en/of groen;
  • f. parkeren.
5.5.2 Gebruik van opstallen

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van bouwwerken voor en/of als:

  • a. detailhandel;
  • b. horeca;
  • c. (verblijfs)recreatie;
  • d. verkooppunt voor motorbrandstoffen of andere explosiegevaarlijke stoffen;
  • e. opslag, anders dan in verband met het toegelaten gebruik en anders dan voor het stallen van kampeermiddelen en boten niet zichtbaar binnen bestaande bebouwing, niet zijnde een glazen kas, binnen het bouwvlak, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk;
  • f. permanente of tijdelijke bewoning anders dan in de bedrijfswoning.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van bedrijven opgenomen in categorie 3. van de Toegesneden lijst van bedrijfstypen solitaire bedrijven (Bijlage 1 bij de regels), alsmede bedrijven die naar het oordeel van het burgemeester en wethouders, gehoord de daartoe door de provincie Limburg aangewezen perso(o)n(en), qua aard en omvang daarmee gelijk te stellen zijn, zulks met uitzondering van geluidhinder veroorzakende inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer, met dien verstande dat:

  • a. de effecten op de omgeving, zoals de belasting van het milieu en het aantal verkeersbewegingen en de parkeeroverlast, per saldo niet zullen toenemen;
  • b. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

  • a. de volgens de bestemming toegestane activiteiten ter plaatse zijn beëindigd;
  • b. de woningbouw past binnen de actuele regionale structuurvisie voor wonen;
  • c. geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  • d. de woningen inpasbaar zijn vanuit het stedenbouwkundig beeld;
  • e. de geluidsbelasting, blijkens een geluidsniveaukaart dan wel een akoestisch onderzoek, niet hoger is dan de voor wegverkeerslawaai geldende voorkeursgrenswaarden, of een hogere grenswaarde in het kader van de Wet geluidhinder, in welk geval de verblijfsruimten van de woning in overwegende mate aan de geluidsluwe zijde dienen te worden gesitueerd;
  • f. uit onderzoek naar de gesteldheid van de bodem is gebleken, dat er vanuit milieuhygiënisch opzicht geen bezwaren bestaan tegen de realisering van woningen. Voor zover uit dat onderzoek een verontreiniging naar voren komt, dienen de gronden te worden gesaneerd in overeenstemming met de saneringsaanpak zoals opgenomen in de Wet bodembescherming;
  • g. de luchtkwaliteit niet zodanig is of kan worden beïnvloed dat wettelijke bezwaren bestaan tegen de realisering van woningen;
  • h. voordat aan deze wijzigingsbevoegdheid toepassing wordt gegeven, middels een vooronderzoek inzicht in de flora en fauna waarden van het gebied dient te zijn gegeven.
  • i. rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit);
  • j. voordat aan deze wijzigingsbevoegdheid toepassing wordt gegeven, middels een vooronderzoek inzicht in de archeologische waarden van het gebied dient te zijn gegeven;
  • k. de regels als bedoeld in de Structuurvisie Buitengebied zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de regels van dit bestemmingsplan in acht worden genomen;
  • l. bij de wijziging voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 8, met dien verstande dat, het wijzigingsplan duidelijkheid geeft over (nieuwe) bouwvlakken en de aanduiding 'bijgebouwen', alsmede het aantal en de aard van de woningen.

 

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. openbare groenvoorzieningen, zoals trapvelden, speelplaatsen, plantsoenen, waterpartijen met de daarbij behorende voet- en fietspaden en andere voorzieningen;
  • b. parkeervoorzieningen en verkeersdoeleinden;
  • c. doeleinden van openbaar nut;
  • d. duurzaam, bodem- en waterbeheer, tevens wateropvang/buffering en infiltratie.
6.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, geldt de meest beperkende regeling.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van de in 6.1.1 genoemde doeleinden;
  • b. bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals straatmeubilair, zitbanken, afvalbakken, ondergrondse afvalvoorzieningen, verlichting, vlaggenmasten, speelvoorzieningen en kunstobjecten, ten behoeve van de in 6.1.1 genoemde doeleinden.
6.2.2 Regels met betrekking tot bebouwing

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 20 m².
  • b. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3.50 meter.
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, mag niet meer bedragen dan 2.00 meter, met uitzondering van lantaarnpalen en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 10.00 meter mag bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 24.3.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige doeleinden: het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water, eventueel gecombineerd met infiltratie van water in de bodem;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. de instandhouding en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden.

Toegelaten zijn:

  • 1. watergangen;
  • 2. waterberging;
  • 3. waterpartijen;
  • 4. bijbehorende taluds en bermen;
  • 5. groen, als bedoeld in artikel 6 van deze regels, echter uitsluitend indien daardoor de hoeveelheid oppervlaktewater niet wordt verminderd;
  • 6. de daarbij behorende bouwwerken.
7.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, geldt de meest beperkende regeling.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van het beheer en de daarbij behorende voorzieningen, zoals steigers, kademuren en oeverbeschoeiingen;
  • b. bouwwerken geen gebouwen zijnde in de vorm van bruggen en dergelijke.
7.2.2 Overige regels met betrekking tot bebouwing

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3.50 meter.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 24.3.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Op de gronden met de bestemming 'Water' zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Limburg van toepassing.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep (onder de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 8.5.3);
  • b. één vakantieappartement, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2'
  • c. bijbehorende bouwwerken;
  • d. gastouderopvang;

met de daarbij behorende:

  • e. tuinen, erven en verharding;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen, uitsluitend voor de bijbehorende woning(en) en met inachtname van het parkeerbeleid uit artikel 24.2.2 en 24.2.3;
  • h. verkeersvoorzieningen;
  • i. doeleinden van openbaar nut.
8.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, geldt de meest beperkende regeling.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. vrijstaande, geschakelde en aaneengesloten woningen, met dien verstande dat deze uitsluitend in het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. meergezinswoningen/gestapelde woningen, ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', met dien verstande dat deze uitsluitend in het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • c. bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat deze uitsluitend in het bouwvlak en binnen de aanduiding 'bijgebouwen' en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' mogen worden gebouwd;

en de daarbij behorende andere bouwwerken die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.

Ondergronds bouwen is enkel toegestaan met inachtneming van het bepaalde in artikel 20.4

8.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak mogen niet meer woningen worden opgericht dan het aantal legale woningen dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij blijkens de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een afwijkend aantal is weergegeven, in welk geval het aangeven aantal als maximum geldt;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. in het bouwvlak mag in maximaal 2 bouwlagen worden gebouwd;
  • d. de hoogte van een bouwlaag bedraagt maximaal 3.50 meter;
  • e. de voorgevel wordt in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens gebouwd, met dien verstande, dat de voorgevel nooit meer dan 3.00 meter uit de naar de weg gekeerde bouwgrens mag worden gebouwd. Bij een gebogen bouwgrens mag de voorgevel ook in of evenwijdig aan de raaklijn van het midden van de voorgevel aan de bouwgrens worden gebouwd;
  • f. de voorgevelbreedte van de woning bedraagt minimaal 5.50 meter;
  • g. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12.50 meter;
  • h. gebouwen worden met een plat dak of met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt, met dien verstande dat overkappingen en serres worden afgedekt met een kap van ten hoogste 30°;
  • i. het hoofdgebouw van nieuwe vrijstaande woningen dienen aan beide zijden en van nieuwe halfvrijstaande en door garages geschakelde woningen dienen aan één zijde, op minimaal 3.00 meter uit de zijdelingse perceelsgrenzen te worden gebouwd, waarbij de tussen de woning en de zijdelingse perceelsgrens liggende perceelsgedeelten op 3.00 meter of meer achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gerekend tot de aanduiding 'bijgebouwen';
  • j. andere bouwwerken voldoen aan het bepaalde in artikel 8.2.4;
  • k. ondergrondse bouwwerken voldoen aan het bepaalde in artikel 20.4.
8.2.3 Regels met betrekking tot de aanduiding 'bijgebouwen'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijbehorende bouwwerken in 1 bouwlaag (van ten hoogste 3.50 meter) en andere bouwwerken worden gebouwd. Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend in het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd;
  • b. voor zover bijbehorende bouwwerken niet in de perceelsgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de perceelsgrens minimaal 1.00 meter;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag het totale vlak per bouwperceel voor maximaal 50% bebouwd worden, waarbij geldt dat:
    • 1. bij grondgebonden woningen gelegen ter plaatse van de aanduiding 'rode contour' het totale oppervlak aan bijbehorende bouwwerken per woning:
      • maximaal 60 m² bedraagt of,
      • bij een bouwvlak van meer dan 120 m2 maximaal 50% van het oppervlak van het bouwvlak bedraagt;
    • 2. bij grondgebonden woningen niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'rode contour' mag het totale oppervlak aan bijbehorende bouwwerken per woning, ten hoogste 70 m² bedragen;
    • 3. bij niet-grondgebonden woningen/woongebouwen mag per complex de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per woning ten hoogste 20 m² bedragen met een maximum per bouwperceel van 100 m², waarbij de bijbehorende bouwwerken aaneengesloten dienen te worden gebouwd.
  • d. bijbehorende bouwwerken mogen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' achter de achterste bouwgrens van het (hoofd)bouwvlak worden gesitueerd. Bij vrijstaande woningen mogen tussen de achterste bouwgrens van het (hoofd)bouwvlak en de weg, bijbehorende bouwwerken slechts aan één zijde naast het (hoofd)bouwvlak (tussen het bouwvlak en de zijdelingse perceelsgrens) worden gebouwd. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt daarbij ten minste 3.00 meter, behoudens daar waar deze afstand in de bestaande situatie niet aanwezig is. In deze gevallen moet de bestaande afstand in acht worden genomen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder a, c en d mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' maximaal 60 m2 aan bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woning Cazenderstraat 14 worden gebouwd, met dien verstande dat achter de verlengde voorgevelrooilijn van de naastgelegen woningen dient te worden gebouwd;
  • f. de bebouwingsdiepte van een bijbehorend bouwwerk mag bij vrijstaande woningen maximaal 20.00 meter en bij halfvrijstaande woningen maximaal 15.00 meter bedragen;
  • g. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is ten hoogste gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het woonhuis plus 0.25 meter;
  • h. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 3.00 meter;
  • i. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt ten hoogste 5.00 meter;
  • j. bijbehorende bouwwerken worden met een plat dak of met een kap van ten minste 30° en ten hoogste 60° afgedekt, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' gebouwen met een plat dak worden afgedekt of ter plaatse van de aanduiding 'maximum dakhelling' gebouwen met een kap van ten hoogste de aangeduide dakhelling worden afgedekt;
    • 2. overkappingen en serres worden afgedekt met een kap van ten hoogste 30°;
  • k. de oppervlakte van zwembaden, mits niet overdekt, mag niet meer bedragen dan 60 m²;
  • l. het aantal tennisbanen per bouwperceel mag, mits niet overdekt, ten hoogste 1 bedragen;
  • m. andere bouwwerken voldoen aan het bepaalde in artikel 8.2.4;
  • n. ondergrondse bouwwerken voldoen aan het bepaalde in artikel 20.4.
8.2.4 Overige regels met betrekking tot bouwwerken

Voor het bouwen gelden de volgende overige regels:

  • a. het bouwvlak c.q. de voorgevelrooilijn mag niet door bebouwing worden overschreden, met uitzondering van overschrijding ten behoeve van:
    • 1. de bouw van erkers, waarbij de erker niet meer dan 70% van de voorgevel beslaat en/of maximaal 40% van de zijgevel van de woning, mits de diepte van de erker maximaal 1.50 meter bedraagt, de bouwhoogte van de erker niet meer bedraagt dan de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw, de afstand tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 3.00 meter bedraagt, gemeten vanuit de bouwgrens en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1.00 meter bedraagt;
    • 2. aansluitende luifels boven de voordeur en kappen op erkers, mits deze vanuit het stedenbouwkundig beeld en afmeting van ondergeschikte betekenis zijn en de afstand tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens minimaal 3.00 meter bedraagt, gemeten vanuit de bouwgrens;
    • 3. ondergeschikte onderdelen van het gebouw, als schoorstenen, lichtkoepels en antennes, met uitzondering van liftopbouwen en luchtbehandelingsinstallaties.
  • b. binnen het bestemmingsvlak mag de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3.00 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of de bijgebouwgrens maximaal 1.00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of bijgebouwgrens maximaal 2.00 meter mag bedragen.
  • c. in afwijking van het bepaalde in artikel 8.2.1 sub c. mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' tevens een overkapping worden gerealiseerd, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 3.00 meter bedraagt.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 24.3.

8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het toevoegen van een extra bouwlaag aan grondgebonden woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het toevoegen van een extra bouwlaag aan grondgebonden woningen, met dien verstande dat:

  • a. de toevoeging van de bouwlaag past binnen het stedenbouwkundig beeld en de ter plaatse aanwezige bebouwingstypologie;
  • b. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
8.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het toevoegen van een extra bouwlaag aan aangebouwde bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 8.2.3 een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het toevoegen van een extra bouwlaag aan aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij vrijstaande woningen, met dien verstande dat:

  • a. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk ten hoogste gelijk is aan de hoogte van de tweede bouwlaag van het woonhuis plus 0.25 meter;
  • b. een aangebouwd bijbehorend bouwwerk met een plat dak of met een kap wordt afgedekt waarvan de dakhelling gelijk is aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
  • c. er geen onevenredige aantasting van de herkenbaarheid van de woning als zodanig plaatsvindt;
  • d. uitzicht en privacy van derden niet onevenredig worden aangetast;
  • e. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
8.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verhogen van de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 8.2.3 een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het verhogen van de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij grondgebonden woningen met 1.00 meter, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4/5 van de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige aantasting van de herkenbaarheid van de woning als zodanig plaatsvindt;
  • b. uitzicht en privacy van derden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
8.4.4 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het oprichten van een carport of overkapping tussen de grens van de aanduiding 'bijgebouwen' en de voorgevelrooilijn

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 8.2.4 een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van een carport of overkapping tussen de grens van de aanduiding 'bijgebouwen' en de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:

  • a. de voorgevelrooilijn niet wordt overschreden;
  • b. de afstand tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens minimaal 5.00 meter bedraagt;
  • c. de lengte van de carport of overkapping minimaal 5.00 meter bedraagt;
  • d. het oppervlak van de carport of overkapping wordt meegeteld bij het totaal oppervlak aan bijbehorende bouwwerken;
  • e. er geen onevenredige aantasting van de herkenbaarheid van de woning als zodanig plaatsvindt;
  • f. uitzicht en privacy van derden niet onevenredig worden aangetast;
  • g. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
8.4.5 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het oprichten van andere bouwwerken met een grotere bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 8.2.4 een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van andere bouwwerken met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • a. ten behoeve van de privacy voldoende afstand tot aangrenzende percelen wordt aangehouden;
  • b. ten behoeve van de verkeersveiligheid voldoende afstand tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens wordt aangehouden;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken maximaal 6.00 meter bedraagt;
  • d. deze afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing is indien de afwijkingsbevoegdheid van artikel 8.4.6 kan worden toegepast;
  • e. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
8.4.6 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het plaatsen van erfafscheidingen op hoeksituaties vóór de voorgevelrooilijn

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 8.2.4 een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het plaatsen van erfafscheidingen op hoeksituaties vóór de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:

  • a. de erfafscheiding maximaal 2.00 meter hoog is;
  • b. de erfafscheiding bestaat uit gaas en is begroend met levende planten;
  • c. de erfafscheiding 3.00 meter achter de voorgevel van de woning wordt geplaatst;
  • d. de verkeerssituatie het plaatsen van de erfafscheiding toelaat;
  • e. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
8.5 Specifieke gebruiksregels
8.5.1 Gebruik van de grond

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met dit plan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van parkeervoorzieningen voor derden en het gebruik van de grond anders dan voor:

  • a. tuin/ erf;
  • b. parkeer- en/of groenvoorzieningen;
  • c. opslagdoeleinden, anders dan ten behoeve van normaal bij de bestemming van de grond behorend gebruik. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt de opslag van gevaarlijke goederen en stoffen.
8.5.2 Gebruik van opstallen

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor en/of als:

  • a. zelfstandige bewoning van bijbehorende bouwwerken;
  • b. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • c. groothandel;
  • d. detailhandel;
  • e. horeca;
  • f. dienstverlening, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2 coachings- en trainingsactiviteiten zijn toegestaan;
  • g. opslagdoeleinden, anders dan ten behoeve van normaal bij de bestemming van de grond behorend gebruik. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt de opslag van gevaarlijke goederen en stoffen.
8.5.3 Aan huis verbonden beroep

Ruimten binnen de woning of in de bijbehorend bouwwerk mogen worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. minimaal 50% van het vloeroppervlak van de woning (exclusief vrijstaande bijbehorende bouwwerken) blijft gehandhaafd voor de woonfunctie, met dien verstande dan een minimaal vloeroppervlak van 100 m² behouden dient te blijven voor de woonfunctie (exclusief vrijstaande bijbehorende bouwwerken);
  • b. degene die de activiteiten uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. de activiteit zonder werknemers in dienst wordt uitgeoefend;
  • d. dit gebruik mag geen ernstige of onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • e. de ruimtelijke uitstraling is in overeenstemming met de woonfunctie;
  • f. er wordt in voldoende mate op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte, met inachtname van het parkeerbeleid uit artikel 24.2.2 en 24.2.3;
  • g. er is geen sprake van een grote verkeersaantrekkende werking. De aanwezige infrastructuur moet hierop berekend zijn;
  • h. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
8.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. ten minste 50% van het vloeroppervlak van de woning (exclusief bijbehorende bouwwerken) blijft gehandhaafd alsmede bij woningen met een vloeroppervlak van minder dan 240 m² blijft een vloeroppervlak van de woning (exclusief bijbehorende bouwwerken) van 100 m² behouden;
  • b. degene die de activiteiten uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. de activiteit zonder werknemers in dienst wordt uitgeoefend;
  • d. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling passen in een woonomgeving;
  • e. de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met de woonfunctie;
  • f. er geen strijd ontstaat met het Bouwbesluit of de gemeentelijke bouwverordening;
  • g. de bedrijfsactiviteiten niet betreffen het oprichten, veranderen of in werking hebben van een vergunning- of meldingplichtige inrichting in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet Milieubeheer;
  • h. maximaal zijn toegestaan een of meer elektromotoren en/of een of meer verbrandingsmotoren met een vermogen of een gezamenlijk vermogen tot en met 1,5 kW, met dien verstande, dat bij de berekening van het gezamenlijk vermogen een elektromotor en/of een verbrandingsmotor met een vermogen van 0,25 kW of minder buiten beschouwing blijft;
  • i. er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte en aan het bedrijf gelieerde activiteit;
  • j. er in voldoende mate op eigen terrein dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte, met inachtname van het parkeerbeleid uit artikel 24.2.2 en 24.2.3;
  • k. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking. De aanwezige infrastructuur moet hierop berekend zijn;
  • l. aan de omgevingsvergunning de voorwaarde wordt verbonden dat de vergunning komt te vervallen als de gronden c.q. bebouwing gedurende een aaneengesloten periode van minimaal twee jaar niet meer als zodanig zijn gebruikt.
  • m. aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden ter voorkoming van hinder voor de omgeving. Deze voorwaarden betreffen in ieder geval:
    • 1. vastlegging van werktijden;
    • 2. vastlegging maximum personeelsbestand;
    • 3. vastlegging parkeren van motorvoertuigen van personeel, klanten en zaakvoerder;
    • 4. vastlegging maximum werkvloeroppervlak;
    • 5. frequentie en plaats van laden en lossen;
    • 6. beperking omvang reclame-uiting / bedrijfsnaamuiting tot maximaal 50 cm x 50 cm x 2 cm (lengte x breedte x diepte) aan voorgevel op max. 2.00 meter hoogte;
    • 7. beperking van emissies (geluid, stof, geur) naar de omgeving;
    • 8. verbieden/beperken van opslag en/of activiteiten op onbebouwd perceel;
  • n. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
8.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een verblijfsrecreatieve voorziening in de vorm van Bed en Breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een verblijfsrecreatieve voorziening in de vorm van bed en breakfast met dien verstande dat:

  • a. de hoofdfunctie wonen in overwegende mate gehandhaafd blijft;
  • b. de voorziening ten behoeve van bed en breakfast binnen de hoofdbebouwing wordt gerealiseerd, niet zijnde vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  • c. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand of complex behouden blijven;
  • d. de voorziening gelet op de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent mede dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan;
  • e. bed en breakfast aan maximaal 8 personen gelijktijdig mag worden aangeboden;
  • f. er in voldoende mate op eigen terrein dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte, met inachtname van het parkeerbeleid uit artikel 24.2.2 en 24.2.3;
  • g. belangen van derden niet onevenredig mogen worden geschaad;
  • h. ter voorkoming van permanente bewoning een maximale aaneengesloten verblijfsduur van individuen wordt gehanteerd van 12 weken. Daarnaast dient met een initiatiefnemer een overeenkomst te worden gesloten waarin wordt bedongen dat indien sprake is van permanente bewoning een boeteclausule in werking zal treden;
  • i. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.

Artikel 9 Leiding

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van ondergrondse leidingen voor gastransport, riolering, brandstof en watertransport. De hartlijn van de leiding voor gastransport is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas'. De hartlijn van de leiding voor riolering is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool'. De hartlijn van de leiding voor brandstof is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - brandstof'.
9.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, geldt de meest beperkende regeling.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op de voor 'Leiding' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken van geringe omvang ten dienste van of ter instandhouding van de betreffende leiding,

met dien verstande dat:

    • 1. de bouwhoogte ten hoogste 3.50 meter mag bedragen.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van andere bebouwing binnen de voor 'Leiding' aangewezen gronden, met dien verstande dat:

  • a. het belang van de leiding, gehoord de leidingbeheerder, niet onevenredig nadelig wordt aangetast;
  • b. dit geen gevaar oplevert voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doet en/of door het aan de vergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen;
  • c. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Gebruik van de grond

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden:

  • a. op een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk kan doen;
  • b. voor het uitvoeren van ontgrondingen, dan wel anderszins het bodemniveau wijzigen;
  • c. voor het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding;
  • d. voor het aanbrengen van diep wortelende beplanting;
  • e. voor het verrichten van grondwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • f. voor het verrichten van grondophogingen;
  • g. voor het heien of anderszins voorwerpen in de grond aanbrengen.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 9.4.1 onder b t/m g, ten behoeve van het uitvoeren van de vermelde activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. het belang van de leiding, gehoord de leidingbeheerder, niet onevenredig nadelig wordt aangetast;
  • b. deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de vergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.

Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bovengrondse leidingen voor de transmissie van elektriciteit. De hartlijn van de leiding voor de transmissie van elektriciteit is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding'.

10.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, geldt de meest beperkende regeling.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoogspanningsmasten en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de betreffende leiding.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het bouwen van bouwwerken binnen de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden, met dien verstande dat:

  • a. het belang van de leiding, gehoord de leidingbeheerder, niet onevenredig nadelig wordt aangetast;
  • b. dit geen gevaar oplevert voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doet en/of door het aan de vergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen;
  • c. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
10.4 Specifieke gebruiksregels
10.4.1 Gebruik van de grond

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden:

  • a. op een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk kan doen.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 10.4.1 ten behoeve van het uitvoeren van de vermelde activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. het belang van de leiding, gehoord de leidingbeheerder, niet onevenredig nadelig wordt aangetast;
  • b. deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de vergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.

Artikel 11 Waarde - Archeologie

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen en/of terreinen, een en ander conform de als Bijlage 4 bij deze regels gevoegde Archeologische beleidskaart.

11.1.2 Dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, geldt de meest beperkende regeling.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk, al dan niet in combinatie met het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 11.4.1, de bodem van gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' zal worden verstoord voor een oppervlakte en tot een diepte groter dan aangegeven in onderstaande tabel (welke maten gelden voor het oprichten van een bouwwerk en indien van toepassing het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden tezamen) voor de verschillende waardecategoriën, zoals nader aangeduid in de als Bijlage 4 bij deze regels gevoegde Archeologische beleidskaart. de als bijlage bij deze regels gevoegde Archeologische beleidskaart, wordt een omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien voldaan wordt aan het bepaalde in de artikelen 11.2.2 en 11.2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.VBP06002-VA01_0001.png"

11.2.2 Waardecategorie 1

Voor waardecategorie 1, zijnde een beschermd archeologisch monument als bedoeld in artikel 1, lid c van de Monumentenwet 1998, dient op grond van de artikelen 11 en 14 van de Monumentenwet 1988 een vergunning te worden overgelegd van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

11.2.3 Waardecategorie 2, 3, 4, 5 en 6
  • a. Voor waardecategorie 2 t/m 6 dient aan het bevoegd gezag een rapport te worden overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. De omgevingsvergunning voor het bouwen wordt uitsluitend verleend indien:
    • 1. uit dit rapport blijkt dat er geen monumentale waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad of door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veilig gesteld;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  • c. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften verbinden aan de vergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumentale waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    • 4. indien sub 3 van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
  • d. Het bepaalde onder a t/m c is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    • 1. normale onderhoudswerkzaamheden;
    • 2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
    • 3. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
    • 4. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
    • 5. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 6. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,00 m bedraagt;
    • 7. gronden die door burgemeester en wethouders archeologisch zijn vrijgegeven.
11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2 met betrekking tot het laten uitvoeren van een inventariserend onderzoek en het overhandigen van een rapport over de waarde van het terrein, indien een onafhankelijke deskundige het betreffende (bouw)plan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat geen archeologische waarden in het geding zijn.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verstoren van de bodem voor een oppervlakte en op een diepte groter dan aangegeven in de tabel in artikel 11.2.1 (waarbij deze maten gelden voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden en indien van toepassing het oprichten van een bouwwerk tezamen) tenzij voor wat betreft waardecategorie 1 een specifieke diepte is toegestaan in een kennisgeving (de zogenoemde Richtlijn vrijstelling vergunningplicht) van de Minister aan de eigenaar van het archeologisch monument ter gelegenheid van de aanwijzing van het archeologisch monument;
  • b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • c. het rooien, verwijderen of aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • d. het uitvoeren van grondwerk;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze drijven van voorwerpen in de grond;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of andere ondergrondse constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • h. het scheuren van grasland;
  • i. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • j. het afgraven van gronden en/of het ophogen of verlagen (egaliseren) van het terrein;
  • k. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers e.d.;
  • l. het tot onder maaiveld slopen van gebouwen en andere bouwwerken of het slopen van gedeelten daarvan, anders dan voor de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning.
11.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 11.4.1 is niet van toepassing voor de werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het in werking treden van dit plan omgevingsvergunning is verleend;
  • b. welke ten tijde van het in werking treden van dit plan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van dit plan geen omgevingsvergunning vereist was;
  • c. welke noodzakelijk zijn ten behoeve van het beheer/onderhoud van de aanwezige archeologische waarden;
  • d. normale onderhoudswerkzaamheden, tenzij het waardecategorie 1 betreft;
  • e. op gronden die door burgemeester en wethouders archeologisch zijn vrijgegeven.
11.4.3 Voorwaarden

De in artikel 11.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend:

  • a. voor waardecategorie 1, zijnde een beschermd archeologisch monument als bedoeld in artikel 1, lid c van de Monumentenwet 1998: na overlegging van een vergunning van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) op grond van artikel 11 en 14 van de Monumentenwet 1988;
  • b. voor waardecategorie 2 t/m 6: na overlegging van een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. indien uit het rapport bedoeld onder b. blijkt dat er geen monumentale waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad of door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veilig gesteld;
  • d. schade door de werken of werkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
11.4.4 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 11.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 11.1.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig nadelig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

11.4.5 Voorschriften aan vergunning

Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumentale waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien het bepaalde onder c. van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werken of werkzaamheden.

Artikel 12 Waarde - Cultuurhistorie

12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van ter plaatse bestaande cultuurhistorische en oudheidkundig waardevolle elementen (monumenten en karakteristieke bebouwing) en patronen (beplantingspatronen, verkavelingen, wegenpatronen, het stedenbouwkundig beeld).

12.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, geldt de meest beperkende regeling.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden, met daarbinnen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de beschermde rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten, mag slechts worden gebouwd indien en voor zover zulks nodig is voor het behoud en/of herstel van de bestaande bebouwing, met dien verstande, dat:

  • a. bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemming;
  • b. geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in het stedenbouwkundige beeld, bepaald door kapvorm, hoogtematen, gevel- en raamindeling, zulks met inbegrip van waardevolle details als erkers, dakkapellen, kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en soortgelijke bouwdelen, zoals vastgelegd in het besluit tot aanwijzing van de rijks- en gemeentelijke monumenten.
12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen ten behoeve van de onderliggende bestemmingen onder de volgende voorwaarden:

  • a. de cultuurhistorische en oudheidkundige waarden worden niet aangetast;
  • b. de nieuwbouw past binnen c.q. levert een kwalitatieve bijdrage aan de cultuurhistorische en oudheidkundige waarden;
  • c. er worden geen wezenlijke veranderingen aangebracht in het stedenbouwkundige beeld;
  • d. voor zover het monumenten betreft, dient hierover advies te worden ingewonnen van een terzake deskundige instantie.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Verbodsbepaling

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het opslaan, deponeren, lozen of storten van al dan niet afgedankte of aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, alsmede het aanleggen of inrichten van opslag-, stort- of bergplaatsen;
  • c. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0.30 meter, waartoe ook gerekend worden woelen en draineren;
  • e. het aanleggen van boomgaarden;
  • f. het bebossen van gronden;
  • g. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • i. het graven van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • j. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • k. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem.
12.4.2 Normaal onderhoud en gebruik

Het bepaalde in 12.4.1 is niet van toepassing voor:

  • a. werkzaamheden, normale werkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. het periodiek kappen van hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het op dat tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande bodemgebruik.
12.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 12.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien voor de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 12.1.1 genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig nadelig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

Artikel 13 Waarde - Ecologie

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en versterking van de samenhang tussen abiotische (niet-levende natuur) en biotische (levende natuur) kenmerken van de betreffende besluitgebiedsdelen.

13.1.2 Dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, geldt de meest beperkende regeling.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van een watergang of regenwaterbuffer,met dien verstande, dat:
    • 1. het oppervlak per bouwwerk maximaal 20 m² bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 3.50 meter bedraagt;
  • b. ter plaatse van een op de verbeelding opgenomen aanduiding 'bouwvlak' of de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - buitenbak, overeenkomstig de daaraan verbonden regels;
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Verbodsbepaling

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, uitgezonderd de aanleg van drinkpoelen;
  • c. het bebossen van gronden;
  • d. het scheuren van grasland, voor zover het betreft waardevolle graslandvegetaties;
  • e. het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;
  • f. het aanbrengen en/of aanleggen van oeverbeschoeiingen en het graven en/of aanleggen van waterlopen;
  • g. het verrichten van werkzaamheden welke beschadigingen tot gevolg kunnen hebben aan vochtige bronbiotopen.
13.3.2 Normaal onderhoud en gebruik

Het bepaalde in 13.3.1 is niet van toepassing voor:

  • a. normale werkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een (voor dat tijdstip aangevraagde) vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. het periodiek kappen van hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het op dat tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande bodemgebruik.
13.3.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 13.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien voor de werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 13.1 genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig nadelig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

Artikel 14 Waarde - Landschapselementen

14.1 Bestemmingsomschrijving
14.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Landschapselementen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en herstel van de aanwezige kleinschalige landschapselementen en de daarmee samenhangende landschappelijke en natuurlijke waarden, alsmede het daarmee samenhangende waterbergend vermogen van de grond, een en ander zoals nader aangeduid op de als Bijlage 5, 6 en 7 bij deze regels gevoegde kaarten Landschapselementen.

14.1.2 Dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, geldt de meest beperkende regeling.
14.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.2.1 Verbodsbepaling

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Landschapselementen' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen, rooien, slopen, dempen, egaliseren van kleine landschapselementen, dan wel het verrichten van werkzaamheden, die ernstige beschadiging of de dood of verdwijning van kleine landschapselementen tot gevolg hebben;
  • b. het verwijderen of afgraven van steilranden of het verrichten van andere grondwerkzaamheden die een aantasting hiervan inhouden of kunnen inhouden.
14.2.2 Normaal onderhoud en gebruik

Het bepaalde in 14.2.1 is niet van toepassing voor:

  • a. normale werkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een (voor dat tijdstip aangevraagde) vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. het periodiek kappen van hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het op dat tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande bodemgebruik.
14.2.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 14.2.1 zijn slechts toelaatbaar:

  • a. indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in 14.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig nadelig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind. Het bevoegd gezag kan aan de vergunning voorwaarden stellen ter compensatie;
  • b. voor zover de werken of werkzaamheden de ecologie van de aanwezige natuurwaarden niet aantasten.

 

Artikel 15 Waterstaat - Beschermingszone waterkering

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het beheer en het onderhoud van de waterkering.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten behoeve van de waterstaat en/of waterkering met een maximale bouwhoogte van 4 meter, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - hoogwaterbrug' waar bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor een hoogwaterbrug mogen worden opgericht waarvan de bouwhoogte maximaal 10,00 meter mag bedragen.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het verbod in artikel 15.2 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bouw verenigbaar is met de belangen van de waterstaat en/of waterkering en de beheerder van de waterkering hiervoor toestemming heeft verleend.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Verbodsbepaling

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals damwanden, heipalen, reclamezuilen, lichtmasten, verkeersborden, verkeerssignaleringen enz.;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • e. het vellen of rooien van houtgewas.
15.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 15.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagd vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
15.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 15.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect, te verwachte gevolgen de in de aanhef van dit artikel omschreven doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning wordt de beheerder van de waterkering gehoord.

Artikel 16 Waterstaat - Inundatiegebied

16.1 Bestemmingsomschrijving
16.1.1 Algemeen

De voor 'Waterstaat - Inundatiegebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de functie inundatiegebied overeenkomstig de Keur van het Waterschap Limburg.

16.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, geldt de meest beperkende regeling.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waterstaat - Inundatiegebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd.

16.3 Afwijken van de bouwregels
16.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het bouwen van gebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 16.2, ten behoeve van het bouwen van gebouwen binnen de beschermingszone mits:

  • a. het belang van het inundatiegebied niet onevenredig nadelig wordt aangetast;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.

Het bevoegd gezag wint, alvorens af te wijken, advies in bij de waterbeheerder zijnde het waterschap.

16.4 Specifieke gebruiksregels

Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Inundatiegebied' zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Limburg van toepassing.

16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waterstaat - Inundatiegebied' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. gesloten wegdek aan te leggen;
  • b. het bemalen draineren van gronden, het winnen, toevoeren, afdammen en stuwen van water;
  • c. het tot stand brengen en/of in exploitatie nemen van boor- en pompputten, parallelriolen, nutsvoorzieningen, transportleidingen en andere boven- en ondergrondse leidingconstructies
  • d. het aanbrengen van boomsingels en hakhoutwallen, wijzigen van watergangen en uitvoeren afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, dieper dan 0,30 meter;
  • e. ophogingen te maken of te verwijderen;
  • f. werken en beplantingen aan te brengen die waterstuwingen of stroomgeleiding teweegbrengen.
16.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 16.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. van ondergeschikte betekenis zijn;
  • c. vallen binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  • d. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
16.5.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 16.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien hierdoor geen onevenredige nadelige schade wordt of kan worden toegebracht aan het inundatiegebied en/of de beekdalen en de hier in voorkomende natuurwetenschappelijke en landschapsecologische waarde.

Artikel 17 Waterstaat - Meanderzone

17.1 Bestemmingsomschrijving
17.1.1 Algemeen

De voor 'Waterstaat - Meanderzone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor primair water dat door natuurlijke verplaatsing zijn bedding kan verleggen overeenkomstig de Keur van het Waterschap Limburg.

17.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, geldt de meest beperkende regeling.
17.2 Bouwregels

Op de voor 'Waterstaat - Meanderzone' aangewezen gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd.

17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 17.2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken binnen de beschermingszone mits:

  • a. het belang van de meanderzone niet onevenredig nadelig wordt aangetast;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.

Het bevoegd gezag wint, alvorens af te wijken, advies in bij de waterbeheerder zijnde het waterschap.

17.4 Specifieke gebruiksregels

Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Meanderzone' zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Limburg van toepassing.

17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waterstaat - Meanderzone' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. gesloten wegdek aan te leggen;
  • b. het bemalen draineren van gronden, het winnen, toevoeren, afdammen en stuwen van water;
  • c. het tot stand brengen en/of in exploitatie nemen van boor- en pompputten, parallelriolen, nutsvoorzieningen, transportleidingen en andere boven- en ondergrondse leidingconstructies;
  • d. het aanbrengen van boomsingels en hakhoutwallen, wijzigen van watergangen en uitvoeren afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk, dieper dan 0,30 meter.
17.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 17.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. van ondergeschikte betekenis zijn;
  • c. vallen binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  • d. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
17.5.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 17.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien hierdoor geen onevenredige nadelige schade wordt of kan worden toegebracht aan de meanderzone en/of de beekdalen en de hier in voorkomende natuurwetenschappelijke en landschapsecologische waarde.

Artikel 18 Waterstaat - Waterlopen

18.1 Bestemmingsomschrijving
18.1.1 Algemeen

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming, beheer, onderhoud en waterstaatsdoeleinden (zoals beheersing van de waterstand) van primaire wateren, zoals vaarwegen, watergangen en regenwaterbuffers, voor zover van toepassing overeenkomstig de Keur van het Waterschap Limburg.

18.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, geldt de meest beperkende regeling.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Algemeen

Binnen de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken van geringe omvang, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de primaire wateren en/of de regenwaterbuffer.

Ondergronds bouwen is enkel toegestaan met inachtneming van het bepaalde in artikel 20.4

18.2.2 Regels met betrekking tot bouwwerken

Met betrekking tot de bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3.50 meter.
18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.2, ten behoeve van het oprichten van andere bebouwing binnen de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden, met dien verstande dat:

  • a. het belang van het primaire water, gehoord het waterschap, niet onevenredig nadelig wordt aangetast;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
18.4 Specifieke gebruiksregels
18.4.1 Gebruik van de gronden

Op de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Limburg van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene bouwregels

20.1 Verbodsbepaling overschrijding bouwgrens

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de bouwgrens wordt overschreden, uitgezonderd overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

20.2 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
20.2.1 Maximale maten

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan meer bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

20.2.2 Minimale maten

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

20.2.3 Uitzonderingen
  • a. In het geval van (her)oprichting van bouwwerken is het bepaalde in 20.2.1 en 20.2.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
  • b. Het bepaalde in 20.2.1 en 20.2.2 is niet van toepassing voor bouwwerken die zijn gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'.
20.3 Bouwregels voor zwembaden en jacuzzi's

Het is niet toegestaan voor de voorgevel of in het verlengde daarvan zwembaden, jacuzzi's en vergelijkbare bouwwerken te bouwen. Voor het overige geldt voor het bouwen van zwembaden het bepaalde in 20.4.2 onder c.

20.4 Ondergronds bouwen
20.4.1 Algemeen

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

20.4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, in aanvulling op het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan, mits voldaan wordt aan het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen voor wat betreft de maximale oppervlakte en het maximale bebouwingspercentage. Deze maximale oppervlakte en dit maximale bebouwingspercentage gelden voor de ondergrondse en bovengrondse bouwwerken tezamen;
  • b. ondergrondse bouwwerken worden minimaal 1.00 meter uit de perceelsgrens opgericht;
  • c. in aanvulling op het bepaalde sub a en b zijn niet-overdekte zwembaden toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het zwembad wordt gebouwd achter de voorgevel of het verlengde daarvan en op een afstand van minimaal 3.00 meter uit de perceelsgrens;
    • 2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als opgenomen in de regels behorende bij de desbetreffende bestemming in acht wordt genomen;
    • 3. de oppervlakte van niet-overdekte zwembaden mag maximaal 60 m2 bedragen;
    • 4. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
  • d. de bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3.50 meter onder peil.
20.5 Woningsplitsing en nieuwbouw van woningen

Woningsplitsing en nieuwbouw van woningen anders dan vervangende nieuwbouw is - tenzij anders is bepaald in de afzonderlijke bestemmingsregels, gekoppeld aan de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' - niet toegestaan, behoudens met een omgevingsvergunning ter afwijking van de regels indien de bevoegdheid daartoe in de afzonderlijke bestemmingsregels is opgenomen.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

21.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

21.2 Gebruiksverbod

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van opstallen voor het beroepsmatig verlenen van diensten op het gebied van prostitutie en/of een seksinrichting en/of escortbedrijf.

21.3 Woningsplitsing en toename aantal woningen

Woningsplitsing of anderszins een gebruikswijziging met toename van het aantal woningen tot gevolg is - tenzij anders is bepaald in de afzonderlijke bestemmingsregels, gekoppeld aan de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' - niet toegestaan, behoudens met een omgevingsvergunning ter afwijking van de regels indien de bevoegdheid daartoe in de afzonderlijke bestemmingsregels is opgenomen.

Artikel 22 Algemene aanduidingsregels

22.1 geluidzone - luchtvaart
22.1.1 geluidzone - grote luchtvaart

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - grote luchtvaart' van de luchthaven Maastricht Aachen Airport geldt het Besluit Geluidsbelasting Grote Luchtvaart (BGGL).

22.1.2 geluidzone - kleine luchtvaart

Ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - kleine luchtvaart’ van de luchthaven Maastricht Aachen Airport geldt het Besluit Geluidsbelasting Kleine Luchtvaart (BGKL).

22.2 geluidzone - spoor
22.2.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - spoor' mogen geen geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd, tenzij daarvoor gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan een hogere grenswaarde is vastgesteld.

22.2.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 22.2.1, met dien verstande dat de geluidsbelasting vanwege spoorweglawaai aan de gevels van de te realiseren objecten niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde.

22.3 milieuzone - bodembeschermingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' is duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden als bijzondere bescherming van de bodem noodzakelijk. Het streven is naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige bijzondere biotische, abiotische en cultuurhistorische waarden stellen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met dan wel afstemming te worden gezocht met het beleid ter zake van de provinciale Omgevingsverordening Limburg en het Provinciaal Omgevingsplan Limburg.

22.4 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden mede bedoeld voor bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening. Hier gelden beperkingen op grond van de Omgevingsverordening 2014.

22.5 rode contour

Ter plaatse van de aanduiding 'rode contour' geldt de regeling, zoals opgenomen in artikel 8.2.3 sub c.

22.6 veiligheidszone - leiding
22.6.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd.

22.6.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 22.6.1 als de betreffende veiligheidszone is opgeheven of verkleind.

22.7 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' dienen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen van inrichtingen vooraf in het kader van externe veiligheid te worden getoetst en te voldoen aan de plaatsgebonden en/of groepsgebonden risico's.

22.8 vrijwaringszone - luchtvaart

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - luchtvaart' is het verboden bouwwerken op te richten met een grotere bouwhoogte dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum hoogte (m)'. De aangegeven bouwhoogte in meters ten opzichte van N.A.P. mag evenmin overschreden worden door schoorstenen, dakkapellen, antennes, vlaggenmasten, opbouwen ten behoeve van lift- en luchtbehandelingsinstallaties, reclameborden of -verlichting en dergelijke, alsmede door enig deel van windturbines.

22.9 vrijwaringszone - weg 0-50 meter en vrijwaringszone weg 50-100 meter
22.9.1 Bouwregels
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 0-50 meter' mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken gerelateerd aan of ten behoeve van de verkeersbestemming c.q. het wegverkeer en faunavoorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 50-100 meter' mag uitsluitend worden gebouwd, nadat vooraf overleg is gevoerd met en overeenstemming is bereikt met de wegbeheerder, i.c. Rijkswaterstaat.
22.9.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, gehoord Rijkswaterstaat, een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van bebouwing op de gronden gelegen binnen de 'vrijwaringszone - weg 0-50 meter' overeenkomstig het bepaalde in de onderliggende bestemming, met dien verstande dat:

  • a. dit toekomstige infrastructurele uitbreidingen niet onmogelijk maakt;
  • b. dit niet leidt tot uit milieuhygiënisch en/of veiligheidsoogpunt onaanvaardbare situaties.

Artikel 23 Algemene afwijkingsregels

23.1 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van het bestemmingsplan ten aanzien van:

  • a. de bebouwing van niet voor 'Wonen' aangewezen gronden met gebouwen en andere bouwwerken, ten dienste van het openbare nut met een bouwhoogte van maximaal 3.50 meter en een inhoud van maximaal 50 m3 en met dien verstande dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2;
  • b. het plaatsen van masten ten behoeve van telecommunicatie en alarmering, welke niet vergunningsvrij zijn, met dien verstande dat:
    • 1. de totale bouwhoogte van de antenne-installatie inclusief bebouwing maximaal 40.00 meter bedraagt;
    • 2. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2;
  • c. de in Hoofdstuk 2 genoemde en in de verbeelding van het het plan aangeduide maten en percentages, met uitzondering van bestemmingsgrenzen, met dien verstande dat:
    • 1. de afwijking maximaal 10% bedraagt;
    • 2. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 23.2.
23.2 Algemene voorwaarden bij afwijken

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels van het plan wordt het onderstaande in acht genomen:

  • a. er wordt geen substantiële afbreuk gedaan aan het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse;
  • b. belangen van derden worden niet onevenredig nadelig geschaad of kunnen niet onevenredig nadelig geschaad worden;
  • c. er vindt geen onevenredige nadelige aantasting plaats van:
    • 1. de milieusituatie;
    • 2. het woonmilieu en de leefbaarheid ter plaatse;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende grond;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de parkeerbalans in de directe omgeving, met inachtname van het parkeerbeleid uit artikel 24.2.2 en 24.2.3;

Artikel 24 Overige regels

24.1 (Wettelijke) regels

Indien en voor zover in deze regels of in de verbeelding wordt verwezen naar wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

24.2 Gemeentelijke regels
24.2.1 Algemeen

Indien en voor zover in deze regels of in de verbeelding wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze gelden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, tenzij in deze regels expliciet anders is bepaald.

24.2.2 Bouwen en parkeernormen

Ten aanzien van bouwen en parkeernormen geldt dat:

  • a. op eigen terrein in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid, waarvoor de gemeente in het kader van dit bestemmingsplan aansluiting zoekt bij de CROW-uitgave ASVV2012;
  • b. het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 1 indien in c.q. bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt aangetoond dat anderzins is geborgd dat onevenredige parkeeroverlast in het openbaar gebied wordt voorkomen.
24.2.3 Parkeren in de voortuin

Voor parkeren in de voortuin is het collegeadvies 'Parkeren in de voortuin' d.d. 15 april 2003 van toepassing, zoals opgenomen in Bijlage 8 bij deze regels.

24.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
    • 1. de situering, en afmetingen van bebouwing;
    • 2. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
    • 3. voorzieningen ter voorkoming van hemelwater-problematiek in verband met nieuwe bebouwing;

een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) en met inachtneming van de regels als bedoeld in de Structuurvisie Buitengebied zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan;

  • b. De onder a. genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
    • 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing; en
    • 2. ter voorkoming van onevenredige nadelige aantasting van de omliggende waarden; en
    • 3. ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken; en
    • 4. ter voorkoming van de onevenredige nadelige aantasting van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse; en

voor zover van toepassing in verband met maatwerk ten aanzien van het agrarisch bouwperceel en de verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik.

24.4 Voorrangsregels
24.4.1 Strijdigheid belangen
  • a. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, krijgt het belang van de dubbelbestemming voorrang.
  • b. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, krijgt het belang van de aanduiding voorrang.
  • c. In het geval van strijdigheid van belangen tussen een dubbelbestemming en een aanduiding, zoals opgenomen in artikel 22, geldt de meest beperkende regeling.
24.4.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Voor zover de belangen van dubbelbestemmingen conflicteren en het naleven van de belangen die gediend zijn door de bij dat conflict betrokken dubbelbestemmingen, niet mogelijk is, wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming;

uitzondering hierop, in de vorm van nevenschikking, is mogelijk, wanneer compensatie van eventueel verlies aan kwaliteit is gegarandeerd.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
25.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  • 5. In afwijking van het vierde lid, is het eerste lid wel van toepassing op het gebruik voor woondoeleinden door de heer H.J. Groenewoud, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht', met dien verstande dat wanneer het betreffende gebruik duurzaam wordt beëindigd, dit gebruik niet meer is toegestaan c.q. niet meer mag worden hervat.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Veegbestemmingsplan 2017'.