Plan: | Dorpstraat 31 Ulestraten |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0938.BJP01009-VG01 |
Ter plaatse van de percelen achter, en behorende bij, het woonhuis gelegen aan de Dorpstraat 31 te (6235 AC) Ulestraten is door initiatiefnemers in het verleden een paardenbak voor hobbymatig gebruik gerealiseerd. De paardenbak is bedoeld voor eigen gebruik en training van vier paarden die op hetzelfde perceel gestald staan.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied
Het voornemen is om de bestaande (gebruiks)situatie, waarbij sprake is van een paardenbak van circa 18 x 38 meter, correct planologisch-juridisch te regelen. De gemeente Meerssen heeft middels brief d.d. 1 augustus 2022 (kenmerk: HZ_WABO-2022-0382/) kenbaar gemaakt het voornemen te kunnen faciliteren middels projectafwijkingsprocedure (buitenplanse afwijken van het bestemmingsplan).
Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat, ondanks de strijdigheden met het geldend planologisch-juridische kader, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Voorliggend document voorziet in de vereiste ruimtelijke onderbouwing.
In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Het projectgebied is gelegen in het buitengebied ten oosten van het dorp Ulestraten. De grond ter plekke is onderdeel van de woonbebouwing gelegen aan de Dorpstraat 31 te (6235 AC) Ulestraten.
Luchtfoto met ligging projectgebied
Het perceel waarop het projectgebied is gelegen staat kadastraal bekend als gemeente Meerssen - sectie K - nummer 45.
Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding perceel
In de bestaande situatie zijn meerder percelen door initiatiefnemer in eigendom welke worden gebruikt ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden. Naast de aanwezige stalling en weidegronden is ter plekke een paardenbak van circa 18 bij 38 meter aanwezig.
Luchtfoto met aanduiding eigendomspercelen en projectgebied
De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende obliek foto's (Bron: Slagboom & Peeters, april 2023).
Obliek 1 - noord aanzicht met aanduiding projectgebied
Het voornemen is om de paardenbak, die feitelijk al geruime tijd op onderhavige locatie aanwezig is, planologisch correct vast te leggen. Ten behoeve van het voornemen is een inrichtingstekening vervaardigd en bijgevoegd als Bijlage 2 bij voorliggend plan. In onderstaande afbeelding is de tekening weergegeven.
Inrichtingstekening paardenpak (inclusief opbouw)
De paardenbak heeft een oppervlak van 684 m² (18 x 38) en is voorzien van zand. De omheining bestaat uit schrikdraad tussen betonnen palen van 1,60 meter en er zijn betonplaten van 20 cm hoog geplaatst om het zand op de plaats te houden. Op grond van het vigerend planologisch-juridisch kader is het mogelijk om een paardenbak te realiseren van 20 x 40 meter. Gelet hierop wordt ten behoeve van voorliggend project voorzien in een besluitvlak van circa 18 x 40 meter.
Ieder plan gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Beoordeeld dient te worden of de effecten die optreden vanuit ruimtelijk-visueel oogpunt aanvaardbaar mogen worden bevonden.
De paardenbak ligt achter de woning Dorpstraat 31 te Ulestraten. In de directe omgeving rond het projectgebied zijn meerdere weiden aanwezig, omzoomd met gemengde of meidoornhagen waarin hoogstamfruitbomen zijn aangeplant.
Binnen het projectgebied is sprake van een paardenbak met het daarbij behorende hekwerk met een zandgrondbodem in plaats van gras. Binnen en direct rond het projectgebied zijn meerdere weiden met een vergelijkbare erfafscheiding. In de feitelijke situatie zal dit aanzicht niet wijzigen.
Verder is in de omgeving veel beplanting aanwezig dat het zicht op het projectgebied en daarmee de paardenbak wegneemt. Langs de Daniëlssteeg is reeds een robuuste gemengde haag aanwezig. In combinatie met de (fruit)bomen in de weiden wordt het zicht op de paardenbak geheel ontnomen. Ook vanaf de achtergelegen Zonkampweg wordt door de bestaande beplanting (hagen, struwelen en (fruit)bomen) het zicht op de paardenbak grotendeels ontnomen. Een aantal van deze elementen is middels de dubbelbestemming 'Waarde - Landschapselementen' beschermd (zie paragraaf 6.5; kopje 'Landschapselementen').
Zicht op projectgebied vanaf Daniëlssteeg; tussen de bestaande landschapselementen is de paardenbak nauwelijks zichtbaar.
Zicht op projectgebied vanaf Zonkampweg; de paardenbak valt niet op tussen de overige weiden
Verder voorziet voorliggend voornemen niet in het toevoegen van bebouwing in het buitengebied. Daarmee is geen sprake van verdere verstening van het buitengebied of het toevoegen van nieuwe bouwmassa's die landschappelijk moeten worden ingepast of worden gecompenseerd.
Verder ligt de locatie binnen de 'Beschermingszone Nationaal Landschap Zuid-Limburg'. Bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied binnen in het 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg', dient op basis van de instructieregels van de Omgevingsverordening Limburg (artikel 7.1 en 7.2) een beschrijving te bevatten van (1) de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten; (2) de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan; (3) en de wijze waarop de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Dit wordt verder uitgewerkt in paragraaf 6.5.
De ruimtelijk-visuele effecten vanwege voorliggend project worden aanvaardbaar geacht.
Ter plaatse van het projectgebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld door de gemeenteraad op 25 april 2013, van kracht. De projectlocatie is op grond van dat bestemmingsplan bestemd tot 'Agrarisch'. Voorts zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Landschapselementen' en de gebiedsaanduiding 'bodembeschermingsgebied' van toepassing.
Uitsnede bestemmingsplankaart met aanduiding projectgebied.
Op grond van de geldende bestemmingsregels is het realiseren van een paardenbak enkel toegestaan op aan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aansluitende gronden. In de nabije omgeving van onderhavige locatie ontbreekt deze bestemming. In dat kader is voorliggend project niet rechtstreeks toegestaan.
De gemeente Meerssen heeft kenbaar gemaakt medewerking te willen verlenen aan het legaliseren van de paardenbak ter plaatsen van onderhavige locatie. De volledige brief d.d. 13 juli 2022 is bijgevoegd als Bijlage 1 bij voorliggend plan.
In artikel 3.4.3 van de planregels is opgenomen dat Burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning kunnen verlenen ten behoeve van het oprichten van paardenbakken mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan het agrarisch gebruik en de belangen van natuur en landschap en met dien verstande, dat:
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), de Omgevingsverordening Limburg 2014 (Ovl2014) en de Omgevingsverordening Limburg 2021. Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Structuurvisie Buitengebied Meerssen.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:
Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Omgevingsvisie Limburg vervangt de Omgevingsvisie POL 2014. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
Blijkens de kaart behorende bij de Geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie POL2014 is onderhavige locatie gelegen in de zone 'buitengebied'.
Uitsnede kaart Geconsolideerde versie Omgevingsvisie POL2014 met aanduiding projectgebied
Buitengebied
De als 'buitengebied' aangewezen gebieden bieden voor volgens de provincie kansen voor een breed scala aan vormen van landbouw maar ook voor andere functies. Het provinciale beleid is er op gericht om de stad-land relaties te versterken en de landschappelijke kernkwaliteiten te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Vanuit de principes 'Meer stad, meer land' en 'Zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden' streeft de provincie naar functiecombinaties en het optimaal benutten van bestaande functies.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt. Onderhavig projectgebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' met ligging projectgebied
Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
De kernkwaliteiten voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen.
Op grond van de Omgevingsverordening geldt primair een verbod op het verrichten van handelingen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plekke van onderhavig projectgebied geen sprake.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'.
Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende project geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggend project. De ter plekke van onderhavig projectgebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Buitengebied' en beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' vormen geen onoverkomelijke belemmeringen voor het project. Voorts is de ladder voor duurzame verstedelijking en het Limburgs Kwaliteitsmenu niet aan de orde.
Op 31 mei 2012 heeft de gemeenteraad van Meerssen de Structuurvisie Buitengebied gemeente Meerssen vastgesteld. In deze structuurvisie wordt een beschrijving en verbeelding gegeven van hetgeen voor de komende tijdsperiode, ongeveer 10 jaar, ruimtelijk beleidsmatig gewenst is en kent vooral een ontwikkelingsgericht karakter. Tevens is in de structuurvisie een gemeentelijke uitwerking gegeven van het Limburgs Kwaliteitsmenu.
In de structuurvisie wordt voor het buitengebied van Meerssen een aantal gebiedstypen onderscheiden. Het projectgebied is gelegen in het gebied 'Plateau van Ulestraten'. Per gebiedstypologie worden in de structuurvisie de karakteristieken, hoofdfunctie en maatregelen benoemd. Vervolgens wordt voor diverse ontwikkelingen in het buitengebied ('modules') per gebiedstypologie aangegeven welk afwegingskader voor (nieuwe) ontwikkelingen de gemeente hanteert en welke kwalitatieve verbetering dient te worden geleverd op basis van het kwaliteitsmenu.
Uitsnede kaart 'overzichtstypen' met aanduiding projectgebied
De voor 'Plateau van Ulestraten' aangewezen gebieden worden gekenmerkt door een afwisseling in bodemgebruik en weinig verspreide bebouwing. Het landschappelijke uitgangspunt is het behoud van het open karakter. In dat kader ligt in dit gebiedstype de focus op het herstellen van graften; beperken van erosie; plaatselijke natuurontwikkeling, herstel van hoogstamboomgaarden en in stand houding van kleine landschapselementen.
Een paardenbak voor hobbymatig gebruik kan niet geschaard worden in een door de structuurvisie Buitengebied Meerssen opgenomen module. Voorts wordt overwogen dat een paardenbak geen belemmering vormt voor de landschappelijke kwaliteiten van het gebied en kan worden aangenomen dat het open karakter als gevolg van onderhavig project blijft behouden. De structuurvisie vormt geen belemmeringen voor het project.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavig project niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een project moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging dient te worden beoordeeld of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
Als gevolg van voorliggend project is geen sprake van een planologische functiewijziging alsook het toevoegen van nieuwe verblijfsruimten. Ter plekke is immers reeds sprake van een agrarische bestemming op grond waarvan een paardenbak onder voorwaarden gerealiseerd zou kunnen worden. Dientengevolge hoeft bodemonderzoek in dit verband niet te worden verricht.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de voorgenomen project.
Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Een paardenbak voor paarden is volgende de Wet geluidhinder (Wgh) geen geluidgevoelig object. In dat kader hoeft akoestisch onderzoek niet te worden verricht.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor de voorgenomen project.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Vooropgesteld wordt als gevolg van voorliggend project geen bedrijfsmatige activiteiten mogelijk maakt. Onderhavig project maakt enkel het hobbymatige gebruik van de grond ten behoeve van een paardenbak mogelijk. In dat kader heeft het project geen invloed op het heersende woon- en leefklimaat in de directe omgeving.
Voorts dient, op grond van artikel 3.4.3 onder c. van het vigerende bestemmingsplan, de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden minimaal 50 meter te bedragen. De dichtstbijzijnde woning is gelegen op circa 75 meter afstand tot aan de paardenbak. In dat kader kan gesteld worden dat wordt voldaan ruim wordt voldaan aan de voorwaarden.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het project.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.278 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Uitsnede NIBM-tool
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig project.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het project.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
De begrippen 'kwetsbaar object' en 'beperkt kwetsbaar object' worden in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen nader gedefinieerd. Onder een 'kwetsbaar object' wordt verstaan: woningen, gebouwen bestemd voor het verblijf zoals ziekenhuizen of scholen, gebouwen waarin doorgaans grote aantal personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn zoals kantoorgebouwen of hotels en kampeer- en andere recreatie terreinen.
Onder een 'beperkt kwetsbaar object' wordt onder andere verstaan: verspreid liggende woningen, kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels, sporthallen, sportterreinen en telefoon- of elektriciteitscentrales.
Gelet op bovenstaande valt een paardenbak niet onder een (beperkt) kwetsbaar object. Dientengevolge is nader onderzoek naar de externe veiligheidsrisico niet aan de orde.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor het project.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.
Ter plaatse van onderhavig projectgebied geldt op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen en/of terreinen.
Op grond van de archeologische beleidskaart is onderhavige locatie gedeeltelijk gelegen binnen een gebied gekenmerkt als waardecategorie 4 en gedeeltelijk waardecategorie 6.
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Meerssen met aanduiding projectgebied.
Voorliggend planvoornemen maakt een bodemverstorende oppervlak van circa 720 m² mogelijk. Op grond van de bouwregels dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd indien sprake is van een bodemverstorende oppervlak van 500 m² en dieper dan 30 cm voor categorie 4 en 25.000 m² en dieper dan 40 cm voor categorie 6.
Op de inrichtingstekening bijgevoegd als Bijlage 2 bij voorliggend plan is de opbouw van de paardenbak weergegeven. Ter plaatste van het zand zal de bodem niet dieper worden geroerd dan 15 cm. Gelet hierop is in dat kader geen archeologisch onderzoek aan de orde.
Enkel ter plaatse van de omheining is sprake van diepere bodemverstorende activiteiten. Gelet op de de beperkte omvang van deze omheining wordt het oppervlak van de bodemverstoring ter plekke zo klein dat in dat kader ook archeologisch onderzoek ook achterwegen kan blijven.
Gelet op bovenstaande is onderhavig passend ontwikkeling passend binnen de vrijstellingsgrens.
Voorliggend project impliceert daarnaast het wijzigen van het gebruik van de grond ten behoeve van een paardenbak. Er worden geen werkzaamheden op of aan waardevolle elementen en terreinen uitgevoerd. Derhalve is in dat kader archeologisch onderzoek niet aan de orde.
Op basis van de Erfgoedwet geldt weliswaar de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden aangetroffen, deze per direct gemeld dienen te worden bij de gemeente Meerssen.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering.
Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
In het kader van nutsvoorzieningen is, gelet op de locatie van het projectgebied in het buitengebied, de kans op de aanwezigheid van kabels en leidingen minimaal. Ook behoeft een paardenbak niet aangesloten te worden op nutsvoorzieningen.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor onderhavig project.
Met betrekking tot onderhavig project dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt. Het realiseren van een paardenbak impliceert geen verkeergenererende werking en/of een parkeerbehoefte. In dat kader kan gesteld worden dat het project ten opzicht van verkeer en parkeren geen invloed heeft op de parkeerbehoefte en/of verkeersstructuur ter plekke.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmeringen voor onderhavig project.
In het kader van waterhuishouding dient in nieuwe plannen aangetoond te worden op welke wijze wordt omgegaan met de waterhuishouding zoals de afvoer afval- en hemelwater. Vooropgesteld wordt dat onderhavig project voorziet in een paardenbak van 18 meter bij 40 meter. Ter plekke is ongeveer 15 cm zand op de bestaande ondergrond geplaatst wat ten opzichte van water doorlatendheid weinig verschilt. Er is enkel sprake van verharding rondom de paardenbak in de vorm van opsluitbanden van 20 cm hoog om het zand in de paardenbak op de plaats te houden. Gelet op vorenstaande kan worden aangenomen dat als gevolg van het project de waterhuishouding ter plaatse van het project niet significant wijzigt waardoor dit aspect verder niet hoeft te worden beschouwd.
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmeringen voor het project.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Blijkens de kaart 'Beschermingszones natuur en landschap' van de Geconsolideerde versie Omgevingsverordening Limburg 2014 is onderhavig projectgebied niet gelegen binnen een onderdeel van het 'Natuurnetwerk' (NNN).
Uitsnede kaart 'Beschermingszones natuur en landschap'
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onderhavig plangebied is op een afstand van ruim 2,6 kilometer gelegen van het meest nabijgelegen Natura2000 gebied 'Grensmaas'.
Uitsnede kaart 'Natura2000 gebieden' POL2021 met aanduiding plangebied
Gelet op het gebruik, de aard en omvang van het project en de ligging ten opzichte van het dichtsbijzijnde Natura2000 gebied is de kans op effecten op een Natura2000 gebied erg klein.
Verder ligt de locatie binnen de 'Beschermingszone Nationaal Landschap Zuid-Limburg'. Bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied binnen in het 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg', dient op basis van de instructieregels van de Omgevingsverordening Limburg (artikel 7.1 en 7.2) een beschrijving te bevatten van (1) de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten; (2) de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan; (3) en de wijze waarop de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
De kernkwaliteiten worden kort omschreven en er wordt aangegeven hoe deze kernkwaliteiten worden beschermd.
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
Het contrast tussen de openheid en beslotenheid van het landschap in Zuid-Limburg is in de basis bepaald door het reliëf. Het project ligt op het plateau van Schimmert.
Het hoogteverschil tussen het hooggelegen plateau en het lage dal zorgt voor een scala aan verschillende zichtwerkingen. Doordat het plateau relatief vlak ligt en grootschalig ontgonnen is, heeft dit samen met de verschillende ruilverkavelingen tot het huidige open beeld geleid. De contrasten tussen de weidse openheid van de glooiende hoge plateaus enerzijds en intieme ruimtes op de steile hellingen of in de dalbodems anderzijds vormen een afwisselend landschapsbeeld. Van invloed op de openheid in het landschap is ook de aanwezigheid van opgaande elementen zoals bomen en heggen. Deze spelen een belangrijke rol in het begrenzen van zichten.
Door de combinatie van het vlakke en glooiende reliëf en het grotendeels ontbreken van opgaande beplanting wordt het plateau gekarakteriseerd als een open landschap. Het zichtveld op het plateau is veelal weids en ver. De aanwezigheid van hellingbossen of plateautoppen bepaalt het uitzicht op andere plateaus of beneden in het dal.
Het projectgebied ligt op de overgang van de besloten kern naar het open buitengebied. De dorpsranden worden vaak omgeven met hoogstamfruitboomgaarden, waardoor sprake is van een zachtere overgang. Voorliggend projectgebied ligt tussen de landschapselementen passend bij de dorpsranden. Het redelijk besloten landschap ter plekke kan worden gebruikt ten behoeve van het inbedden van de paardenbak in het landschap, door deze tussen de bestaande beplanting te plaatsen. Doordat sprake is van een bestaand weitje/paardenbak en geen sprake is van het toevoegen van (grootschalige) bebouwing en beplanting, wordt dit schaalcontrast behouden en niet aangetast.
Het groene karakter
Het groene karakter van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg is een combinatie van natuurlijke invloeden van flora en fauna en menselijke activiteit sinds de prehistorie. Het groene karakter is hierbij niet alleen belangrijk voor de ecologie van het landschap maar heeft ook een visueel aspect.
In het verleden was het gehele landschap bedekt met bos. De mens vestigde zich in het begin vooral langs de beken, maar verplaatste zich in de loop der tijd steeds meer richting plateaus. Bij het ontginnen van het plateau voor landbouw zijn de bossen op de vlakke en glooiende delen gekapt. Op plateaus is opgaande beplanting tegenwoordig met name te vinden rondom de bebouwde kernen en plekken waar bodemkundig gezien geen landbouw mogelijk is (zoals Eperheide). Het omringende open landbouwgebied kenmerkt zich door landschapselementen zoals heggen, grasbermen, poelen en laanbeplanting.
Op de locatie Dorpstraat 31 is sprake van een veelvoud en verschillende verschijningsvormen van beplanting. Ter plekke is sprake van gemengde en/of meidoornhagen langs de wegen en op enkele perceelsgrenzen, enkele opgaande struwelen en hoogstamfruitbomen. De paardenbak ligt tussen deze landschapselementen, waardoor geen sprake is van het kappen van bomen of het aantasten van het groene karakter. Door het groene karakter is verdere versterking van deze kernkwaliteit nauwelijks mogelijk. Ter aanvulling kunnen mogelijk wel nog een aantal (fruit)bomen worden aangeplant, passend op de locatie.
Reliëf en ondergrond
De basis van het landschap wordt gevormd door het reliëf. De rijkdom aan reliëf in Zuid-Limburg is het gevolg van de insnijding van de Maas en de vorming van Maasterrassen door een stijgende bodem én de daaropvolgende versnijding van aanliggende met löss bedekte vlakke landschappen door beken (o.a. Geul, Gulp). Op deze manier is de driedeling van het hooggelegen plateau, de tussenliggende helling en het lage dal ontstaan.
Het plateau is een relatief vlak tot glooiend gebied dat wordt begrensd door steile hellingen. Niet alle plateaus zijn hetzelfde van vorm, deze is bepaald door de mate van erosie en insnijding.
Het maaiveld binnen het projectgebied is nagenoeg vlak en zijn geen taluds of andere elementen aanwezig. Het beoogde plan voorziet niet in het wijzigen van het maaiveld, deze wordt gerespecteerd. De kernkwaliteit 'Reliëf en ondergrond' wordt behouden en niet aangetast.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
Het Nationaal Landschap Zuid-Limburg kent een lange bewoningsgeschiedenis die teruggaat tot de prehistorie. In het landschap zijn de verschillende relicten en elementen een tastbare herinnering aan verschillende fases in de geschiedenis van dit heuvellandschap. De fasen in de geschiedenis hangen nauw samen met het reliëf en het natuurlijke landschap. In combinatie met het groene karakter vormt cultuurhistorie de huidige aanblik van het pittoreske landschap.
Het plateau is het laatst ontgonnen gebied. Na eerdere pogingen in de Romeinse tijd werd tussen de 10de en de 13de eeuw de definitieve ontginning van de bossen vanuit de beekdalen doorgezet en daarmee min of meer het huidige landschapsbeeld gevormd. Vanuit de dalen werden hiervoor op het plateau satellietnederzettingen gesticht. De vruchtbare maar relatief droge lössgrond bovenop het plateau is bijzonder geschikt voor akkerbouw en de ontginningswijze is bepalend geweest voor blokkavel- en wegenpatronen.
Voorliggend projectgebied ligt aan de rand van de kern, op de overgang tussen de oude graslanden direct nabij de kern en de bouwlanden. De paardenbak is kleinschalig van opzet dat deze tussen de binnen de bestaande cultuurhistorische elementen kan worden ingepast. Door het project verandert het (historische) wegen- en verkavelingspatroon niet. Ook wordt de paardenbak ingepast tussen cultuurhistorisch verantwoorde landschapselementen als hagen en hoogstamboomgaarden, passend nabij de dorpskern. Daarmee is geen sprake van het aantast van deze kernkwaliteit. Door het toevoegen van streekeigen beplantingselementen, kan deze kernkwaliteit verder worden versterkt.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan is ter plekke sprake van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschapselementen'. Deze gronden zijn, behalve voor de ander daar voorkomende bestemming (en), mede bestemd voor instandhouding en herstel van de in het buitengebied aanwezige kleinschalige landschapselementen en de daarmee samenhangende landschappelijke en natuurlijke waarden.
De landschapselementen zijn opgenomen in de kaart 'landschapselementen' bijgevoegd als bijlage bij het vigerende bestemmingsplan. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van deze kaart opgenomen met aanduiding van het projectgebied.
Uitsnede kaart landschapselementen met aanduiding projectgebied
Gelet op bovenstaande kaart is ter plaatse van het projectgebied geen sprake van landschapselementen. Ook kan worden aangenomen dat het realiseren van een paardenbak gelet op de aard en omvang geen belemmering vormt voor eventuele andere landschapselementen in de directe omgeving.
Op basis van de uitgangspunten uit de paragraven 'Kernkwaliteiten Nationaal Landschap Zuid-Limburg' en 'Landschapselementen' is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. De bestaande beplanting binnen en direct rond het projectgebied zorgt reeds voor een goede inpassing van paardenbak. Door aanvullend nog een aantal maatregelen te nemen, is sprake van een goede landschappelijke inpassing van de paardenbak. Het landschappelijk inpassingsplan is in schaal 1:1000 bijgevoegd in Bijlage 3.
Landschappelijk inpassingsplan Dorpstraat 31 te Ulestraten
De provincie Limburg beschikt over diverse in kaart gebrachte natuurgegevens per kilometerhok. Ter plaatse van het onderhavig projectgebied zelf is - blijkens de provinciale natuurgegevens - geen sprake van recent waargenomen (beschermde soorten) broedvogels, vegetatie en/of flora en fauna.
Voorts is, gelet op de huidige gebruikssituatie van het projectgebied, de kans op aanwezigheid van eventueel beschermde soorten flora en/of fauna zodanig klein, dat ecologisch onderzoek achterwege kan blijven. Dit laat onverlet dat artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor eenieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzonder nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun direct leefomgeving.
Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmeringen voor het project.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Meerssen sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is dan ook anderszins verzekerd.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
Tussen de gemeente Meerssen en de initiatiefnemer van voorliggend project is een overeenkomst gesloten waardoor eventuele voor vergoeding in aanmerking komende planschadeclaims voor rekening komen van initiatiefnemer.
Het voornemen is om ter plaatse van het perceel gelegen achter, en behorende bij, de woonlocatie Dorpstraat 31 te (6235 AC) Ulestraten, kadastraal bekend gemeente Meerssen - sectie K - nummer 45, de gronden gedeeltelijk in te richten en te gebruiken ten behoeve van een paardenbak.
Het realiseren van een paardenbak is op grond het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Meerssen' niet mogelijk. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat de herontwikkeling op onderhavige locatie niet bezwaarlijk is.
Tegen het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:
Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat bij onderhavig project, ondanks strijdigheid met het geldende bestemmingsplan, sprake is van een goede ruimtelijke ordening.