direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0938.BP05000-VG01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. duurzaam agrarisch gebruik;
  • b. kleinschalig agrarisch gebruik ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik in de vorm van bijvoorbeeld schapen- en paardenweiden, siertuinen met inheemse beplanting, moestuinen en kruidentuinen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig gebruik';
  • c. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. de landschappelijke inpassing in de vorm van gebiedseigen groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals hagen, bomen en opgaande/afschermende beplanting, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1' tot en met 'specifieke vorm van groen - 24' en een en ander overeenkomstig het landschapsplan zoals weergegeven in bijlage 15 van de regels;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. instandhouding en herontwikkeling van de oorspronkelijke landschapsstructuur;
  • g. instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke openheid;
  • h. ontsluiting van de afzonderlijke percelen;
  • i. extensief recreatief medegebruik.
3.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 51.5.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde met een maximale bouwhoogte van 1.50 meter die noodzakelijk zijn voor het agrarisch gebruik.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 51.4.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van de aanleg van kleinschalige recreatieve voorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van de aanleg van kleinschalige recreatieve voorzieningen (zit- en schuilgelegenheid, picknickplaatsen) mits de aanleg geen onevenredige afbreuk doet aan het agrarisch gebruik en de belangen van natuur en landschap, met dien verstande, dat:

  • a. de oppervlakte aan recreatieve bouwwerken per voorziening ten hoogste 20 m² mag bedragen;
  • b. de goothoogte ten hoogste 2.60 meter mag bedragen;
  • c. bouwwerken, voorzien van een dak, met een kap van ten minste 15° zullen en ten hoogste 45° mogen worden afgedekt;
  • d. voordat de omgevingsvergunning wordt verleend, middels een vooronderzoek inzicht in de flora en fauna waarden van het gebied dient te zijn gegeven;
  • e. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 48.2.
3.4.2 Afwijken van de bouwregels ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig gebruik'

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van gebouwen en/of andere bouwwerken, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig gebruik', met dien verstande, dat:

  • a. maximaal één gebouw mag worden opgericht per perceel;
  • b. de oppervlakte van een gebouw en/of een andere bouwwerk ten hoogste 20 m² mag bedragen;
  • c. de goothoogte van een gebouw ten hoogste 3.00 meter mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5.00 meter mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten hoogste 3.00 meter mag bedragen;
  • f. bouwwerken, voorzien van een dak, met een kap van ten minste 15° zullen en ten hoogste 45° mogen worden afgedekt;
  • g. gebouwen op basis van een inpassingsplan afgestemd worden op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke inpassing, eventueel stedenbouwkundig ontwerp en culturele aspecten);
  • h. voordat de omgevingsvergunning wordt verleend, middels een vooronderzoek inzicht in de flora en fauna waarden van het gebied dient te zijn gegeven;
  • i. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 48.2.
3.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van paardenbakken

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van paardenbakken mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan het agrarisch gebruik en de belangen van natuur en landschap en met dien verstande, dat:

  • a. de paardenbakken uitsluitend mogen worden opgericht op aan de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf aansluitende gronden;
  • b. de paardenbakken uitsluitend mogen worden opgericht achter of in het verlengde van de voorgevelrooilijn van aansluitende gronden;
  • c. de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden minimaal 50 meter bedraagt;
  • d. de aantasting van het buitengebied en in het bijzonder de aantasting van de voor het buitengebied kenmerkende graslanden zoveel mogelijk worden beperkt, dan wel worden voorkomen;
  • e. in de paardenbak geen obstakels, zoals spring- en dressuurvoorzieningen aanwezig zijn;
  • f. in de paardenbak geen lessen of daarmee vergelijkbare instructies worden gegeven;
  • g. de omheining van de paardenbak niet hoger is dan 1.50 meter;
  • h. de omheining vervaardigd is van materiaal in een omgevingsneutrale kleur;
  • i. geen gebruik gemaakt wordt van kunststofmaterialen, afgedankte vangrails en andere omgevingsonvriendelijke materialen;
  • j. de te gebruiken bodembedekking van de paardenbak uitsluitend bestaat uit milieuhygiënisch verantwoorde en omgevingsvriendelijke materialen die geen stofoverlast kunnen veroorzaken;
  • k. de paardenbak aan het oog wordt ontrokken door een beplanting bestaande uit inheemse en omgevingskenmerkende planten en/of bomensoorten; bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning dient in alle gevallen een daartoe strekkend beplantingsplan te worden overgelegd;
  • l. de paardenbak niet groter is dan 800 m2;
  • m. het maximaal één paardenbak betreft;
  • n. de paardenbak niet voorzien is van een buitenverlichting. Onder buitenverlichting wordt in ieder geval verstaan lichtmasten of daarmee vergelijkbare constructies, opgesteld rondom de buitenbak. Uitgangspunt is dat er geen hinderlijke verlichting in het buitengebied in welke mate dan ook ontstaat;
  • o. aangetoond wordt dat situering van de bouwvlak binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf niet mogelijk is om bedrijfseconomische redenen;
  • p. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 48.2.
3.4.4 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.1 ten behoeve van het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. in het geval de oppervlakte ten behoeve van tijdelijke boogkassen en tijdelijke regenkappen na afwijking meer dan 10% van de totale teeltoppervlakte van een bedrijf uitmaakt, vooraf advies is verkregen van de regionale kwaliteitscommissie;
  • b. omliggende waarden en functies niet onevenredig nadelig worden aangetast;
  • c. de afwijking niet leidt tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus, aangegeven op de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen' zoals opgenomen in bijlage 13 bij de regels van dit bestemmingsplan;
  • d. de afwijking geen betrekking heeft op hellingen met een hellingspercentage van 4% of meer, volgens de bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen' behorende kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen, zoals opgenomen in bijlage 13 bij de regels van dit bestemmingsplan;
  • e. de ontwikkeling bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit in die zin dat de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen landschappelijk worden ingepast en deze landschappelijke inpassing in het afwijkingsbesluit wordt opgenomen. De landschappelijke inpassing dient daarbij te voldoen aan het provinciale beleid en de Structuurvisie Buitengebied (module 7) zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels;
  • f. rekening moet worden gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid Limburg;
  • g. containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (in de vorm van regenkappen en boogkassen), voor zover deze niet binnen de agrarische bedrijfsbestemming opgericht kunnen worden, uitsluitend mogen worden opgericht op aan de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf aansluitende gronden, indien en voor zover niet gelegen binnen het differentiatievlak beekdal zoals aangegeven op kaart 4c van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006;
  • h. indien vanuit agrarische en/of landschappelijke motieven aangetoond kan worden dat aansluiting aan de bestaande agrarische bouwkavel niet mogelijk is, containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (in de vorm van regenkappen en boogkassen) ook op verder gelegen gronden mogen worden opgericht, waarbij geen zelfstandige bouwkavel mag ontstaan;
  • i. de tijdelijke teeltondersteunende na afloop van een termijn van maximaal 6 maanden verwijderd worden;
  • j. advies moet worden ingewonnen bij een regionale kwaliteitscommissie;
  • k. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 48.2.
3.4.5 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van oprichten hagelnetten

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.1 ten behoeve van het oprichten van hagelnetten, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. het oprichten van hagelnetten niet plaatsvindt in de beekdalen en laagten van Limburg volgens het Provinciaal Omgevingsplan Limburg, actualisatie 2011 en volgens de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen' zoals opgenomen in bijlage 13 bij de regels van dit bestemmingsplan;
  • c. bij het oprichten van hagelnetten op hellingen kleiner dan 4%, dit niet ten koste gaat van de karakteristieke openheid van de plateaus;
  • d. bij het oprichten van hagelnetten op hellingen groter dan 4%, dit niet ten koste gaat van de karakteristieke openheid van de plateaus, de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de beleving van het landschap;
  • e. de hagelnetten ten behoeve van de landschappelijke inpassing niet mogen doorlopen tot aan de grond aan de randen van de percelen waarop de hagelnetten worden toegelaten;
  • f. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 48.2.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Gebruik van de grond

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor en/of als:

  • a. staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
  • b. sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanege of lig- en speelweide, anders dan ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;
  • c. het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen, met uitzondering van rally's en puzzelritten;
  • d. het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
  • e. staanplaats voor (motor)voertuigen en (aanhang)wagens, al dan niet geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • f. het opslaan van mest(stoffen) uitgezonderd in mestzakken, als daarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • g. opslagdoeleinden, zoals onder andere het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen alsmede tuinafval, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  • h. terrein voor het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, uitgezonderd het bepaalde in artikel 7 van de Grondwet;
  • i. de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf;
  • j. het oprichten van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van verlichting, zoals lantaarnpalen, lichtmasten en verlichtingspalen.
3.5.2 Gebruik van opstallen

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van bouwwerken voor en/of als:

  • a. bewoning;
  • b. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • c. detailhandel en groothandel;
  • d. transport- en/of garagedoeleinden;
  • e. horeca;
  • f. opslagdoeleinden, uitgezonderd opslagdoeleinden die verband houden met de agrarische bedrijfsvoering;
  • g. stalling van (motor)voertuigen.
3.5.3 Landschappelijke inpassing

Het gebruiken en/of het laten gebruiken van de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden conform de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals bedoeld in artikel 3.1.1 onder e. conform het landschapsplan zoals opgenomen in bijlage 15 van de regels, binnen 2 jaar na afgifte van de omgevingsvergunning en/of de planologische maatregel is uitgevoerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, het ophogen, egaliseren van de bodem, uitgezonderd de aanleg van drinkpoelen en uitgezonderd werkzaamheden in verband met het herstel van ecologische waarden;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het aanleggen en geheel of gedeeltelijk verwijderen van groenstroken, waaronder begrepen lijnvormige elementen en grasbanen, graften, bosstroken en grasbanen, anders dan ter bestrijding van erosie en voorkoming van wateroverlast;
  • e. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting anders dan ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur;
  • f. het bebossen van gronden;
  • g. het scheuren van grasland in beekdalontwikkelingszone en kwel- en bronzones overeenkomstig bijlage 14 van de regels.
3.6.2 Uitzonderingen

Het in 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor werkzaamheden:

  • a. die normaal beheer of onderhoud betreffen;
  • b. van ondergeschikte betekenis;
  • c. welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • d. zoals spitten, niet dieper dan 0.30 meter en het aanleggen van onverharde voetpaden.
3.6.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de 3.1.1 genoemde waarden, belangen en doeleinden niet onevenredig nadelig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijziging in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', ten behoeve van het vergroten of van vorm veranderen van een tot 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' bestemd bestemmingsoppervlak met dien verstande dat:

  • a. de wijziging noodzakelijk is in verband met een voorgenomen uitbreiding van het op het te vergroten bestemmingsoppervlak gevestigde agrarische bedrijf;
  • b. de wijziging nodig is in verband met een vanwege bedrijfseconomische dan wel andere zwaarwegende bedrijfsomstandigheden ter plaatse van de noodzakelijke uitbreiding van het in sub a. bedoelde agrarische bedrijf;
  • c. de oppervlakte van het bouwvlak van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' na wijziging niet meer dan 1,5 ha zal bedragen, met dien verstande dat afwijking van deze maatvoering mogelijk is als de omgevingskwaliteit door het nemen van aanvullende kwaliteitsverbeterende maatregelen tenminste evenredig wordt vergroot, zulks ter beoordeling van de onafhankelijke, objectieve commissie;
  • d. de ontwikkeling bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in de Structuurvisie Buitengebied zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan; hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
  • e. de uitbreiding naar aard en omvang geen onevenredige nadelige invloed op de bestemmingen in de omgeving en de belangen van het grondwater- en bodembeschermingsgebied heeft;
  • f. de landschappelijke openheid zoveel mogelijk wordt gehandhaafd en rekening wordt gehouden met de waarden zoals genoemd in artikel 3.1.1.
3.7.2 Wijziging in de bestemming 'Natuur'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Natuur', met dien verstande dat:

  • a. het oprichten van bouwwerken niet is toegestaan;
  • b. de wijziging noodzakelijk moet zijn voor de bestrijding van erosie en/of het verzekeren van een goede bodemstructuur voor de toekomst en/of voor de ontwikkeling van natuurlijke waarden waarbij de belangen van derden niet onevenredig nadelig mogen worden geschaad.
3.7.3 Wijziging in de bestemming 'Bedrijventerrein - Luchthaven'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 1' de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein - Luchthaven' zoals aangegeven in artikel 11 van de regels, met dien verstande dat:

  • a. uitsluitend bedrijven in milieucategorie 2 en 3 als genoemd in de als bijlage 2 bij deze regels gevoegde 'Toegesneden lijst van bedrijfstypen MAA' toegestaan. Een en ander in afstemming op het omgevingstype van de woonomgeving waarop de Staten van bedrijfsactiviteiten zijn gericht;
  • b. bedrijven in milieucategorie 4 uitsluitend zijn toegestaan na het verlenen van een omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders;
  • c. het bebouwingspercentage per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 80%;
  • d. de minimale en maximale bouwhoogte dient aan te sluiten op de in de aangrenzende bestemming 'Bedrijventerrein - Luchthaven' toegestane minimale en maximale bouwhoogten;
  • e. parkeren ten behoeve van het bedrijf op eigen terrein dient te geschieden;
  • f. uit onderzoek naar de gesteldheid van de bodem is gebleken, dat er vanuit milieuhygiënisch opzicht geen belemmeringen aanwezig zijn. Voor zover uit dat onderzoek een verontreiniging naar voren komt, dienen de gronden te worden gesaneerd in overeenstemming met de saneringsaanpak zoals opgenomen in de Wet bodembescherming.
3.7.4 Wijziging in de bestemming 'Groen'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 2' de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Groen'

zoals aangegeven in artikel 14 van de regels.