direct naar inhoud van Artikel 10 Bedrijventerrein
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0938.BP05000-VG01

Artikel 10 Bedrijventerrein

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 4 bij de regels: 'Toegesneden lijst van bedrijfstypen' onder de categorieën 2 en 3 met uitzondering van:
    • 1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
    • 2. risicovolle inrichtingen;
  • b. kantoren en toonzalen;

met de daarbij behorende:

  • c. terreinen, wegen, paden en groen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen uitsluitend voor het toegestane gebruik en met inachtname van het parkeerbeleid uit artikel 51.3.2 en 51.3.3;
  • f. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • g. doeleinden van openbaar nut.
10.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 51.5.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, geen woningen zijnde, ten behoeve van de in 10.1.1 genoemde doeleinden;
  • b. de daarbij behorende andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.
10.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen uitsluitend in het bouwvlak te worden opgericht;
  • b. het bouwvlak moet per bouwperceel voor minimaal 50% en mag per bouwperceel voor maximaal 80% worden bebouwd;
  • c. de voorgevel dient voor ten minste 70% in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen mag niet minder en niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale bouwhoogte (m)';
  • e. gebouwen dienen met een kap te worden afgedekt van ten minste 25°.
10.2.3 Overige regels met betrekking tot bebouwing

Binnen het bestemmingsvlak mag de bouwhoogte van andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, ten hoogste 3.50 meter bedragen, met uitzondering van:

  • a. erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of de bijgebouwgrens niet meer dan 1.00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of bijgebouwgrens niet meer dan 2.00 meter mag bedragen;
  • b. lichtmasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 6.00 meter mag bedragen.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 51.4.

10.4 Specifieke gebruiksregels
10.4.1 Gebruik van de grond

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de grond anders dan:

  • a. ten behoeve van bedrijven, die zijn genoemd in bijlage 4. bij de regels:'Toegesneden lijst van bedrijfstypen' onder de categorieën 2 en 3;
  • b. tuin en/of groenvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen.
10.4.2 Gebruik van opstallen

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van opstallen voor:

  • a. detailhandel;
  • b. horeca;
  • c. opslagdoeleinden, anders dan ten behoeve van normaal bij de bestemming van de grond behorend gebruik. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt de opslag van explosie- en/of brandgevaarlijke goederen en stoffen.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in 10.1.1 onder a. en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in bijlage 4. bij de regels: 'Toegesneden lijst van bedrijfstypen' onder de categorieën 2 en 3, met dien verstande dat:

  • a. het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen betreft;
  • b. het geen risicovolle inrichtingen betreft;
  • c. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 48.2.