direct naar inhoud van Artikel 21 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0938.BP05000-VG01

Artikel 21 Recreatie - Verblijfsrecreatie

21.1 Bestemmingsomschrijving
21.1.1 Algemeen

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsrecreatie;
  • b. kampeerterrein met bijbehorende accommodaties;
  • c. vaste staanplaatsen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - vaste staanplaatsen';
  • d. één bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. vakantieappartementen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - vakantieappartementen';
  • g. trekkershutten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - trekkershutten';
  • h. kantine en sanitaire voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • i. verkeersvoorzieningen;
  • j. groen- en speelvoorzieningen;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. parkeervoorzieningen uitsluitend voor het toegestane gebruik en met inachtname van het parkeerbeleid uit artikel 51.3.2 en 51.3.3;
  • m. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • n. doeleinden van openbaar nut.
21.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende bepalingen, voor zover niet strijdig met dit artikel, van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 51.5.

21.2 Bouwregels
21.2.1 Algemeen

Op de voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, geen woningen zijnde, ten behoeve van de in 21.1.1 genoemde doeleinden,
  • b. daarbij behorende andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, welke qua aard en afmeting bij deze bestemming passen;
21.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen uitsluitend in het bouwvlak te worden opgericht;
  • b. het gehele bouwvlak mag worden bebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' het aangegeven bebouwd oppervlak geldt;
  • c. de goothoogte van gebouwen, geen woning zijnde, mag ten hoogste 6.50 meter bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' een andere goothoogte is aangegeven.
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 9.00 meter bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' een andere bouwhoogte is aangegeven.
  • e. een bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen dienen te voldoen aan het bepaalde in artikel 21.2.3.
21.2.3 Regels met betrekking tot de bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen

Voor het bouwen van de bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning dient ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' te worden gebouwd;
  • b. de bedrijfswoning mag in ten hoogste 2 bouwlagen worden gebouwd;
  • c. de hoogte van een bouwlaag mag niet meer dan 3,50 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 12.50 meter bedragen;
  • e. de voorgevelbreedte van een bedrijfswoning dient ten minste 5.50 meter te bedragen;
  • f. bedrijfswoningen dienen plat of met een kap van ten minste 30o en ten hoogste 60o te worden afgedekt. Overkappingen en serres mogen worden afgedekt met een kap van ten hoogste 30o; 
  • g. bijgebouwen mogen uitsluitend 3,00 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • h. voor zover bijgebouwen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de perceelsgrens ten minste 3.00 meter te bedragen;
  • i. per bedrijfswoning mag het oppervlakte aan bijgebouwen ten hoogste 70 m² bedragen;
  • j. bijgebouwen mogen maximaal 20.00 meter achter de achtergevel van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • k. bijgebouwen mogen in ten hoogste 1 bouwlaag worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw (waaronder begrepen carports en overkappingen) ten hoogste gelijk zal zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het woonhuis plus 0.25 meter;
    • 2. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw ten hoogste 3.00 meter zal bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een bijgebouw zal ten hoogste 5.00 meter bedragen.
21.2.4 Vaste staanplaatsen

Voor de vaste staanplaatsen gelden de volgende regels:

  • a. vaste staanplaatsen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - vaste staanplaatsen' toegestaan;
  • b. op een vaste staanplaats is uitsluitend een kampeermiddel, voorzien van een as/wielstelsel bestaande uit één bouwlaag, met een oppervlakte van ten hoogste 60 m2 aan bebouwing toegestaan, bestaande uit het kampeermiddel, inclusief een vrijstaande berging van maximaal 9 m2 en/of voortent/luifel;
  • c. de bouwhoogte van een vaste staanplaats mag ten hoogste 3,75 meter bedragen.
21.2.5 Trekkershutten

Voor het bouwen van trekkershutten gelden de volgende regels:

  • a. trekkershutten mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - trekkershutten' worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - trekkershutten' zijn maximaal 6 trekkershutten toegestaan;
  • c. de oppervlakte van een trekkershut mag ten hoogste 36 m² bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een trekkershut mag ten hoogste 3.50 meter bedragen.
21.2.6 Vakantieappartementen

Voor de vaste vakantieappartementen gelden de volgende regels:

  • a. vakantieappartementen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - vakantieappartementen';
  • b. de oppervlakte van een vakantieappartement mag niet meer dan 100 m2 bedragen;
  • c. ter voorkoming van permanente bewoning wordt een maximale aaneengesloten verblijfsduur van individuen gehanteerd van 12 weken.
21.2.7 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  • a. buiten het bouwvlak mag maximaal 20.00 m2 aan ondergeschikte gebouwen worden opgericht, waarvan de bouwhoogte maximaal 3.50 meter mag bedragen;
  • b. binnen het bestemmingsvlak mag de bouwhoogte van andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen, niet meer dan 3.50 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of de bijgebouwgrens niet meer dan 1.00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of bijgebouwgrens niet meer dan 2.00 meter mag bedragen.
21.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen overeenkomstig de regeling zoals opgenomen in artikel 51.4.

21.4 Afwijken van de bouwregels
21.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen, respectievelijk het vergroten van het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen niet onevenredig nadelig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind;
  • c. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 48.2.
21.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het oprichten van bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere bouwhoogte

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van bouwwerken geen gebouwen zijnde met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • a. ten behoeve van de verkeersveiligheid, voldoende afstand tot de bestemming 'Verkeer' wordt aangehouden;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten hoogste 6.00 meter mag bedragen;
  • c. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 48.2.
21.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het oprichten van chalets

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van chalets, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. de ontwikkeling bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in de Structuurvisie Buitengebied zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan; hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd waarin de landschappelijke inpassing van de chalets en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
  • c. de chalets een oppervlakte hebben van ten hoogste 60 m2 inclusief vrijstaande berging van maximaal 9 m2 en/of voortent/luifel;
  • d. de bouwhoogte van een chalet maximaal 3,75 meter bedraagt;
  • e. ter voorkoming van permanente bewoning een maximale verblijfsduur wordt gehanteerd van 12 weken. Daarnaast dient met de initiatiefnemer een overeenkomst te worden gesloten waarin wordt bedongen dat indien sprake is van permanente bewoning een boeteclausule in werking zal treden;
  • f. de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige nadelige verkeersoverlast leiden;
  • g. parkeren op eigen terrein plaatsvindt, overeenkomstig de richtcijfers van de ASVV/CROW;
  • h. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 48.2.
21.5 Specifieke gebruiksregels
21.5.1 Gebruik van de grond

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de grond anders dan voor:

  • a. staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen buiten het kampeerseizoen;
  • b. bedrijfsmatige exploitatie van de gronden in de vorm van verblijfsrecreatie;
  • c. tuin en/of groenvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. opslagdoeleinden, ten behoeve van normaal bij de bestemming van de grond behorend gebruik. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt de opslag van explosie- en/of brandgevaarlijke goederen en stoffen.
21.5.2 Gebruik van opstallen

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de opstallen voor:

  • a. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • b. detailhandel en groothandel;
  • c. horeca, anders dan ondergeschikt en voortvloeiend uit het toegestane gebruik;
  • d. dagrecreatie;
  • e. opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt de opslag van explosie- en/of brandgevaarlijke goederen en stoffen.;
  • f. permanente of tijdelijke bewoning anders dan in de bedrijfswoning.