direct naar inhoud van Artikel 3 Natuur
Plan: 1e herziening bestemmingsplan Rothemermolen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0938.BP05004-VG01

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, ecologische cultuurhistorische en archeologische waarden,
  • b. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. de landschappelijke inpassing van waterhuishoudkundige voorzieningen in de vorm van groenvoorzieningen met onder andere gebiedseigen bomen, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals weergegeven in bijlage 2 bij de regels;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. wandelpaden.
3.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 10.2.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, uitgezonderd het oprichten van voorzieningen, zoals in de vorm van hekwerken, ter bescherming van de aanwezige sedimentatiezone.

3.2.2 Landschappelijke inpassing

Het oprichten van voorzieningen zoals bepaald in artikel 3.2.1 is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing conform het inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels, is uitgevoerd.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Gebruik van de grond

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden:

  • a. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
  • b. als sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanege of lig- en speelweide;
  • c. ten behoeve van agrarische doeleinden;
  • d. voor het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport, het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
  • e. voor het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of (brom)fietsen;
  • f. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • g. voor het opslaan van mest(stoffen) behoudens in mestzakken, als daarvoor een vergunning is verleend;
  • h. voor het oprichten van boogkassen, hagelnetten en teeltondersteunende voorzieningen;
  • i. voor opslagdoeleinden, zoals onder andere het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen alsmede tuinafval, met uitzondering van slib en anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  • j. als terrein voor het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, behouden het bepaalde in artikel 7 van de Grondwet;
  • k. voor terras, tennisbaan, zwembad en manegebak;
  • l. voor het winnen van bosstrooisel en mos;
  • m. voor het scheuren van grasland.
3.3.2 Landschappelijke inpassing

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de voor 'Natuur' aangewezen gronden als sedimentatiezone en watergang is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals bedoeld in artikel 3.1.1 onder d en conform het inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels, is uitgevoerd en in stand wordt gehouden.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Verbodsbepaling

Het is verboden op of in de voor 'Natuur' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan onverharde wandelpaden;
  • b. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, het ophogen , egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;
  • e. het verrichten van exploratie- en exploratieboringen ten behoeve van de delfstoffenwinning
  • f. het geheel of gedeeltelijk aanleggen van oeverbeschroeiingen en het graven, aanleggen en/of dempen van waterlopen;
  • g. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van graften, bosstroken en/of grasbanen;
  • h. het scheuren van grasland in erosiebeperkingsgebied, beekdalontwikkelingszone en kwel- of bronzones;
  • i. het vellen of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben.
3.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 3.4.1 is niet van toepassing voor:

  • a. werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de aanleg van de sedimentatiezone en verlegging van de beek, een en ander overeenkomstig de tekening zoals weergegeven is in bijlage 1 van de regels;
  • b. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • c. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • d. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • e. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • f. werken of werkzaamheden waarvoor een vergunning is verleend vanuit de Natuurbeschermingswet;
  • g. werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van een Beheerplan Natura 2000.
3.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.