direct naar inhoud van Toelichting
Plan: In het Riet
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0938.BP2003-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0001.png"

Luchtfoto herontwikkellocatie te Geulle (bron: www.google.nl)

1.1 Planvoornemen

Het planvoornemen betreft de herontwikkeling van de voormalige basisschool 'In het Riet' te Geulle, gemeente Meerssen. Tevens worden de locaties 'De Klei Oave' met sportzaal en de ruimte tussen deze maatschappelijke voorzieningen herontwikkeld. Initiatiefnemer is voornemens de bestaande bebouwing in te richten ten behoeve van een multifunctioneel centrum voor zorg-, maatschappelijke, sport-, commerciële en culturele activiteiten. Tussen deze twee panden is nieuwbouw ten behoeve van zorgwoningen gepland.

De vigerende beheersverordening laat uitsluitend hoofdgebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen binnen het besluitsubvlak 'bouwvlak' toe. Gemengde functies zijn hier niet toegestaan. Het oprichten van zorgwoningen buiten het bouwvlak is niet toegestaan. Bovendien past deze functie niet binnen de aanwezige besluitvlakken.

Om de beoogde ontwikkeling toch mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Met deze bestemmingsplanherziening wordt de planologische basis geboden voor de realisatie van de multifunctionele functies en zorgwoningen in de gemeente Meerssen.

1.2 Geldend planologisch regime

Het geldend planologisch regime voor het plangebied is de beheersverordening 'Kernen', door de gemeenteraad vastgesteld op 27 februari 2014. Op de betreffende gronden rusten de besluitvlakken 'Maatschappelijk', 'Sport', 'Groen', 'Verkeer', 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Landschapselement' en 'Waterstaat - Waterlopen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0002.png"

Uitsnede vigerende beheersverordening - Locatie In het Riet, Geulle

Binnen de besluitvlakken 'Maatschappelijk' zijn de gronden bestemd voor religieuze doeleinden, onderwijs en educatie, waaronder mede begrepen sportbeoefening, sociaal-culturele doeleinden, gezondheidszorg en zorgwoningen. Tevens zijn de gronden hier bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, uitsluitend voor het toegestane gebruik en met in acht name van het parkeerbeleid, alsmede doeleinden van openbaar nut en de daarbij behorende voorzieningen.

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend binnen het besluitsubvlak 'bouwvlak' worden gebouwd, waarbij in het bouwvlak in niet meer dan twee bouwlagen mag worden gebouwd. Bijgebouwen mogen tevens opgericht worden binnen het besluitsubvlak 'bouwvlak' als 'bijgebouwen'.

Binnen het besluitvlak 'Sport' zijn de gronden bestemd voor recreatieve doeleinden op sportgebied, sportvelden ten behoeve van sport- en speldoeleinden en een kantine, ondergeschikt aan de recreatieve doeleinden op sportgebied. Tevens zijn de gronden hier bestemd voor verkeersvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, uitsluitend voor het toegestane gebruik en met in acht name van het parkeerbeleid, alsmede doeleinden van openbaar nut en de daarbij behorende voorzieningen.

Gebouwen, geen woning zijnde, waaronder kantines, kleedlokalen en tribunes mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd.

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorzieningen, zoals trapvelden, speelplaatsen, plantsoenen, waterpartijen met de daarbij behorende voet- en fietspaden en andere voorzieningen, religieuze doeleinden in de vorm van (weg)kapellen en (weg)kruizen of daarmee vergelijkbare religieuze uitingen, duurzaam bodem- en waterbeheer, tevens wateropvang/buffering en infiltratie.

De gronden binnen het besluitvlak 'Verkeer' zijn bestemd voor bewegend en stilstaand verkeer en de daarbij behorende voorzieningen, zoals bouwwerken voor de verkeersgeleiding, waaronder verkeersborden en -portalen, kunstwerken in de vorm van viaducten e.d.

Op de locatie is eveneens het besluitvlak 'Waarde – Archeologie' gelegen. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen en/of terreinen.

Binnen de archeologische categorie 4 en categorie 5 dient archeologisch onderzoek plaats te vinden wanneer ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden waarbij verstoring plaatsvindt die respectievelijk dieper dan 0,3 meter (buiten bebouwde kom) of 0,5 meter (binnen bebouwde kom), met een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 0,4 meter (buiten bebouwde kom) of 0,5 meter (binnen bebouwde kom), met een oppervlakte groter dan 1000 m2 is.

Aan de westkant is een beschermingszone ten behoeve van waterlopen opgenomen. Binnen het besluitvlak 'Waterstaat - Waterlopen' zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren, zoals watergangen en regenwaterbuffers, overeenkomstig de Keur van het Waterschap Limburg. Aan de noordkant ligt een klein deel waar de 'Waarde – Landschapselement' geldt. Deze gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en herstel van de aanwezige kleinschalige landschapselementen en de daarmee samenhangende landschappelijke en natuurlijke waarden.

Binnen het plangebied gelden eveneens de milieuzones bodembeschermingsgebied, grondwaterbeschermingsgebied en waterwingebied. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' is duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden als bijzondere bescherming van de bodem noodzakelijk.

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden mede bedoeld voor bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening. Hierop zijn geen aanvullende bouw- en gebruiksregels van toepassing.

Op het zuidelijk deel van het plangebied geldt de 'milieuzone - waterwingebied'. Deze gronden zijn bedoeld voor de winning van (drink)water uit het grondwater. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied' is het verboden om bebouwing en bouwwerken op te richten, die niet direct verbonden zijn aan de waterwinning, alsmede nieuwe bedrijven te vestigen. Aan bestaande bedrijvigheid, gebruik en beheer worden enkel ontwikkelingen toegestaan die geen bedreiging vormen voor de kwaliteit van de bodem en het grondwater.

De beoogde voorzieningen van het planvoornemen passen niet binnen de gebruiksregels van het besluitvlak 'Maatschappelijk'. Het realiseren van zorgwoningen past niet binnen bouw- en gebruiksregels van de besluitvlakken 'Groen' en 'Sport'.

1.3 Opzet bestemmingsplan

In deze toelichting wordt ingegaan op de ruimtelijke inpasbaarheid en wordt uiteengezet dat de voorgestane ontwikkeling geen afbreuk doet aan de aanwezige waarden ter plaatse van het plangebied, maar juist leidt tot een kwaliteitsverbetering van het gebied en de directe omgeving. Tevens wordt onderbouwd dat het plan niet strijdig is met andere beleidsvelden.

In de hierna volgende hoofdstukken van dit bestemmingsplan komen onder meer de volgende elementen aan de orde:

  • gebieds- en projectomschrijving;
  • toetsing aan het geldend beleid;
  • toetsing aan milieuwetgeving en andere ruimtelijke wetgeving met betrekking tot bestaande of potentiële belemmeringen in de omgeving van het plangebied;
  • financiële haalbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid;
  • procedurele voortgang.

Hoofdstuk 2 Gebieds- en projectbeschrijving

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0003.png" Ligging plangebied tussen Geulle en Julianakanaal (bron: www.google.nl)

2.1 Gebiedsbeschrijving

Geulle ligt in de Limburgse gemeente Meerssen. De hoofdkernen Meerssen en Bunde binnen de gemeente Meerssen vormen een stedelijke omgeving ten noorden van Maastricht. Geulle bestaat uit Geulle boven en Geulle beneden. Geulle beneden ligt in de Maasvallei, ten oosten van het Julianakanaal en ten westen van het Bunderbos. Het plangebied is gelegen aan de zuidwestkant van Geulle beneden, tussen Westbroek en Oostbroek, op de rand met het buitengebied. Rond de bebouwing van het plangebied liggen een sportpark met tennisbanen, voetbalvelden, zwembad en een visvijver. Aan de oostkant staan buiten het plangebied aan de Hulserstraat woningen.

2.2 Het plangebied

Het plangebied bestaat uit de voormalige bebouwing van de school en het gemeenschapshuis. Hiertussen liggen een sportterrein, ontsluitingswegen en groenvoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via een toegangsweg naar de Andreas Sauerlaan. De voormalige basisschool aan de Hulserstraat 17 wordt ontsloten via de Hulserstraat middels een toegangsweg tussen de bebouwing van de Hulserstraat 15 en 19.

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Geulle, sectie B, nummers 4057, 4166, en 4193.

2.3 Het planvoornemen

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0004.png"

Planvoornemen gepositioneerd buiten waterwingebied

Het planvoornemen betreft de herontwikkeling van bestaande bebouwing, de realisatie van maximaal 26 zorgwoningen en de inrichting van de buitenruimte.

De voormalige basisschool 'In het Riet' en het gemeenschapshuis 'De Klei Oave' met sportzaal worden herontwikkeld. Deze bebouwing wordt ingericht als multifunctioneel centra voor zorg-, maatschappelijke, sport- en culturele activiteiten, met daaraan ondergeschikt commerciële activiteiten. De functies binnen het centrum zijn niet plaats- en oppervlakte gebonden. Tussen deze bestaande gebouwen worden nieuwe zorgwoningen gerealiseerd. Met het planvoornemen wordt de buitenruimte tevens opnieuw ingericht met verhardingen en groenvoorzieningen.

De behoefte naar zorgwoningen komt voort uit de vergrijzing en het feit dat mensen steeds ouder worden. Vanwege de deregulering van de zorg dienen zorgbehoevende ouderen bovendien langer thuis te blijven wonen. Uit de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg blijkt dat op regionaal en lokaal niveau passende voorzieningen moeten worden getroffen. Voor mensen met een zwaardere zorgindicatie is het bovendien wenselijk om deze te huisvesten nabij voorzieningen.

De gemeente Meerssen heeft op 9 oktober 2014 i.s.m. PCKwadraat de vraag naar woonzorgvoorzieningen voor haar gemeente onderzocht (Rapport "Scheiden wonen en zorg"). Hierin is onderbouwd dat vanaf 2018 een stijgend tekort aan geschikte zorgwoningen ontstaat, ook voor Geulle. Een van de grootste uitdagingen ligt op het in korte termijn voorzien in zorggeschikte woningen, zowel voor langer thuis wonen als voor geclusterd verzorgd wonen.

Dit planvoornemen speelt in en sluit aan op de vraag naar zorgwoningen in combinatie met passende voorzieningen. Met dit planvoornemen worden op korte termijn 26 zorgwoningen gerealiseerd.

Naast 18 zorgwoningen in de vorm van nieuwbouw wordt met het toevoegen van 8 zorgwoningen en 2 zorgkamers in het voormalige schoolgebouw In 't Riet een flexibele benuttingsmogelijkheid voor geïndiceerden gecreëerd. Deze zorgwoningen en zorgkamers in de bestaande bebouwing kunnen gebruikt worden voor bijvoorbeeld respijtzorg in het kader van mantelzorgondersteuning. Deze vorm van zorgwoningen en flexibiliteit sluit aan bij de standpunten en conclusies uit het rapport "Scheiden en zorg".

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0006.png"

plattegrond mogelijke inrichting multifunctionele functies, voormalige basisschool

De voormalige basisschool wordt ingericht als multifunctioneel centrum voor zorg-, maatschappelijke, culturele activiteiten en kleinschalige commerciële activiteiten. Onder commerciële activiteiten worden verstaan vormen van horeca, werkplaatsen, ondergeschikte detailhandel en kleinschalige consument verzorgende bedrijfjes. In beginsel zijn de volgende activiteiten gepland:

Een peuterspeelzaal die tevens dienst kan doen als buitenschoolse opvang. Ruimte voor dagbestedingsactiviteiten zoals een kookstudie, atelier en een verzamel- /vergader- /eetruimte. Daaraan gelieerd een ruimte voor bijvoorbeeld schoenreparatie, een repair café en/of een strijkservice. Daarnaast zijn een kleine buurtsuper, lunchroom met terras en het VVV i.c.m. het postkantoor mogelijk. Verder wordt ruimte geboden voor een fysiotherapeut en algemene ruimten zoals een ontvangsthal, bergingen en toiletten.

In de voormalige school zijn tevens maximaal 8 zorgwoningen voorzien. Om deze zorgwoningen niet binnen de gehele bestemming mogelijk te maken wordt ter plaatse een specifieke aanduiding opgenomen. Naast de 8 zorgwoningen wordt een gemeenschappelijke woonkamer voor bewoners gerealiseerd en worden 2 logeerkamers ingericht, o.a. voor respijtzorg.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0008.png"

plattegrond mogelijke inrichting multifunctionele functies, voormalig gemeenschapshuis

Voor het voormalige gemeenschapshuis met sportzaal zijn voornamelijk sportfuncties gepland. Zoals ruimten voor de voetbalclub (kleedruimten en bergingen), de bestaande tennisclub, en een fitnesszaal met kleedlokaal. De ruimten voor de voetbalclub en tennisclub blijven in eerste instantie onveranderd. Naast de genoemde ruimten is tevens een multifunctionele zaal met kleedlokalen en bergingen gepland in de voormalige sporthal. Tevens is in het voormalige gemeenschapshuis ruimte voor de scouting en een ruimten zoals een vergaderruimte en berging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0009.png"

impressie zorgwoningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0010.png"

Plattegrond, inrichting zorgwoningen

Tussen deze twee panden is, op het aanwezige sportveld, nieuwbouw ten behoeve van zorgwoningen gepland. Het voornemen is om 18 zorgwoningen te realiseren in de nieuwbouw. De zorgwoningen bestaan uit één laag met een plat dak, en hebben een maximum oppervlakte van 70 m2. De woningen zijn met de voorzijde naar elkaar gepositioneerd en hebben aan de achterzijde een kleine privétuin. De tussenruimte is ingericht als openbare verharding en is gelegen op de routing tussen de twee centra.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0011.png"

impressie tussenruimte woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0012.png"

zorgwoningen en groene inrichting

Met de realisatie van de zorgwoningen wordt tevens de buitenruimte opnieuw ingericht. Rond de zorgwoningen komen verhardingen ten behoeve van wandelpaden en parkeervoorzieningen. De zorgwoningen worden gepositioneerd buiten het waterwingebied. Met de inrichting wordt tevens rekening gehouden met de bestaande waterlopen. Binnen het plangebied is veel ruimte voor groen. De voormalige sportvelden, die niet gebruikt worden voor de zorgwoningen, worden ingericht als park/groene ruimten. Zoals het deel tussen de Andreas Sauerlaan en de zorgwoningen (circa 5.200 m2) en het deel ten noorden van de zorgwoningen en ten oosten van de tennisvelden (circa 4.300 m2).

Tussen de tennisbanen en het zwembad en de zorgwoningen worden geluidsschermen gerealiseerd. Deze zijn noodzakelijk voor de afschermende werking van het omgevingslawaai van deze sportvoorzieningen op de zorgwoningen, zie paragraaf 4.2 Geluid. Deze schermen hebben een hoogte van 2,50 meter. De welstandscommissie stem in met het voorgestelde type scherm.

Ontsluiting en parkeren

Binnen het plangebied zijn verschillende (wandel)paden rond de zorgwoningen en van en naar de diverse voorzieningen gelegen.

De voormalige school wordt ontsloten via de Hulserstraat. Aan de voorzijde is een ruimte parkeerplaats. Het voormalige gemeenschapshuis wordt ontsloten via de Kleivelderweg naar de Andreas Sauerlaan. Ook hier is parkeergelegenheid

De zorgwoningen worden eveneens ontsloten via de Kleivelderweg naar de Andreas Sauerlaan. Parkeren vindt plaats binnen het plangebied. Bij de zorgwoningen wordt verharding aangelegd waar ruimte is voor 18 parkeerplaatsen. De voetbalvelden blijven gebruik maken van de parkeervoorziening aan de Andreas Sauerlaan buiten het plangebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader Rijk, provincie en regio

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vormt het Rijksbeleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit. Met deze structuurvisie wordt de onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' reeds ingezette decentralisatie verder doorgezet. Dit houdt in dat verantwoordelijkheden worden overgedragen aan provincies en gemeenten. Deze overheden kunnen met hun regionale kennis en onderlinge samenwerkingsverbanden opgaven zelf integraal, doeltreffend en met kwaliteit aanpakken.

Voor het formuleren van het ruimtelijke Rijksbeleid zijn een drietal criteria leidend geweest. Beleid is opgesteld indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van de gezondheid van inwoners.

In de Structuurvisie is vervolgens een drietal doelen voor de middellange termijn (tot 2028) geformuleerd:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Concurrentiekracht

Nederland wil in 2040 tot de top 10 van de meest concurrerende economieën van de wereld behoren. Van belang daarvoor is een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dat betekent onder meer dat moet worden ingezet op sterke stedelijke regio's, optimale bereikbaarheid en goede (logistieke) verbindingen met het buitenland.

Belangrijke innovatieve economische sectoren voor Nederland zijn onder meer Water, Agro & Food, High Tech Systemen en Materialen, Life Sciences & Health, Chemie, Energie, Logistiek en Creatieve Industrie.

Bereikbaarheid

Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden (waaronder knooppuntontwikkeling), meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange termijn (2040) op te vangen. Daarbij moet worden gekozen voor een integrale benadering die de mobiliteitsgroei in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling faciliteert. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid

De ruimtelijke verschillen in Nederland nemen toe onder invloed van urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening. Deze toenemende regionale verschillen hebben consequenties voor de verstedelijking in Nederland. Vraag en aanbod van woningen, bedrijventerreinen en kantoren zijn daardoor niet overal in evenwicht (kwantitatief en kwalitatief).

De ambitie voor 2040 is dat woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.

Voorts is het nodig onze bijzondere waarden en internationaal onderscheidende kwaliteiten te koesteren en te versterken, hetgeen vraagt om de borging van natuurwaarden, biodiversiteit, cultuurhistorische waarden en een goede milieukwaliteit. De ambitie voor 2040 is het bieden van een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied. Belangrijke onderdelen daarvan zijn ook een blijvende bescherming tegen extreme weersomstandigheden en overstromingen en het voorzien in voldoende zoetwater in droge perioden.

Op basis van voorgaande doelstellingen zijn vervolgens 13 nationale belangen benoemd. Voor onderhavig bestemmingsplan zijn vooral de volgende belangen relevant:

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's (nationaal belang 8).
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9).
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).

Onderhavig planvoornemen voorziet in de herontwikkeling van bestaande bebouwing en de realisatie van zorgwoningen. Het planvoornemen is dermate kleinschalig dat geen rijksbelangen in het geding zijn. De afwegingen en keuzes met betrekking tot de milieukwaliteit en betrokken belangen komen in dit bestemmingsplan uitdrukkelijk aan de orde, waarmee wordt voorzien in transparante en zorgvuldige besluitvorming.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.

De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt.

Onderhavig planvoornemen voorziet in de herontwikkeling van bestaande bebouwing en de realisatie van zorgwoningen. Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en daarmee het voorkomen van (onaanvaardbare) leegstand en onnodig 'bouwen in de wei'. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.

Een toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet gezien het voorgaande een beschrijving bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Alvorens te toetsen aan de Ladder dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro.

Daarnaast kan op basis van op dit punt gevormde jurisprudentie worden geconcludeerd dat indien sprake is van een functiewijziging zonder toename van het ruimtebeslag, er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (zie o.a. uitspraken: ELCI:NL:RVS:2014:2143, ECLI:NL:RVS:2014:743, ECLI:NL:RVS:2014:2331, ECLI:NL:RVS:2014:4648). Ook wanneer mogelijkheden worden overgenomen uit het geldende bestemmingsplan is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Het voorliggende bestemmingsplan betreft de ontwikkeling van een multifunctioneel centrum, en zorgwoningen, wat conform de Ladder voor duurzame verstedelijking als 'stedelijke ontwikkeling' wordt aangemerkt. Omdat deze ontwikkeling bovendien plaats vindt in een krimpregio is de onderbouwing van de ladder nader uitgewerkt.

Behoefte

Nu er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de behoefte aan deze ontwikkeling te worden aangetoond. In de regio en in heel Zuid-Limburg is sprake van vergrijzing, bovendien worden mensen steeds ouder. Vanwege de decentralisatie van de zorg is steeds meer vraag naar zorgwoningen. Het aantal zorgbehoevenden neemt dus toe en de vraag naar zorggeschikte huisvesting zal blijven stijgen. De (regionale) behoefte is uitgebreid omschreven in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg, zie paragraaf 3.3.3. Hierin is de richtlijn om zorgwoningen waar mogelijk te combineren met voorzieningen. Het project combineert zorgvoorzieningen met publieke en commerciële diensten en geeft een impuls aan de leefbaarheid van Geulle. Dit plan biedt de mogelijkheid een nieuwe functie te geven aan leegstaand vastgoed, zodat het behouden blijft voor de kern. De maatschappelijke functie zorgt ervoor dat de leefbaarheid in de kern wordt vergroot. Voor de realisatie van de zorgwoningen is inmiddels een intentieovereenkomst getekend. Zodoende sluit het planvoornemen aan bij de behoefte van de regio en Geulle.

Bestaand stedelijk gebied

Indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die buiten bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd dient uitgebreid te worden gemotiveerd waarom deze ontwikkeling niet mogelijk is binnen bestaand stedelijk gebied. Het bestaand stedelijke gebied is in het Bro gedefinieerd als 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Het voorliggende plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Meerssen. Doordat het plan wordt ontwikkeld op een bestaande locatie (verbouwing gemeenschapshuizen en wijziging sportcomplex) waarbij 24 zorgwoningen worden gerealiseerd, binnen deels bestaande bebouwing, is sprake van herstructurering. Hierdoor is een uitgebreide Ladder-motivering niet verplicht.

Conclusie

Hiermee is de voorgenomen stedelijke ontwikkeling op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking op de voorgeschreven wijze gemotiveerd. In het onderhavige geval is sprake van een ontwikkeling die voorziet in een actuele regionale behoefte en die bijdraagt aan een optimale benutting van de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied, waarbij zorgwoningen worden gerealiseerd en twee voormalige maatschappelijke voorzieningen worden omgebouwd tot multifunctioneel centrum.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0013.png"

Uitsnede POL 2014

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0014.png"

Legenda POL 2014

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).

In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.

In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 2. Uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop we samen met onze partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. In het bebouwd gebied gaat het om de zones “bedrijventerrein”, “stedelijk centrum” en “overig bebouwd gebied” en in het landelijk gebied gaat het om de “goudgroene natuurzone”, de “zilvergroene natuurzone”, de “bronsgroene landschapszone” en het “buitengebied”.

De locatie van onderhavige ontwikkeling is gelegen in het bebouwd gebied en ligt in de zone “overig bebouwd gebied”. Dit zijn gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter, zoals de kern Geulle. Het accent ligt hier op de transformatie van de regionale woningvoorraad, de bereikbaarheid, de balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en kwaliteit leefomgeving. Met het planvoornemen worden zorgwoningen en een multifunctioneel centrum gerealiseerd. Multifunctionele functies zoals zorg-, maatschappelijke, sport-, commerciële en culturele activiteiten dragen bij aan een gemengd gebied. Het planvoornemen past zodoende binnen het provinciale beleid zoals opgenomen in het POL 2014.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden. Inmiddels zijn hier twee partiële herzieningen op vastgesteld, waarna de geconsolideerde versie is gepubliceerd op 30 december 2016.

De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat een nieuw hoofdstuk "Ruimte" aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk "Ruimte" is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven. Een uitwerking van de ladder duurzame verstedelijking is in paragraaf 3.2.3 opgenomen.

Het plangebied maakt grotendeels onderdeel uit van het (bodem)beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Op het bodembeschermingsgebied en het grondwaterbeschermingsgebied is de beschermingsregeling, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg van toepassing (zie ook paragraaf 4.9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0015.png"

zone natuurbeek (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

zone natuurbeek

Aan de noord en westzijde van het plangebied is de 'zone natuurbeek' van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg gelegen.

De waarden van de zone natuurbeek zijn het beschermen, behouden en verder ontwikkelen van de ecologische doelen, de daarvoor benodigde waterkwaliteit en ruimte voor natuurlijke hydromorfologische processen als meanderen en inundaties en het realiseren van de benodigde zo natuurlijk mogelijke waterpeilen in de natuurbeek en de aangrenzende Zone natuurbeek.

Het plangebied is gelegen binnen de invloedszone van deze beken. Met de inrichting van het plangebied wordt hier rekening mee gehouden. De situatie hier blijft ongewijzigd of krijgen een groene/ natuurlijke inrichting. De nieuwe activiteiten vinden plaats in bestaande bebouwing. De zorgwoningen zijn gesitueerd buiten de zone natuurbeek. Zodoende doet het planvoornemen geen afbreuk aan de kenmerken en waarden van de Zone natuurbeek.

Voor het planvoornemen gelden vanuit de Omgevingsverordening verder geen specifieke regels.

3.3.3 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

‘Regionale Woonvisie Maastricht en Mergelland, is vastgesteld door de gemeenteraad van Meerssen op 8 september 2016. De opgave voor de regio staat in het teken van vervangen en definitief onttrekken van woningen aan de voorraad. Er is sprake van een flinke transformatieopgave, waarin sloop zonder vervanging in toenemende mate aan de orde is.

In de regionale woonvisie komt de overmaat aan woningbouwplannen van alle gemeenten, afgezet tegen de verwachte vraag, duidelijk naar voren. Een gezonde woningmarkt voor zowel de bestaande woningen als de nieuwbouw is gebaat bij een evenwichtige en regionaal complementaire woningbouwprogrammering, kwalitatief en kwantitatief. Zonder evenwicht tussen vraag en aanbod dreigen leegstand, onverkoopbaarheid en verloedering met alle gevolgen van dien voor de leefbaarheid van dorpen en wijken. Bovendien is het in het belang van alle gemeenten om door middel van eigen regionaal en lokaal beleid de woningbouwplanning in eigen hand te houden en provinciaal ingrijpen te voorkomen.

De woningmarkt staat er volledig anders voor dan enkele jaren geleden. De financiële crisis, de demografische ontwikkelingen en gewijzigd overheidsbeleid hebben bijgedragen aan een groeiende mismatch tussen vraag en aanbod. De trend voor wat betreft demografische teruggang voor Zuid-Limburg zet zich door: krimp, vergrijzing, ontgroening en verdunning van huishoudens. Een vitale woningmarkt en waardevastheid zijn van wezenlijk belang voor de leefbaarheid, aantrekkelijkheid en vitaliteit van stad en regio. Alleen gezamenlijk kan de regio Maastricht en Mergelland de juiste variatie aan woonmilieus bieden.

Het toevoegen van woningen zal dan ook onvermijdelijk gevolgen hebben voor de afzetbaarheid van de bestaande voorraad. De rekening van deze problemen zal uiteindelijk als een boemerang via de inwoner weer bij de gemeentelijke instanties terechtkomen.

Daarnaast zet het hiervoor reeds beschreven regionaal beleid in op een saldo nul benadering voor toevoeging van woningen: 1 erbij - 4 eraf.

Wonen en zorg

Een van de grootste opgaven uit de woonvisie is het scheiden van wonen en zorg. De vergrijzing in Zuid Limburg heeft het effect dat er steeds meer ouderen afhankelijk worden van zorg. De organisatie en financiering van de zorgsector is drastisch veranderd door de decentralisatie van de zorgsector. Dit heeft tot gevolg dat mensen met een zorgvraag deze zelfstandig moeten regelen. Vanwege een vergrijzende bevolking, waar iedere Zuid-Limburgse gemeente mee te maken krijgt, zal het aantal zorgbehoevenden toenemen en zal de vraag naar zorggeschikte huisvesting stijgen. Gemeenten dienen op deze ontwikkeling tijdig te anticiperen om aan de verwachte woonbehoefte voor deze doelgroep te kunnen voldoen. Deze doelgroep wordt ook nog eens steeds ouder.

De vergrijzing en decentralisaties zorgen concreet dat nieuwe woon-zorg-alternatieven nodig zijn:

  • 1. er dienen kwalitatief voldoende woningen te zijn om mensen met een lichte zorgvraag te kunnen huisvesten;
  • 2. er dienen kwalitatief voldoende zorggeschikte woningen te zijn om mensen effectief langer thuis te laten wonen met een zwaardere zorgvraag;
  • 3. er dient voldoende (kwantitatief) aanbod zorgwoningen te zijn voor de categorie extramurale zorgvragers;
  • 4. er dient voldoende aanbod van intramurale zorglocaties te zijn voor mensen met een zwaardere zorgindicatie;
  • 5. de vraag naar zorggeschikte woningen zal ook gevolgen hebben op de (stijgende) vraag naar huurwoningen.

Onderzoeken tonen aan dat de fysieke opgaven voor mensen met een lichte zorgvragen voor het grootste gedeelte te realiseren is binnen de bestaande woningvoorraad. Voor mensen die vallen onder punt 3. en 4. is dit lastiger. Voor woningen voor deze mensen is de richtlijn dat deze binnen 5 minuten van bepaalde voorzieningen moeten liggen.

Bij het realiseren van deze woningen moeten er op subregionaal niveau afspraken worden gemaakt hoe er in de subregionale woningmarktprogrammeringen met de toevoeging van deze woningen wordt omgegaan. Uitgangspunt is dat deze niet concurreren met de reguliere woningmarkt, maar alleen toegankelijk zijn voor mensen met een zorgindicatie. Deze woningen hoeven niet te worden gecompenseerd.

Deze dienen bij voorkeur gerealiseerd te worden in bestaand vastgoed en nabij voorzieningen. Om te borgen dat deze woningen ook daadwerkelijk worden bewoond door mensen met een zorgindicatie moeten gemeenten dit aantoonbaar juridisch sluitend regelen in het bestemmingsplan en de af te geven omgevingsvergunning.

Conclusie:

Met het planvoornemen worden zorgwoningen gerealiseerd. Dit past binnen de regionale behoefte zoals aangegeven in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. De woningen zijn uitsluitend bedoeld voor mensen met een zorgindicatie. In dit bestemmingsplan wordt wonen voor andere doelgroepen ter plaatse uitgesloten. Zodoende wordt niet geconcurreerd met de reguliere woningmarkt, compensatie is dan ook niet noodzakelijk.

De zorgwoningen worden gebouwd in de nabijheid van nieuwe voorzieningen. De nieuwe voorzieningen maken gebruik van bestaand vastgoed. Het is mogelijk om de zorgwoningen nieuw te bouwen omdat geschikte locaties moeilijk te vinden zijn en de zorgwoningen en voorziening elkaar in functie versterken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Meerssen 2020

In de “Toekomstvisie, gemeente Meerssen 2020” wordt een beeld geschetst van wat de gemeente in de komende 10 tot 15 jaar wil betekenen, voor de inwoners van de gemeente zelf en voor de regio.

De gemeentelijke toekomstvisie heeft de volgende doelstellingen:

  • een afgewogen en aansprekend antwoord geven op de vraag hoe de burgers van deze gemeente een prettig woon-, werk- en leefklimaat kan worden geboden;
  • inspelen op de behoefte aan een samenhangend beleid op gemeentelijke aandachtsgebieden;
  • antwoord geven op veranderingen en nieuwe ontwikkelingen in de samenleving;
  • reageren op regionale vraagstukken en beleid van rijk en provincie en dus:
  • zorgen dat Meerssen bij de tijd blijft.

Deze toekomstvisie is een herijking van de toekomstvisie van 2004. De herijking van de toekomstvisie laat dan ook duidelijke keuzes zien. Meerssen wil met nadruk een woon- en leefgemeente zijn en zet in op het behoud van haar vitale leefkernen en een landelijke en rustige woonomgeving.

De gemeente Meerssen ambieert een woongemeente te zijn met een landelijk karakter. Deze kernwaarden zijn leidend in de visie van de gemeente op de integrale inrichting van haar fysieke, maatschappelijke en economische ruimte. De missie luidt als volgt: “Meerssen streeft naar een kwalitatieve versterking van het woon- en leefklimaat, respectievelijk van het landelijke karakter van de gemeente.” De ambities zijn daarmee gedefinieerd. Het streven naar hoogwaardig wonen en leven in de gemeente Meerssen bepaalt de inhoud van de gemeentelijke beleidsdomeinen. Meerssen is niet alleen duidelijk in wat zij wil bereiken, maar maakt ook duidelijk wat zij niet wil, waar zij zich niet op concentreert en waar zij van afziet.

Ruimte

De fysieke ruimte van de gemeente Meerssen moet hoogwaardig zijn. De natuur, de gebouwen en de wegen zijn het tastbare decor en directe ondersteuning van een hoge kwaliteit van leven. De gemeente Meerssen moet bij voorkeur na afstemming met de overige Heuvellandgemeenten en onafhankelijk van de keuzen van die gemeenten in de regio fysiek groener, rustiger, schoner en beter onderhouden zijn. Het landschappelijke natuurschoon dient in dat opzicht de aantrekkelijkheid van de woonomgeving. Verkeer - en vervoersmaatregelen zijn er voor alles op gericht de gemeente naar binnen toe zo rustig en verkeersarm te houden als maar mogelijk is, maar naar buiten toe goed te ontsluiten.

De ruimte voor economische bedrijvigheid is in de woongemeente Meerssen letterlijk beperkt. Meerssen is een woongemeente en geen werkgemeente. De fysieke inrichting faciliteert alleen de economische bedrijvigheid die gericht is op de kwaliteit van het wonen, bewonen en leven. De facilitering van de detailhandel wordt fysiek zoveel als mogelijk ondersteund.

Maatschappij

Van doorslaggevend belang voor een aantrekkelijke woongemeente zijn een bloeiend sociaal leven en een sterke sociale samenhang van haar kernen. De gemeente Meerssen investeert meer dan gemiddeld in de leefbaarheid van al haar kernen. Belangrijkst doel daarbinnen is behoud van voldoende, gespreide maatschappelijke voorzieningen voor de inwoners. De gemeente handhaaft kwalitatief hoogstaande zorgvoorzieningen, streeft naar een blijvend groot aanbod van sportverenigingen en vrijwilligersclubs en ambieert het voortbestaan van een zeer goed ontwikkeld cultureel en muzikaal verenigingsleven. Meerssen is een leefgemeente en geen slaapgemeente. Basisscholen zijn in de gemeente Meerssen voor iedere kern beschikbaar en dat moet zo blijven. Net als verenigingen zijn scholen de spil van vitale woonkernen. De aanwezigheid van een goed aangeschreven middelbare school en voldoende woon- en zorgvoorzieningen zijn voorwaarden voor een gemeente waarin veel verschillende oudere en jongere mensen samenwonen. Om die reden dient de gemeente kwetsbare groepen inwoners te verbinden met het reguliere maatschappelijke verkeer. Wonen in de gemeente Meerssen is niet alleen landschappelijk en groen, maar ook sociaal, menselijk en veilig. Het maatschappelijk beleid gaat dan ook hand in hand met het fysieke beleid. Aan het verenigingsleven, zorgvoorzieningen en scholen moet fysiek ruimte worden gegund in de gemeente. Voorop staat dat de vergrijzende en in aantal teruglopende bevolking zich in de gemeente Meerssen niet alleen een fysiek, maar ook maatschappelijk thuis voelt. De vitaliteit van Meerssen als woongemeente kent een duidelijk economisch aspect. De maatschappelijke levendigheid van de gemeente komt ook tot uiting in het winkelbestand en de activiteiten die de detailhandel voor de Meerssense gemeenschap organiseert, met het centrum van Meerssen als concentratiegebied. De gemeente streeft actief naar versterking van de detailhandel.

Economie

De gemeente Meerssen ambieert een gemeente te zijn voor mensen die voornamelijk elders werken. Meerssen wil nadrukkelijk een woon - en leefgemeente zijn. De focus in het economisch beleid ligt daarom op de detailhandel, omdat die aansluit bij de ambitie van de woongemeente Meerssen. De detailhandel heeft nadrukkelijk voorrang boven andere economische activiteiten. Grootschalige, industriële, logistieke bedrijvigheid past niet bij de gemeente Meerssen en vindt daar geen plaats. De woonkern Meerssen fungeert als centrum voor de gemeente en zal ook in de toekomst meer bedrijvigheid kennen dan de andere kernen. De gemeente streeft naar voldoende, gespreide detailhandel maar onderkent daarin haar beperkingen. Door te zorgen voor een goede fysieke en sociale woonomgeving en enkele goed bereikbare bedrijvenlocaties wil de gemeente aantrekkelijk blijven voor ondernemers. De bedrijventerreinen worden beperkt uitgebreid en zullen in de toekomst dus nauwelijks meer ruimte bieden. Bestaande bedrijventerreinen worden geherstructureerd om de terreinen efficiënter te benutten. Bovendien blijft de gemeente het regionale bedrijventerrein MAA ondersteunen. De gemeente Meerssen streeft bewust naar een betere benutting van haar toeristisch-recreatieve potenties en kiest voor extensieve dagrecreatie gericht op kwaliteitstoerisme en niet op massatoerisme. Het aantal overnachtingsmogelijkheden zal in de gemeente Meerssen per definitie beperkt zijn.

Het planvoornemen draagt bij aan de in stand houding van het voorzieningenniveau en daarmee aan de kwaliteit van de fysieke ruimte. Met het planvoornemen is zijn geen negatieve effecten te verwachten op de (zichtbare) fysieke leefomgeving.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Algemeen

Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen. Van de andere kant wordt milieubeleid ook steeds meer in andere beleidsvelden geïncorporeerd. Ook in de ruimtelijke planvorming is derhalve structureel aandacht nodig voor milieudoelstellingen. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen.

4.2 Geluid

Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder. Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (hierna Wgh) in werking getreden. Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering. De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen.

Wegverkeerslawaai

De geluidsniveaukaart geeft voor de ruimtelijke inrichting relevante aspecten, een beeld van de complexe geluidssituatie binnen het plangebied en de directe omgeving. De geluidsinvloed van de wegen kunnen van belang zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling binnen de gemeente Meerssen. Zo is op de geluidsniveaukaart van de gemeente aangegeven welke wegen in het kader van de Wet geluidhinder zoneplichtig zijn ten gevolge van de intensiteiten

van het wegverkeer. Dit betekent, dat indien nieuwbouw van geluidsgevoelige bebouwing langs deze wegen wordt gerealiseerd, er een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden dat aangeeft in hoeverre en onder welke voorwaarden bebouwing mogelijk is.

In de omgeving van het plan bevinden zich twee wegen met een zone volgens artikel 74 Wet geluidhinder en een drietal wegen zonder zone. De geluidsbelasting is voor een aantal woningen hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. Het treffen van bron- en afschermende maatregelen is niet mogelijk. Door het toepassen van bijzondere gevelconstructies kan de geluidsbelasting op de gevel enkele dB’s worden gereduceerd.

Met het planvoornemen worden nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Het gaat in onderhavige situatie om de realisatie van zorgwoningen. Het planvoornemen valt binnen de zone van aangrenzende wegen die vallen onder de zone van artikel 74 Wet geluidhinder. Voor de zorgwoningen moet in het kader van de bestemmingsplanwijziging een hogere waarde worden aangevraagd. Door Tritium is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (zie Bijlage 1, 1605/022/RV-01, 23 oktober 2017).

Uit dit onderzoek blijkt dat voor wegverkeerslawaai het plan is gelegen binnen de geluidzone van de wegen Hulserstraat en Oostbroek. Voor deze beschouwde wegen geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe zorgwoningen overschrijdt.

Derhalve is een procedure hogere waarde niet aan de orde. Aangezien in onderhavige situatie geen sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de zorgwoningen geen aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig.

Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB voor verblijfsgebieden en een binnenniveau van 28 dB voor bedgebieden gewaarborgd en is er te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Spoorweglawaai

Het plangebied is gelegen binnen de 53 dB(A) invloedsfeer van de spoorlijn Sittard-Maastricht. De grenswaarden die in de wet zijn opgenomen voor het aspect railverkeerlawaai zijn op het voorliggende plan dan ook niet van toepassing.

Luchtvaartlawaai

Sinds 1 november 2009 is de Wet Regeling Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML) van kracht. Met de invoering van deze Wet is het geluidberekeningsstelsel aangepast naar de eenheid ‘Lden’. Maastricht Aachen Airport is in artikel 8.1 Wet luchtvaart aangewezen als een luchthaven van nationaal belang. Als gevolg van deze Wet zijn nieuwe luchthavenbesluiten nodig. Volgens artikel XIII RBML zou dit binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de RBML plaats dienen te vinden (1 november 2014 dus).

Bij Regeling van 10 december 2013, nr IENM/BSK-2013/287792 is voorzien in een omzettingsregeling die geldt tot het moment waarop het voornoemde luchthavenbesluit is genomen en in werking is getreden. In artikel 7 van de omzettingsregeling wordt voorzien in de aanwijzing van beperkingengebieden als bedoeld in artikel X, lid 5 van de RBML. De gebieden zijn aangeduid op kaarten in bijlage 2 en bijlage 3 van de omzettingsregeling. Bijlage 2 geeft de ligging van de 35 Ke-geluidzone en 40 Ke en 45 Ke-geluidscontouren aan.

Bijlage 3 geeft de ligging van de 47 Bkl-zone en 57 Bkl geluidscontour aan.

Ingevolge artikel X, lid 5 RMBL zijn de gebieden gelegen binnen de 35 Ke-zone en de 47 Bkl-zone aan te merken als een beperkingengebied als bedoeld in artikel 8.47 Wet luchtvaart, maar blijft daarop vooralsnog het bepaalde in het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart (Bggl) en het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart van toepassing. Aanzien er vooralsnog geen Luchthavenbesluit, deze ligt momenteel ter visie, is genomen voor Maastricht Aachen Airport, is dat nog altijd het geval.

Onderhavig plangebied is gelegen buiten het beperkingengebied dat wordt begrensd door de 35 Ke-zone en de 47 Bkl-zone, waardoor het geluid ten gevolge van luchtvaart van en naar de luchthaven geen belemmering vormt voor onderhavig plangebied.

Industrielawaai

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van geluidgevoelige objecten in het kader de Wet geluidhinder. Binnen het plan en de directe omgeving van het plan zijn een aantal functies gelegen die volgens de VNG brochure een richtafstand ten aanzien van geluid hebben. Binnen de aanwezige panden zijn reeds gevoelige functies toegestaan. Met het planvoornemen worden naast zorgwoningen geen nieuwe geluidgevoelige functies gerealiseerd. De realisatie van zorgwoningen was voorheen niet mogelijk. Zodoende dienen enkel de nieuwe zorgwoningen afgezet te worden tegen de aanwezige (en nieuwe) geluidproducerende functies.

Binnen het plangebied is het voormalige gemeenschapshuis 'De Klei Oave' opgenomen. Volgens de VNG brochure hebben buurt- en clubhuizen (9133.1, 94991, A) een richtafstand van 30 meter. In de nieuwe situatie komt de functie van gemeenschapshuis te vervallen, maar de sportzaal blijft behouden. Daarnaast is het planvoornemen om hier het clubhuis voor de scouting, voor de voetbalvereniging en multifunctionele ruimten te voorzien. De multifunctionele ruimten zijn te vergelijken met gebruik als buurthuisfunctie. Een sportzaal valt onder sportscholen en gymnastiekzalen (926, 931, F) = 30 meter, de multifunctionele ruimten en scouting als buurt- en clubhuizen (9133.1, 94991, A) = 30 meter, de kantine van de voetbalvereniging als kantines (5551, 5629) = 10 meter. De zorgwoningen worden op een afstand van minimaal 60 meter van het voormalige gemeenschapshuis gerealiseerd. Daarmee voldoet het planvoornemen aan de richtafstanden tussen het voormalige gemeenschapshuis en de zorgwoningen.

Binnen het plangebied zijn, naast het gemeenschapshuis, sportvelden gelegen. Deze sportvelden bestaan uit tennisbanen, verharde velden en voetbalvelden. Op de voetbalvelden gelegen binnen het plangebied zijn zorgwoningen en een groene inrichting voorzien. Buiten het plangebied zijn nog wel voetbalvelden gelegen. Voetbalvelden en verharde sportvelden vallen onder Veldsportcomplex (met verlichting) (926, 931, G) = 50 meter. Voor tennisbanen met verlichting (926, 931, F) geldt eveneens een richtafstand van 50 meter. De voetbalvelden buiten het plangebied zijn gelegen op een afstand van ruim 130 meter tot de zorgwoningen. De zorgwoningen worden ten zuiden van de tennisbanen en de verharde velden gerealiseerd, waarbij de meest dichtbijgelegen zorgwoning op een afstand van circa 25 meter van de tennisbanen, en op circa 35 meter van de verharde velden komt te liggen. In deze situatie is sprake van een gemengd gebied, waarbij de richtafstand van 50 naar 30 meter kan worden teruggebracht. Zodoende wordt voor de verharde sportvelden voldaan aan de richtafstanden. Voor de tennisbanen wordt bij het terugbrengen van de afstand naar 30 meter nog steeds niet voldaan aan de benodigde afstand.

Buiten het plangebied is op een afstand van circa 70 meter tot de nieuwe zorgwoningen een buitenzwembad gelegen. Voor zwembaden niet overdekt (926, 931, 2) geldt een richtafstand van 200 meter. De zorgwoningen vallen zodoende binnen deze richtafstand.

Binnen en direct buiten het plangebied zijn verder diverse parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen aanwezig. Voor autoparkeerterreinen, autogarages (6321, 5221, 1) geldt een afstand van 30 meter. Deze parkeerterreinen zijn allen gelegen op een afstand van meer dan 30 meter van de zorgwoningen. Ook de speelvoorzieningen, zoals nabij de voormalige school, zijn op een afstand van meer dan 30 meter gelegen.

Gezien bovenstaande dient door de ligging van de zorgwoningen nabij het openlucht zwembad en de tennisbanen een akoestisch onderzoek "omgevingslawaai"(stemgeluid) uitgevoerd te worden. Door Tritium is dit onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2, 1605/022/RV-02, versie 2, 23 oktober 2018).

Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Met betrekking tot het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) kan worden gesteld dat in de beschouwde situaties wordt voldaan aan de geluidgrenswaarde van 55 dB(A) etmaalwaarde, behorende bij stap 3 van het stappenplan (gemengd gebied) uit de VNG brochure. Hiervoor geldt echter als voorwaarde dat er twee geluidafschermende voorzieningen c.q. muren worden gerealiseerd zoals omschreven in paragraaf 4.2 van het onderzoek. Deze voorzieningen dienen te worden geborgd in het bestemmingsplan. Indien alleen naar het gebruik van de tennisvelden wordt gekeken, wordt er voldaan aan stap 2.
  • Voor stap 3 geldt dat inpassing mogelijk is indien er geen sprake is van andere relevante geluidbronnen in de directe omgeving. In dat geval zou namelijk wegens cumulatie een goed woon- en leefklimaat niet te garanderen zijn. In de onderhavige situatie vormen de beschouwde recreatieve voorzieningen echter de enige akoestisch relevante geluidbronnen (er zijn geen drukke wegen en/of industrie in de directe nabijheid van deze toetspunten aanwezig). Bovendien betreft het hier met name de dagperiode (zwembad). De beschouwde (worst-case) situaties zullen bovendien slechts circa 20 keer per jaar voor komen.
  • Met betrekking tot de maximale geluidniveaus (LAmax) kan worden gesteld dat in de beschouwde situatie(s) wordt voldaan aan de geluidgrenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde, behorende bij stap 2 van het stappenplan (gemengd gebied) uit de VNG brochure. Ook hiervoor gelden de voornoemde voorwaarden.

Op basis van de resultaten kan worden gesteld dat, na toepassing van voornoemde geluidafschermende voorzieningen, ter plaatse van de zorgwoningen (inclusief tuinen), een akoestisch goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd en er derhalve akoestisch gezien sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor wat betreft het aspect geluid zijn er geen bezwaren de bestemmingsplanwijziging door te voeren.

Conclusie

In het plangebied worden geluidsgevoelige bestemmingen gerealiseerd, namelijk zorgwoningen. In het kader van het aanwezige omgevingslawaai wordt ten behoeve van deze bestemmingen een geluidafscherende voorziening gerealiseerd in de vorm van een geluidscherm. Deze voorziening wordt geborgd in het bestemmingsplan. Voor wat betreft het aspect geluid zijn er zodoende geen bezwaren op het planvoornemen.

4.3 Bodemkwaliteit

De gemeente Meerssen heeft een bodembeheersplan laten opstellen. Dit bodembeheersplan heeft tot doel hergebruik van schone en licht verontreinigde grond als bodem te reguleren conform het regime van de ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet. Het bodembeheersplan beschrijft de regels voor grondverzet binnen en tussen de onderscheiden bodemkwaliteitszones in de gemeente Meerssen. Verder beoogt het bodembeheersplan op milieuhygiënisch verantwoorde wijze onderzoeksvrijstellingen te verlenen bij de beoordeling van aanvragen voor omgevingsvergunningen.

In het kader van het afwijken van de vigerende beheersverordening dient een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden conform NEN 5740. Voorafgaand aan een directe ontwikkeling dient een verkennend bodemonderzoek uit te wijzen of de bodem niet is verontreinigd en of deze geschikt is voor de beoogde bestemming. Voor het plangebied zijn drie bodem- en asbestonderzoeken uitgevoerd.

Locatie 'In het Riet'

Ter plaatse van de voormalige basisschool 'In het Riet' is door Anteagroup op 2 december 2016 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Zie Bijlage 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0016.png"

boorpunten 'In het Riet'

Uit het onderzoek blijkt dat in de bovengrond plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan cadium is gemeten. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten aan de onderzochte parameters. De grond is van betere kwaliteit dan op basis van de bodemkwaliteitskaart werd verwacht. De vooraf opgestelde hypothese 'onverdachte locatie' wordt hiermee bevestigd. Op basis hiervan zijn geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen verkoop van het terrein.

Tijdens het veldwerk is het grondwater aangetroffen op een diepte van 3,20 m –mv. Analytisch zijn in het grondwater geen verhoogde gehalten aan de getoetste parameters gemeten.

In het opgegraven en opgeboorde materiaal zijn visueel geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. In de geanalyseerde (meng)monsters is analytisch geen asbest aangetroffen.

Locatie 'Klei Oave'

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0017.png"

boorpunten 'Klei Oave'

Ter plaatse van de voormalig gemeenschapshuis 'Klei Oave' is door Anteagroup op 9 december 2016 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Zie Bijlage 4.

Uit dit onderzoek blijkt dat in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan zware metalen, minerale olie en/ of PAK zijn gemeten. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten aan de onderzochte parameters. Met uitzondering van MM02 voldoet de kwaliteit van de grond aan of is beter dan de verwachting op basis van de bodemkwaliteitskaart.

Tijdens het veldwerk is het grondwater aangetroffen op een diepte van 3,79 m –mv. Analytisch is in het grondwater een licht verhoogd gehalte aan barium gemeten.

In het opgegraven en opgeboorde materiaal zijn visueel geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. In de geanalyseerde (meng)monsters is analytisch geen asbest aangetroffen.

Locatie Gymzaal

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0018.png"

boorpunten gymzaal

Ter plaatse van de voormalige gymzaal is door Anteagroup op 9 december 2016 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 5.

Uit dit onderzoek blijkt dat in de bovengrond plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan cadmium is gemeten. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten aan de onderzochte parameters. De grond is van betere kwaliteit dan op basis van de bodemkwaliteitskaart werd verwacht. De vooraf opgestelde hypothese 'onverdachte locatie' ten aanzien van de grond wordt hiermee bevestigd.

Tijdens het veldwerk is het grondwater aangetroffen op een diepte van 3,76 m –mv. Analytisch zijn in het grondwater verhoogde gehalten aan cadmium en koper gemeten. Barium betreft vermoedelijk een regionaal verhoogde concentratie. Een verklaring voor het verhoogde kopergehalte is niet voor handen. Gezien de hoogte van de gemeten gehalten (< interventiewaarde) is er geen aanleiding tot vervolgonderzoek.

In het opgegraven en opgeboorde materiaal zijn visueel geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. In het geanalyseerde mengmonster is analytisch geen asbest aangetroffen.

Locatie zorgwoningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0019.png"

boorpunten zorgwoningen

Voor de locatie van de te realiseren zorgwoningen is door Econsultancy een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. (Zie Bijlage 6, 4599.001 D1, 4 augustus 2017).

Uit dit onderzoek blijkt dat de bodem grotendeels bestaat uit sterk zandige leem, welke bovendien zwak tot sterk grindig en/of zwak tot sterk roesthoudend is. Verder bestaat de bodem plaatselijk uit zwak tot matig zandige klei, zwak tot sterk zandig, sterk kleiig en zwak grindig veen, uiterst siltig, matig fijn zand en zeer grof grind.

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Op basis van het vooronderzoek zijn, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

De bovengrond is licht verontreinigd met cadmium en zink. De ondergrond is licht verontreinigd met molybdeen en/of minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging van en nieuwbouw op de beoogde locatie voor de zorgwoningen.

Conclusies

De onderzoeksresultaten voor de locaties 'In het Riet', 'Klei Oave', gymzaal en zorgwoningen geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek. De resultaten geven geen milieuhygiënische belemmering of restricties voor de voorgenomen plannen op deze locaties.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.

Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Het planvoornemen behoort vanwege de beperkte omvang automatisch tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3%-grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. Het planvoornemen heeft gelet op de aard van de ontwikkeling geen invloed op de luchtkwaliteit. Geconcludeerd wordt dan ook dat voor het plangebied geen onderzoek luchtkwaliteit hoeft te worden uitgevoerd.

4.5 Externe veiligheid

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0020.png"

uitsnede risicokaart

4.5.1 Inleiding

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet', dat op 1 april 2015 in werking is getreden. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.

In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).


Het planvoornemen voorziet in de uitbreiding van functies en de realisatie van maximaal 24 zorgwoningen. Daardoor neemt het aantal personen op de locatie licht toe. Gezien de afwezigheid van risicobronnen en de slechts lichte toename van het aantal personen is de stijging van het groepsrisico beperkt. Gelet op de nieuwe functie 'zorgwoningen' wordt met name ingezet op zelfredzaamheid van de bewoners. Daarnaast worden technische maatregelen (eenvoudig te sluiten deuren en ramen) genomen aan de woningen in verband met toxische stoffen.

4.5.2 Transport van gevaarlijke stoffen en inrichtingen

In of nabij het plangebied zijn geen wegen op sporen die opgenomen zijn in respectievelijk het Basisnet Weg en het Basisnet Spoor het spoor is op meer dan 250 meter gelegen van het plangebied. Ten westen van het plangebied is het Julianakanaal opgenomen in het Basisnet Water. Deze is gelegen op meer dan 500 meter van het plangebied.

De spoorlijn Maastricht-Eindhoven betreft een Basisnetroute (traject route 100 Lutterade – Visé). De PR 10-6-contour bedraagt 0 meter. Aangezien het plangebied is gelegen binnen het 1%-letaliteitsafstanden voor enkele toxische stoffen, maar de afstand tussen het plangebied meer dan 200 meter bedraagt is een beperkte verantwoordingsplicht groepsrisico aan de orde.

Naast het Basisnet vindt nergens in het plangebied noemenswaardig transport van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor en het water. Aan de westzijde van het plangebied ligt op 200 meter een buisleiding van de Gasunie. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van deze risicobron. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering.

4.5.3 Hoogspanningslijnen

Aan de westkant van het plangebied is op 200 meter een hoogspanningslijn gelegen. De zorgwoningen worden op minimaal 300 meter van deze hoogspanningsleiding gerealiseerd. Gezien de ruimte afstand tussen de hoogspanningslijn en het planvoornemen zijn geen beperkingen te verwachten.

4.6 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied zijn geen boven- of ondergrondse hoofdtransportleidingen gelegen die planologische bescherming dan wel zonering behoeven om hun functioneren veilig te stellen.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Inleiding

Sinds 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) van kracht. Het doel van deze wet is te voorkomen dat archeologische waarden uit het verleden verloren gaan. Ingevolge deze wet zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het bodemarchief binnen hun grondgebied. Voor een goed beheer van dit bodemarchief gebruikt de gemeente een archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart geeft een gemeentebreed overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. De kaart maakt inzichtelijk waar en bij welke ruimtelijke ingrepen een archeologisch onderzoek verplicht is en wordt als toetsingskader gebruik voor ruimtelijke procedure.

4.7.2 Archeologische beleidskaart gemeente Meerssen

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0021.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0938.BP2003-ON01_0022.png"

uitsneden en legenda archeologische waardenkaart

Op 24 maart 2011 heeft de gemeenteraad van Meerssen het gemeentelijk beleid vastgesteld op basis van een archeologische inventarisatie en waardenstelling. Volgens de kaart ligt het plangebied binnen een gebied met een waardecategorie 4 en 'Gebied met een hoge trefkans' en 5 'Gebied met een middelhoge trefkans of met een lage trefkans met kans op bijzondere dataset'. Voor waardecategorie 4 geldt bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening bij bodemingrepen dieper dan 50 cm beneden maaiveld (-mv) in de bebouwde kom en 30 cm –mv in het open buitengebied en een verstoringsoppervlak groter dan 500 m² een onderzoeksplicht. Voor waardecategorie 5 geldt bij ruimtelijke plannen met bekende verstoring en voorafgaand aan vergunningverlening bij bodemingrepen dieper dan 50 cm –mv in de bebouwde kom en 40 cm – mv in het open buitengebied en een verstoringsoppervlak groter dan 1.000 m² een onderzoeksplicht.

Indien zich in een gebied waarvoor een vergunning wordt gevraagd zich meerdere waardecategorieën bevinden, geldt de vrijstellingsgrens voor de categorie met de meeste waarde. Dit betekent dat voor het hele plangebied een waardecategorie 4 geldt. Op basis van dit beleid is ter plaatse van het plangebied onderzoek noodzakelijk.

4.7.3 Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek

Bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en/of dieper dan 50 centimeter is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Door Econsultancy is een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 7, 4599.002 D, 21 augustus 2017).

Het onderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in de archeologische waarden van het plangebied. Het bureauonderzoek heeft tot doel om een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel van het plangebied op te stellen. Het verwachtingsmodel is gebaseerd op bronnen over bekende of verwachte archeologische waarden in en om het plangebied.

Uit dit onderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied helemaal verstoord is. Daaruit kan worden geconcludeerd, dat de eventueel nog aanwezige archeologische waarden niet meer in situ zijn, maar dat zij zich in een secundaire context bevinden.

Op grond van de verstoorde bodemopbouw en het ontbreken van archeologische waarden, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.

Op het onderzocht deel komt de beschermende werking van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' te vervallen.

4.7.4 Cultuurhistorische elementenkaart provincie Limburg

Op de kaart met cultuurhistorische elementen van de provincie Limburg is de Hulserstraat, ten oosten van het plangebied, aangeduid als een weg ouder dan of gelijktijdig met middeleeuwse verkaveling. Aan deze weg staan buiten het plangebied tevens enkele monumenten. De Kleiverderweg, die dwars door het plangebied loopt is aangeduid als weg uit de periode 1810-1955. Dit geldt ook voor de Andreas Sauerlaan ten zuiden van het plangebied. Verder zijn in of nabij het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of monumenten gelegen. Met het planvoornemen verandert de geografische situatie verandert voor beide locaties niet.

4.8 Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied is gelegen in het grondwaterbeschermingsgebied. Binnen deze gebieden wordt gestreefd naar grondwater dat een zodanige kwaliteit behoudt dat het geschikt is als grondstof voor de drinkwatervoorziening en andere hoogwaardige toepassingen. Deze gebieden zijn van zodanige omvang dat de waterwinputten minimaal 25 jaar zijn beschermd tegen een mogelijke verontreiniging.

De bodemingrepen blijven boven de grondwaterstand. Dit aspect heeft dan ook geen negatieve invloed op het planvoornemen.

4.9 Bodembeschermingsgebied

Het grondgebied van de gemeente Meerssen is gelegen in het bodembeschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg. In dit gebied wordt gestreefd naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige – en bijzondere – biotopische, a-biotopische en cultuurhistorische waarden stellen. Op het bodembeschermingsgebied is de beschermingsregeling, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014 van toepassing.

Het planvoornemen is gelegen binnen het bodembeschermingsgebied. De bodemingrepen als gevolg van het planvoornemen dienen dan ook rekening te houden met de beschermingsregeling. Met het planvoornemen worden geen wijzigingen in het reliëf aangebracht. Daarnaast heeft het planvoornemen geen negatieve invloed op de waterlopen in de omgeving en de grondwaterstand.

4.10 Natuur, landschap en ecologie

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning.

Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

In de directe omgeving van het besluitgebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. Het Natura 2000-gebied 'Bunder- en Elsloërbos' is gelegen op meer dan 400 meter van de te realiseren zorgwoningen. Natura 2000-gebied de 'Maas' is gelegen op meer dan 1.0 km van het plangebied. Gelet op de aard en omvang van onderhavig bestemmingsplan en de afstand tot de Natura 2000-gebieden is het aannemelijk dat het planvoornemen niet leidt tot significante negatieve effecten op de Natura 2000.

Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.

Het plangebied is thans in gebruik als basisschool en gemeenschapshuis en kent een groene inrichting. Omdat met het planvoornemen nieuwbouw plaats vindt en het terrein opnieuw ingericht wordt, is onderzoek naar flora en fauna noodzakelijk. Door Econsultancy is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (zie Bijlage 8, 4599.003 D1, 19 september 2017).

Op basis van de quickscan blijkt dat voor uitvoering van de plannen duidelijkheid dient te zijn verkregen omtrent het gebruik van de locatie door roofvogels, eekhoorns en hazelworm. Voor de mogelijk aanwezige eekhoorn en hazelworm gelden vrijstellingen op de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingsplannen. Verder dient te allen tijde de algemene zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van onder andere algemene zoogdieren en amfibieën.

Uit nieuwe waarnemingen (zie Bijlage 9, november 2017) blijkt dat in het plangebied vuursalamanders zijn aangetroffen. Het grasterrein is geen verblijfsgebied voor de vuursalamander, maar de houtsingels wel. Ook rondom de school, gymzaal e.d. moet nu rekening worden gehouden met deze zwaar beschermde diersoort. Advies van stichting RAVON is de houtsingels te handhaven of op zijn minst de doorgangen voor verkeer in het bouwplan zo klein mogelijk te houden. Daarnaast wordt geadviseerd de huidige houtsingels te verbreden en/ of nieuwe houtsingels te voorzien in het plan.

De houtsingels zijn gelegen aan de noordrand van het plangebied, op een afstand van circa 100 meter tot de te realiseren zorgwoningen. De realisatie van de zorgwoningen heeft zodoende geen nadelige gevolgen voor de aanwezigheid van beschermde soort in of nabij de houtsingels.

De bomenrij ten westen en de bosschages aan de noordzijde van de onderzoekslocatie functioneren mogelijk als vliegroute voor vleermuizen. Overtreding van de Wet natuurbescherming kan voorkomen worden door de verlichting langs betreffende bomenrijen en bosschages niet toe te laten nemen. De zorgwoningen en bijbehorende groenevoorzieningen worden centraal in het plangebied gerealiseerd op ruime afstand van de aanwezige bomenrijen en bosschages.

Conclusie

Met betrekking op gebiedsbescherming zijn ten aanzien van de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie geen negatieve effecten te verwachten op Natura-2000 gebieden, het Natuurnetwerk Nederland en houtopstanden.

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen goed mogelijk is.

4.11 Water

Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van zorgwoningen. Daarnaast worden tevens verhardingen toegevoegd ten behoeve van deze zorgwoningen. De ondergrens van ruimtelijke plannen die aan het waterschap voorgelegd dienen te worden ligt op 2.000 m². Het planvoornemen blijft komt heeft een totale verharding van circa 2.525 m2 en dient derhalve voorgelegd te worden aan het Waterschap Limburg.

In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de volgende afwegingsstappen doorlopen: hergebruik, infiltratie, berging, lozing op het oppervlaktewater, lozing op de riolering.

De gemeente Meerssen heeft het beleid om het hemelwater van de verharde oppervlakten (daken en overige verhardingen) in het gebied vast te houden, door deze te bufferen en vervolgens zoveel mogelijk te infiltreren.

Voor de berekening van de hoeveelheid hemelwater wordt gebruik gemaakt van de kengetallen van Waterschap Limburg. Maatgevend voor het berekenen van de benodigde capaciteit is een bui T25 van 35 mm in 45 minuten. Tevens moet er in een doorkijk worden voorzien voor pieksituaties bij een bui T100 uitgaande van 45 mm in 30 minuten. Uitgangspunt is dat het hele systeem binnen 24 uur weer leeg is en een volgende bui kan opvangen.

In het openbare gebied in de directe omgeving van de zorgwoningen zal een centrale ondergrondse hemelwaterbuffer worden aangelegd. Hierop zullen behalve de dak- en verharde oppervlakken van de bebouwing ook andere oppervlakken worden aangesloten. Op deze wijze zal het rioleringsstelsel ontlast worden. De capaciteit van de buffer zal worden gedimensioneerd aan de hand van de kengetallen van het Waterschap Limburg en op basis van de het uitgevoede infiltratieonderzoek. De overloop van de hemelwaterbuffer zal worden aangesloten op het hemelwaterriool.

Aan de noord en westkant van het plangebied loopt een waterloop. Deze waterloop maakt onderdeel uit van het regionaal watersysteem en is volgens Provinciale verordening aangemerkt als natuurbeek. De beek loopt buiten het planvoornemen, maar het invloedsgebied rijkt wel over het plangebied.

Conclusie

Voor het aspect water is een infiltratieonderzoek uitgevoerd door Geonius (zie Bijlage 10 GA160329.R01, 21 juli 2017). Uit dit onderzoek blijkt dat de doorlatendheid van de ondergrond matig tot vrij goed is. Omdat het terrein in een waterwingebied en binnen het grondwaterbeschermingsgebied van dit waterwingebied ligt, is het echter niet toegestaan een ondergronds systeem aan te leggen, derhalve zal een wadi als infiltratievoorziening noodzakelijk zijn.

Door de aanleg van een centrale infiltratievoorziening vormt het aspect water verder geen belemmering voor het planvoornemen. Het planvoornemen dient gezien het oppervlak voorgelegd te worden aan het waterschap.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Algemeen

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een drietal zaken de opzet en inrichting van de planregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  • de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Bij het opstellen van de inhoud van de regels wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het 'Handboek gebiedsgerichte besluiten' van de gemeente Meerssen.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

5.2 Planonderdelen

Het bestemmingsplan 'In het Riet' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een topografische ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan.

5.3 Nadere toelichting op de verbeelding

De structuur van het bestemmingsplan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het plan dient dan ook eerst naar de verbeelding te worden gekeken. Vervolgens kan in de regels worden teruggelezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de bestemming van de in het plangebied gelegen gronden;
  • de aanduidingen bij de bestemmingen;
  • de verklaringen.

Het plangebied is ingevuld met de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Groen', 'Sport' en 'Verkeer'. Een nadere toelichting op deze bestemmingen wordt gegeven in paragraaf 5.5.2.

5.4 Nadere toelichting op de regels

De regels zijn conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.
5.4.1 Inleidende regels

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen opgenomen die in de regels worden gebruikt en wellicht voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in het SVBP en dient daaruit te worden overgenomen.

Ook over de bepaling van afstanden, hoogtes en oppervlaktes kunnen interpretatieverschillen ontstaan. Om op een eenduidige manier afstanden, hoogtes en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de wijze van meten worden in de SVBP2012 voorschriften gegeven die in het plan letterlijk zijn overgenomen.

5.4.2 Bestemmingsregels

Voor elke bestemming die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
  • 2. Bouwregels
  • 3. Nadere eisen
  • 4. Afwijken van de bouwregels
  • 5. Specifieke gebruiksregels
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid

Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Op de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden “met daaraan ondergeschikt”. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen. Voorts bevatten de bouwregels – voor zover van toepassing – minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.

Nadere eisen

Nadere eisen kunnen worden gesteld aan bijvoorbeeld de situering van bouwwerken ten behoeve van bepaalde criteria, zoals een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het opnemen van nadere eisen. Nadere eisen kunnen alleen worden gesteld als er in de regels ook een primaire eis wordt gesteld. De nadere eisen moeten verband houden met deze eis. De nadere eisenregeling hoeft niet in alle bestemmingen te worden geregeld.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan wordt afgeweken, de maximale aanpassing die met de afwijking kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder afwijking wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn deze opgenomen in hoofdstuk 3.

Specifieke gebruiksregels

In specifieke gebruiksregels kunnen bepaalde gebruiksvormen als verboden gebruik worden benoemd.

Afwijking van de gebruiksregels

Van de gebruiksregels kan ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik worden afgeweken. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via afwijking geen 'nieuwe' functies kunnen worden toegestaan. De afwijking dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen via een wijzigingsbevoegdheid of bestemmingsplanherziening te worden geregeld.

5.4.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening wordt de zogenaamde 'anti-dubbeltelregel' opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied en alle bestemmingen geldt een aantal algemene bouwregels. Zo wordt bijvoorbeeld geregeld dat het verboden is de bouwgrenzen te overschrijden, behoudens uitzonderingsgevallen.

Algemene gebuiksregels

Voor het hele plangebied en alle bestemmingen geldt een aantal algemene gebruiksregels. Zo wordt bijvoorbeeld geregeld dat het verboden is gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze strijdig met de gegeven bestemming.

Algemene aanduidingsregels

Voor delen van het plangebied gelden vanuit de milieuwetgeving bepaalde provinicale zoneringen. Deze gebieden zijn aangeduid met gebiedsaanduidingen.

Algemene afwijkingsregels

In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen het bevoegd gezag, in deze meestal burgemeester en wethouders, gerechtigd is om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Overige regels

Onder de overige regels is bepaald dat indien in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen het de regelingen betreft zoals die gelden op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Daarnaast zijn voorrangsregels opgenomen. Indien een strijdigheid tussen een bestemming en dubbelbestemming aan de orde is, dan gaat het belang van de dubbelbestemming voor. Tevens is een prioriteitsstelling ten aanzien van de dubbelbestemmingen onderling opgenomen.

5.4.4 Overgangs- en slotregels

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen. Als laatste wordt de slotregel opgenomen, zoals eveneens voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan dient te worden aangehaald.

5.5 De regeling in het onderhavige plan

5.5.1 Algemeen

De bebouwing moeten binnen de bestemming worden gebouwd. Door middel van bouwvlakken wordt de locatie van het multifunctioneel centrum en de zorgwoningen aangegeven. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken.

5.5.2 Bestemmingen

Maatschappelijk

Ter plaatse van de bestaande en de nieuwe bebouwing wordt de maatschappelijk bestemming toegekend. De maatschappelijke bestemming is een bestemming met grote flexibiliteit in functies. Binnen deze bestemming is ruimte voor zorg-, maatschappelijke, sport-, scouting- (ondergeschikte) commerciële en culturele functies. De locatie waar detailhandelfuncties zijn toegestaan wordt nader aangeduid. Tevens worden hier specifiek zorgwoningen toegestaan ter plaatse van de aanduiding zorgwonen.

Groen

De bestemming 'Groen' wordt toegekend voor die delen waar groenvoorzieningen, waaronder ook bermen en beplantingen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzien. Parkeerplaatsen zijn binnen de bestemming 'Groen' niet toegestaan.

Sport

De bestemming 'Sport' wordt toegepast voor de sportvelden inclusief kleedruimtes en kantines. Bebouwing behorende bij de sportfunctie dient behouden en gerealiseerd te worden binnen het bouwvlak.

Verkeer

De erftoegangswegen krijgen de bestemming 'Verkeer'. Daarnaast is voor de parkeerplaatsen de bestemming 'Verkeer' opgenomen.

5.5.3 Dubbelbestemmingen

Waarde – Archeologie

Deze dubbelbestemming is verdeeld in de categorieën 4 en 5, hetgeen te maken heeft met het onderliggende gemeentelijke archeologische beleid en de te beschermen waarden. Deze dubbelbestemming leidt ertoe dat diepere bodemingrepen pas mogen plaatsvinden, nadat er archeologisch onderzoek is uitgevoerd dat voldoet aan een goedgekeurd programma van eisen. Dit in verband met de kans op archeologische vondsten (zie paragraaf 4.7).

De dubbelbestemming is als volgt opgenomen in dit bestemmingsplan:

Waardecategorie volgens beleid   Dubbelbestemming   Vrijstellings-grens   Diepte
binnen kom  
4. Gebied met een hoge trefkans   Waarde – Archeologie   500 m2   50 cm  
5. Gebied met middelhoge trefkans of met een lage trefkans met kans op bijzondere dataset   Waarde – Archeologie   1.000 m2   50 cm  

Waarde - Landschapselement

Voor het in stand houden van de kleine landschapselementen is de bestemming 'Waarde - Landschapselement' opgenomen. Deze dubbelbestemming komt slecht op een klein puntje aan de noordzijde van binnen het plangebied voor.

Waterstaat - Waterlopen

Ter zake bescherming, beheer en onderhoud is op de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen', behorende bij primaire wateren en regenwaterbuffers, de regelgeving van de Keur van het waterschap van toepassing.

5.5.4 Gebiedsaanduidingen

Naast de enkel- en dubbelbestemmingen zijn binnen dit bestemmingsplan onderstaande gebiedsaanduidingen opgenomen:

  • milieuzone - beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
  • milieuzone - bodembeschermingsgebied
  • milieuzone - waterwingebied

Deze aanduidingen zijn onder andere mede bedoeld voor bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Exploitatieplan & Financiële haalbaarheid

Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan of besluit waarop het betrekking heeft. Dat kan een bestemmingsplan, een wijzigingsplan, een omgevingsvergunning of een buitentoepassingverklaring van een beheersverordening zijn.

Het planvoornemen voor het realiseren van een multifunctioneel centrum en zorgwoningen is een particulier initiatief. De met de daadwerkelijke realisatie gepaarde kosten worden dan ook gedragen door de initiatiefnemer. Bijkomende kosten, zoals voor de aansluiting op de nutsvoorzieningen, komen eveneens voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente Meerssen zelf zijn er geen kosten aan de realisatie van het plan verbonden.

Tussen de gemeente Meerssen en de initiatiefnemer wordt voor dit planvoornemen een anterieure overeenkomst en verhaalsovereenkomst afgesloten.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Aangenomen mag worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan. Immers de bestaande school en het gemeenschapshuis worden vervangen door een multifunctioneel centrum en zorgwoningen met een bredere maatschappelijke functie.

Met onderhavig bestemmingsplan is aangetoond dat er met deze ontwikkeling geen problemen te verwachten zijn, er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het plangebied en het nieuwe gebruik gepaard gaat met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

Gelet hierop wordt er vanuit gegaan dat tegen het planvoornemen naar verwachting geen overwegende bezwaren bestaan, althans dat die voldoende in de besluitvorming zijn meegewogen. Onderhavig bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen. Tijdens deze periode wordt een informatiebijeenkomst georganiseerd, waarbij het planvoornemen aan omwonenden en belangstellenden wordt gepresenteerd.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 De te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure:

a. Voorbereiding:

Vooroverleg met diensten van rijk en provincie

b. Ontwerp:

1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)

Mogelijkheid om zienswijzen in te dienen

c. Vaststelling:

Vaststelling door de Raad

2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)

Mogelijkheid om beroep in te stellen

d. Beroep:

(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

Reactieve aanwijzing

Beroep bij Raad van State

In het kader van het ontwerp is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. Na vaststelling van het bestemmingsplan kunnen belanghebbenden beroep aantekenen bij de Raad van State. Hiervoor dient in de fase van het ontwerp een zienswijze te zijn ingediend of dient het plan ten opzichte van het ontwerp te zijn gewijzigd of redelijkerwijs niet in staat te zijn geweest zienswijze in te dienen. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen, wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

7.2 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de Provincie, het Waterschap. de Gasunie en het WML. Er zijn reacties ontvangen van aan de Provincie en de Gasunie.

De Provincie heeft aangegeven dat het plan aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen:

  • het plan is weliswaar subregionaal is afgestemd, maar deze afstemming heeft plaatsgevonden voordat de aantallen zorgwoningen zijn aangepast; Inmiddels is het plan opnieuw subregionaal afgestemd.
  • verzocht wordt de toelichting aan te passen ten aanzien van de zorgindicatie waarbij vrijstelling van compensatie mogelijk is;
  • verzocht wordt de zin 'provinciaal beleid' in paragraaf 3.3.3 te wijzigen in 'regionaal beleid'.

De gasunie heeft aangegeven dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtsbij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

7.3 Ontwerp bestemmingsplan

p.m.